ECLI:NL:GHAMS:2021:2419

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
3 augustus 2021
Publicatiedatum
11 augustus 2021
Zaaknummer
200.292.034/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 3 augustus 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige [de minderjarige]. De moeder, verzoekster in hoger beroep, heeft op 25 maart 2021 beroep aangetekend tegen de beschikking van de kinderrechter van 28 december 2020, waarin de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van [de minderjarige] werden verlengd. De moeder stelt dat zij inmiddels in staat is om voor [de minderjarige] te zorgen, nu zij een eigen woning heeft, een baan en haar financiën op orde zijn. De gecertificeerde instelling (GI) en de Raad voor de Kinderbescherming hebben echter betoogd dat de gronden voor de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing nog steeds aanwezig zijn, gezien de emotionele instabiliteit van de moeder en de specifieke behoeften van [de minderjarige].

Het hof heeft vastgesteld dat [de minderjarige] sinds 2016 niet meer bij de moeder woont en dat er zorgen zijn over de emotieregulatie van de moeder. De moeder heeft in het verleden problemen gehad met huiselijk geweld en haar eigen psychische gezondheid, wat heeft geleid tot de uithuisplaatsing van [de minderjarige]. Het hof heeft geconcludeerd dat de huidige situatie van [de minderjarige] in het pleeggezin bij tante [X] stabiel is en dat terugplaatsing bij de moeder op dit moment onverantwoord zou zijn. De Raad heeft geadviseerd om de bestreden beschikking te bekrachtigen en een onderzoek naar de belastbaarheid van de moeder en het perspectief van [de minderjarige] te doen. Het hof heeft uiteindelijk de beschikking van de kinderrechter bekrachtigd, waarbij de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing zijn verlengd.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.292.034/01
zaaknummer rechtbank: C/13/693304/JE RK 20/1013
beschikking van de meervoudige kamer van 3 augustus 2021 inzake
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. T. de Wit te Amsterdam,
en
de gecertificeerde instelling de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
gevestigd te Amsterdam,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.
Als belanghebbende is aangemerkt:
- de na te noemen minderjarige [dochter] (hierna: [de minderjarige] );
Als informant is aangemerkt:
- de pleegmoeder van [de minderjarige] (hierna: de pleegmoeder).
In zijn adviserende taak is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag,
locatie: Amsterdam,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter van de rechtbank Amsterdam van 28 december 2020, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De moeder is op 25 maart 2021 in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking van 28 december 2020.
2.2
De GI heeft op 7 mei 2021 een verweerschrift ingediend.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 7 juni 2021 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat.
- de GI, vertegenwoordigd door de gezinsmanager;
- de raad, vertegenwoordigd door mevrouw F. Huizinga.
De pleegmoeder is niet ter zitting verschenen.

3.De feiten

3.1
Appelante is de moeder van [de minderjarige] , geboren [in] 2011. De moeder oefent alleen het gezag over [de minderjarige] uit. De vader verblijft in België en is niet betrokken bij de opvoeding van [de minderjarige] .
3.2
[de minderjarige] heeft vanaf 5 juli 2016 tot 5 juli 2018 onder toezicht van de GI gestaan en is destijds ook met een machtiging uit huis geplaatst. Voornoemde maatregelen zijn destijds niet verlengd.
3.3
Bij beschikking van de kinderrechter van 23 april 2020 is [de minderjarige] wederom onder toezicht van de GI gesteld tot 23 januari 2021. Daarnaast is een machtiging tot uithuisplaatsing verleend in een voorziening voor pleegzorg, zijnde een netwerkpleeggezin, met ingang van 23 april 2020 tot 23 januari 2021.
3.4
[de minderjarige] verblijft sinds oktober 2019 in een netwerkpleeggezin, te weten bij tante [X] in [plaats] .

