ECLI:NL:GHAMS:2021:2420
Gerechtshof Amsterdam
- Raadkamer
- Rechtspraak.nl
Verzoek om schadevergoeding en rechtsbijstand in verband met voorlopige hechtenis en BOPZ-machtiging
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 18 mei 2021 uitspraak gedaan op een verzoekschrift van een verzoeker die schadevergoeding en kosten voor rechtsbijstand eiste in verband met zijn voorlopige hechtenis en een BOPZ-machtiging. Het verzoekschrift was op 30 december 2020 ingekomen en de advocaat-generaal had het standpunt van het Openbaar Ministerie schriftelijk kenbaar gemaakt. Tijdens de openbare behandeling in raadkamer op 20 april 2021 was verzoeker niet aanwezig. De verzoeker, geboren in 1993, had schade geleden als gevolg van zijn voorlopige hechtenis en vroeg om een vergoeding van € 2.555,00 voor de geleden schade en € 550,00 voor de kosten van rechtsbijstand.
Het hof oordeelde dat de strafzaak, waarin verzoeker was veroordeeld, op 15 december 2020 was geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel. Het hof overwoog dat op basis van artikel 534 Sv de toekenning van schadevergoeding afhankelijk is van de billijkheid. Verzoeker was op 14 november 2018 in verzekering gesteld en op 16 november 2018 in voorlopige hechtenis genomen, maar was op 14 december 2018 weer vrijgelaten. De advocaat van verzoeker stelde dat hij, gezien zijn psychische toestand, in plaats van gedetineerd te worden, opgenomen had moeten worden.
Het hof concludeerde dat er gronden van billijkheid aanwezig waren voor het toekennen van de verzochte schadevergoeding van € 2.240,00 voor de ondergane verzekering en voorlopige hechtenis, en € 550,00 voor de kosten van rechtsbijstand. De overige verzoeken werden afgewezen. De beschikking werd uitgesproken in de openbare zitting van het hof en de voorzitter beval de tenuitvoerlegging van de beschikking.