ECLI:NL:GHAMS:2021:2420

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
18 mei 2021
Publicatiedatum
11 augustus 2021
Zaaknummer
001201-20
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om schadevergoeding en rechtsbijstand in verband met voorlopige hechtenis en BOPZ-machtiging

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 18 mei 2021 uitspraak gedaan op een verzoekschrift van een verzoeker die schadevergoeding en kosten voor rechtsbijstand eiste in verband met zijn voorlopige hechtenis en een BOPZ-machtiging. Het verzoekschrift was op 30 december 2020 ingekomen en de advocaat-generaal had het standpunt van het Openbaar Ministerie schriftelijk kenbaar gemaakt. Tijdens de openbare behandeling in raadkamer op 20 april 2021 was verzoeker niet aanwezig. De verzoeker, geboren in 1993, had schade geleden als gevolg van zijn voorlopige hechtenis en vroeg om een vergoeding van € 2.555,00 voor de geleden schade en € 550,00 voor de kosten van rechtsbijstand.

Het hof oordeelde dat de strafzaak, waarin verzoeker was veroordeeld, op 15 december 2020 was geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel. Het hof overwoog dat op basis van artikel 534 Sv de toekenning van schadevergoeding afhankelijk is van de billijkheid. Verzoeker was op 14 november 2018 in verzekering gesteld en op 16 november 2018 in voorlopige hechtenis genomen, maar was op 14 december 2018 weer vrijgelaten. De advocaat van verzoeker stelde dat hij, gezien zijn psychische toestand, in plaats van gedetineerd te worden, opgenomen had moeten worden.

Het hof concludeerde dat er gronden van billijkheid aanwezig waren voor het toekennen van de verzochte schadevergoeding van € 2.240,00 voor de ondergane verzekering en voorlopige hechtenis, en € 550,00 voor de kosten van rechtsbijstand. De overige verzoeken werden afgewezen. De beschikking werd uitgesproken in de openbare zitting van het hof en de voorzitter beval de tenuitvoerlegging van de beschikking.

Uitspraak

beschikking
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling strafrecht
rekestnummer(s): 001201-20 (530 Sv) en 000333-21 (533 Sv)
parketnummer in hoger beroep: 23-004307-18
Beschikking op het verzoekschrift op de voet van artikel 530 en 533 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
[verzoeker],
geboren te [geboorteplaats] ([geboorteland]) op [geboortedag] 1993,
domicilie kiezende ten kantore van zijn advocaat, mr. M.A. Muntjewerf,
[adres].

1.Procesverloop

Het verzoekschrift is op 30 december 2020 ingekomen.
De advocaat-generaal heeft het standpunt van het Openbaar Ministerie schriftelijk kenbaar gemaakt.
Het hof heeft kennis genomen van de stukken in de strafzaak met voormeld parketnummer en heeft op 20 april 2021 de advocaat-generaal en de advocaat van verzoeker ter gelegenheid van de openbare behandeling van het verzoekschrift in raadkamer gehoord. Verzoeker is niet in raadkamer verschenen.

2. Inhoud van het verzoek

Het verzoek strekt tot het verkrijgen van een vergoeding ter zake van:
schade die verzoeker stelt te hebben geleden als gevolg van de ondergane verzekering en voorlopige hechtenis in de strafzaak met voormeld parketnummer ten bedrage van € 2.555,00;
kosten gemaakt in verband met rechtsbijstand ten behoeve van onderhavige verzoekschriftprocedure ten bedrage van € 550,00.

3.Beoordeling van het verzoek

Bij arrest van dit hof van 15 december 2020 is de strafzaak met voormeld parketnummer geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht (Sr).
Het verzoekschrift is tijdig ter griffie van dit hof ingediend.
Ingevolge het bepaalde in artikel 534, eerste lid, Sv heeft de toekenning van een schadevergoeding steeds plaats indien en voor zover daartoe naar het oordeel van de rechter, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn.
Ten aanzien van het verzoek op de voet van artikel 533 Sv
Verzoeker is op 14 november 2018 in verzekering gesteld. Vervolgens is op 16 november 2018 de voorlopige hechtenis van appellant bevolen. Verzoeker is op 14 december 2018 in vrijheid gesteld.
De advocaat van verzoeker heeft bepleit dat het verzoek onder de gegeven omstandigheden moet worden toegewezen. Verzoeker heeft het feit weliswaar gepleegd en is daarvoor door de rechtbank op
28 november 2018 veroordeeld, maar er is aan hem geen straf of maatregel opgelegd. Reeds ten tijde van de voorgeleiding aan de rechter-commissaris op 16 november 2018 was duidelijk dat een voorwaardelijke BOPZ-machtiging was afgegeven en dat bij verzoeker sprake was van schizofrenie en een psychose tijdens het plegen van het feit. Verzoeker had moeten worden opgenomen, in plaats van te worden gedetineerd.
Gelet op hetgeen is aangevoerd door de advocaat, en op de stukken in het dossier ten aanzien van de persoon van verzoeker acht het hof in dit concrete geval gronden van billijkheid aanwezig voor toekenning van de verzochte vergoeding vanaf de dag van de voorgeleiding aan de rechter-commissaris.
Gronden van billijkheid zijn aanwezig tot toekenning van een vergoeding ter zake van de door verzoeker ondergane verzekering en voorlopige hechtenis tot een bedrag van € 2.240,00.
Ten aanzien van het verzoek op de voet van artikel 530 Sv
Gronden van billijkheid zijn aanwezig voor toekenning van een vergoeding ter zake van kosten rechtsbijstand in de onderhavige verzoekschriftprocedure tot een bedrag van € 550,00.

4.Beslissing

Het hof :
Kent op de voet van artikel 533 Sv aan verzoeker een vergoeding toe van € 2.240,00 (tweeduizend tweehonderdveertig euro).
Kent op de voet van artikel 530 Sv aan verzoeker een vergoeding toe van € 550,00 (vijfhonderdvijftig euro).
Wijst het anders of meer verzochte af.
Beveelt de onverwijlde betekening van deze beschikking aan verzoeker.
Deze beschikking is gegeven door de meervoudige raadkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mrs. R.D. van Heffen, M.J.A. Plaisier en D. Radder,
in tegenwoordigheid van mr. P.M. Groenenberg als griffier, is bij ontstentenis van de griffier alleen ondertekend door de voorzitter en is uitgesproken op de openbare zitting van dit hof van 18 mei 2021.
De voorzitter beveelt:
de tenuitvoerlegging van deze beschikking door overmaking van € 2.790,00 (tweeduizend zevenhonderdnegentig euro) op bankrekeningnummer [rekeningnummer] t.n.v. [tnv] o.v.v. [ovv].
Amsterdam, 18 mei 2021,
mr. R.D. van Heffen, voorzitter