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] met ingang van 23 januari 2021 verlengd voor de duur van een jaar, tot 23 januari 2022. Voorts is de machtiging tot uithuisplaatsing voor verblijf in een pleeggezin verlengd voor de duur van een jaar, tot 23 januari 2022.
4.2
De moeder verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking, te bepalen dat het inleidend verzoek van de GI tot verlenging van ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] voor de duur van een jaar wordt afgewezen, dan wel in duur wordt beperkt.
4.3
De GI verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
De moeder voert - kort samengevat - aan dat geen grondslag (meer) bestaat voor de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van [de minderjarige] . De moeder meent dat zij de zorg over [de minderjarige] zelf weer kan dragen nu zij inmiddels een stabiele basis heeft. Sinds augustus 2020 heeft zij een eigen huis, een baan en zijn haar financiën op orde. Ook heeft zij de benodigde rust gevonden, waardoor zij naar eigen zeggen haar emoties onder controle heeft. De begeleiding die zij eerst ontving van Stichting Timon is nog steeds aanwezig, maar wat meer op de achtergrond. Het contact tussen de moeder en [de minderjarige] verloopt goed. De moeder ervaart meer rust tijdens de bezoeken en komt al haar afspraken na. De moeder meent dat de kinderrechter haar ten onrechte niet heeft gehoord in eerste aanleg nu zij bij brief van 27 december 2020, door de rechtbank ontvangen op 8 januari 2021, heeft aangegeven wel gehoord te willen worden. De kinderrechter had moeten inzien dat het tijdig terugsturen van een brief voor haar lastig is. Zij is dan ook ten onrechte niet gehoord, terwijl zij daar wel behoefte aan had, aldus de moeder.
5.2
De GI voert (in het verweerschrift, zoals aangevuld) ter zitting, - kort samengevat - aan dat de gronden voor de uithuisplaatsing en ondertoezichtstelling nog altijd actueel zijn. Hoewel de moeder inmiddels een eigen woning heeft gevonden en haar financiën op orde zijn, is de GI van mening dat de moeder nog steeds moeite heeft met haar emotieregulatie. Ook maakt de moeder onvoldoende gebruik van de aangeboden hulpverlening door Stichting Timon. De moeder heeft vaak moeite met het begrijpen van zaken, maar vraagt hierin onvoldoende ondersteuning, getuige ook het feit dat zij de brief van de rechtbank niet tijdig heeft teruggestuurd.
Ook ziet de gezinsmanager dat de moeder tijdens de omgangsmomenten onvoldoende aansluit bij de emotionele ontwikkeling van [de minderjarige] . Het contact tussen de moeder en [de minderjarige] verloopt verder wel goed.
[de minderjarige] heeft door haar belaste verleden een specifieke opvoedvraag, waarbij haar veel structuur, rust en regelmaat geboden wordt. De moeder kan onvoldoende bij deze vraag aansluiten, onder meer omdat de moeder onvoorspelbaar is in haar emoties. Inmiddels is een perspectief biedend pleeggezin voor [de minderjarige] gevonden. Tevens zal worden gestart met speltherapie om te bezien of [de minderjarige] verdere traumaverwerking nodig heeft. Voor het welslagen van de therapie is van belang dat zij op een stabiele, veilige en voorspelbare plek verblijft. Dat kan het pleeggezin aan [de minderjarige] bieden. Ook zullen de pleegouders een cursus volgen die gericht is op het opvoeden van een getraumatiseerd kind. Ter zitting is gebleken dat de GI inmiddels een verzoek tot onderzoek naar gezagsbeëindiging bij de raad heeft ingediend.
5.3
De raad adviseert het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen. De raad acht een onderzoek naar beëindiging van het gezag van de moeder geïndiceerd. In dit onderzoek zal onder meer het perspectief van [de minderjarige] alsmede de belastbaarheid van de moeder onderzocht worden. Het is niet in het belang van [de minderjarige] om vooruitlopend op dit onderzoek haar terug te plaatsen bij de moeder, zeker omdat het zorgdragen voor een kind dat traumabehandeling krijgt niet makkelijk is, aldus de raad.
5.4
Volgens artikel 1:260, eerste lid, in verband met artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter de ondertoezichtstelling van een minderjarige verlengen met ten hoogste een jaar indien een minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW, in staat zijn te dragen.
Ingevolge artikel 1:265b, eerste lid, BW kan de kinderrechter de gecertificeerde instelling als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid. Op grond van artikel 1:265c, tweede lid, BW kan de kinderrechter een dergelijke machtiging telkens met een jaar verlengen.
5.5
Uit het dossier en ter zitting verhandelde is gebleken [de minderjarige] door de beperkte beschikbaarheid en belastbaarheid van de moeder al geruime tijd niet meer bij haar thuis woont. In het verleden was sprake van huiselijk geweld tussen de ouders van [de minderjarige] . Daarnaast is de moeder zwakbegaafd, heeft zij een borderline persoonlijkheidsstoornis, kampt zij met PTSS-problematiek en is zij verslaafd aan cannabis. Door dit alles heeft zij problemen met haar emotieregulatie. De agressie die hieruit voorkwam was ook gericht tegen [de minderjarige] . Dit maakte dat de moeder niet voor [de minderjarige] kon zorgen en zij van 5 juli 2016 tot 5 juli 2018 onder toezicht van de GI heeft gestaan en destijds uit huis is geplaatst bij tante [Y] . Vanaf april 2018 tot begin 2019 heeft [de minderjarige] met de moeder in een ouderkind-woonvoorziening gewoond. Dit verliep echter niet goed, het patroon van agressie tegen [de minderjarige] herhaalde zich waardoor [de minderjarige] wederom in het netwerk van de moeder is geplaatst, ditmaal bij tante [X] . Aanvankelijk in het vrijwillige kader, later in het kader van een machtiging tot uithuisplaatsing omdat de moeder zich niet aan de gemaakte afspraken hield.
5.6
Sinds 2019 verblijft [de minderjarige] bij tante [X] en het gaat goed met haar. Volgens de school profiteert [de minderjarige] van de rust en structuur die zij bij tante [X] krijgt. [de minderjarige] heeft veel vriendinnetjes. De moeder heeft een beperkte omgangsregeling met [de minderjarige] , waarbij zij eens per vier weken een uur begeleide omgang met [de minderjarige] heeft. Ter zitting is gebleken dat de GI op korte termijn wil starten met traumabehandeling.
5.7
Het hof is zich bewust van de inspanningen die de moeder de afgelopen jaren heeft geleverd om haar leven op de rit te krijgen om hiermee een grote rol in het leven van [de minderjarige] te kunnen vervullen. Het is prijzenswaardig dat zij inmiddels een eigen woning heeft verkregen, een baan heeft en schuldenvrij is. Niet is gebleken echter dat de moeder [de minderjarige] thans kan bieden wat zij nodig heeft. [de minderjarige] is een kwetsbaar meisje dat, door wat zij heeft meegemaakt in het verleden, een bovengemiddelde behoefte heeft aan structuur, voorspelbaarheid en duidelijke regels. De moeder heeft daarentegen moeite met haar emotieregulatie, waardoor het voor haar lastig is voorspelbaar te zijn.
De behandeling die de moeder heeft gevolgd is in januari 2020 gestaakt vanwege haar instabiele situatie. Inmiddels is gebleken dat de moeder de praktische zaken in haar leven op orde heeft, waardoor zij meer stabiliteit ervaart. Daarnaast is gebleken dat zij tevreden is over de huidige gezinsmanager waardoor zij tevens meer rust ervaart en zich beter aan de afspraken houdt. Deze ontwikkeling is echter pril. Ter zitting is gebleken dat er nog altijd zorgen bestaan over de emotieregulatie van de moeder, onder meer omdat zij boos is weggelopen bij gesprekken met de GI en te laat of onder invloed op omgangsmomenten is verschenen. Ter zitting is voorts gebleken dat de moeder (op termijn) geen hulp van Timon wil, omdat zij zelfstandig wil kunnen leven. [de minderjarige] heeft veel zorg nodig, maar dat kan haar moeder haar gelet op haar eigen problematiek haar thans onvoldoende bieden.
Ter zitting is voorts gebleken dat de raad onderzoek zal doen naar het perspectief van [de minderjarige] en de vraag of de moeder de benodigde zorg op termijn wel zou kunnen bieden. Het hof acht het in het belang van [de minderjarige] en de moeder dat de GI in het kader van de ondertoezichtstelling betrokken blijft om ondersteuning te bieden. Het hof is dan ook van oordeel dat de ondertoezichtstelling terecht verlengd is. Ook nu doen de wettelijke gronden daarvoor zich nog voor.
5.8
Ten aanzien van de machtiging tot uithuisplaatsing overweegt het hof dat [de minderjarige] , met tussenpozen van negen maanden, sinds 2016 niet meer bij de moeder woont en slechts een beperkte omgangregeling met haar heeft. Thans is onduidelijk of de moeder, indien zij meer belast wordt, op langere termijn [de minderjarige] een stabiele basis kan bieden.
Gebleken is dat [de minderjarige] thans een stabiele opvoedomgeving ervaart bij de pleegmoeder, tante [X] . Ter zitting is echter ook gebleken dat tante [X] op termijn de zorg [de minderjarige] niet meer voor kan dragen. De GI heeft echter een ander perspectief biedend pleeggezin gevonden waarmee [de minderjarige] al kennis heeft gemaakt. Het pleeggezin kan [de minderjarige] de benodigde stabiliteit op langere termijn bieden. Het hof is van oordeel dat zonder onderzoek naar de belastbaarheid van de moeder en het perspectief van [de minderjarige] , terugplaatsing van [de minderjarige] bij de moeder onverantwoord is. Immers, in het verleden is [de minderjarige] ook al teruggeplaatst bij de moeder, wat niet succesvol bleek. Het hof overweegt dat op korte termijn meer duidelijkheid komt over het perspectief van [de minderjarige] , nu ter zitting is gebleken dat de GI de raad heeft verzocht een onderzoek te doen naar een eventuele beëindiging van het gezag van de moeder. Daarbij zal ook onderzoek gedaan worden naar de belastbaarheid van de moeder. Bij deze stand van zaken oordeelt het hof dat ook de verlenging van de uithuisplaatsing van [de minderjarige] noodzakelijk was en nog steeds is in het belang van haar verzorging en opvoeding.
5.9
Voor zover de moeder in hoger beroep bezwaar maakt tegen de procedurele gang van zaken in eerste aanleg, heeft zij naar het oordeel van het hof geen belang bij een inhoudelijke beoordeling daarvan, omdat de zaak thans in hoger beroep volledig ter beoordeling aan het hof voorligt en de moeder in deze procedure alsnog is gehoord. Het hoger beroep strekt mede ertoe eventuele procedurele gebreken in de procedure in eerste aanleg te herstellen.
5.1
Het bovenstaande leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.V.T. de Bie, mr. J.M van Baardewijk en mr. M. Fiege, in tegenwoordigheid van mr. L.S. van Tol als griffier, en is op 3 augustus 2021 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.