ECLI:NL:GHAMS:2021:2415

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
3 augustus 2021
Publicatiedatum
11 augustus 2021
Zaaknummer
200.289.311/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezamenlijk gezag en omgangsregeling na jarenlange communicatieproblemen tussen ouders

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 3 augustus 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de gezags- en omgangsregeling van twee minderjarige kinderen, [kind 1] en [kind 2], na een langdurige en problematische communicatie tussen de ouders. De man, verzoeker in hoger beroep, heeft tegen de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 4 november 2020 geappelleerd, waarin het gezamenlijk gezag over de kinderen werd beëindigd en de vrouw, verweerster in hoger beroep, alleen met het gezag werd belast. Het hof heeft vastgesteld dat de omstandigheden sinds de echtscheiding in 2015 zijn gewijzigd en dat er geen goede communicatie meer tussen de ouders mogelijk is. De vrouw heeft betoogd dat de man niet in staat is om gezamenlijk gezag uit te oefenen, wat door de Raad voor de Kinderbescherming werd ondersteund. Het hof heeft geoordeeld dat het in het belang van de kinderen noodzakelijk is dat de vrouw alleen het gezag uitoefent, gezien de onoplosbare conflicten en de negatieve impact daarvan op de kinderen.

Daarnaast heeft het hof de omgangsregeling tussen de man en de kinderen herzien. De man heeft lange tijd geen contact gehad met de kinderen, wat heeft geleid tot teleurstelling en wantrouwen. Het hof heeft besloten dat de man zich eerst moet wenden tot het Ouder en Kindteam (OKT) om het vertrouwen tussen hem en de kinderen te herstellen, alvorens een nieuwe omgangsregeling kan worden vastgesteld. De kinderen zullen in een opbouwende regeling, die op 29 augustus 2021 ingaat, een zondagmiddag in de vier weken bij de man verblijven, met de mogelijkheid tot uitbreiding na evaluatie. De beslissing van het hof is uitvoerbaar bij voorraad, en de beschikking van de rechtbank is in zoverre vernietigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.289.311/01
Zaaknummer rechtbank: C/13/685687 / FA RK 20/3751
Beschikking van de meervoudige kamer van 3 augustus 2021 inzake
[de man] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. C.M.E. Schreinemacher te Amsterdam,
en
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. S. Benayad te Amsterdam.
Als belanghebbenden zijn aangemerkt:
- de minderjarige [kind 1] (hierna te noemen: [kind 1] );
- de minderjarige [kind 2] (hierna te noemen: [kind 2] ).
In zijn adviserende taak is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie Amsterdam,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) van 4 november 2020, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De man is op 2 februari 2021 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 4 november 2020.
2.2
De vrouw heeft op 19 maart 2021 een verweerschrift ingediend.
2.3
De voorzitter heeft op 18 mei 2021 met [kind 1] gesproken, in het bijzijn van de griffier.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 21 mei 2021 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
- de raad, vertegenwoordigd door mevrouw R. Planting.

3.De feiten

3.1
Partijen (hierna gezamenlijk ook: de ouders) zijn [in] 2005 in Marokko met elkaar gehuwd. Bij beschikking van 18 november 2015 is de echtscheiding uitgesproken, die op 21 december 2015 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
3.2
Uit dit huwelijk zijn geboren:
- [kind 1] [in] 2006, te [geboorteplaats] ;
- [kind 2] [in] 2012, te [geboorteplaats] (hierna gezamenlijk te noemen: de kinderen).
De ouders oefenden tot de bestreden beschikking gezamenlijk het gezag uit over de kinderen.
De kinderen wonen bij de vrouw.
3.3
Bij beschikking van 3 mei 2017 heeft de rechtbank een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vastgesteld waarbij de kinderen, na een opbouwregeling, vanaf 1 maart 2018 om de week van vrijdag 19.00 uur tot zondag 17.00 uur en de helft van de schoolvakanties bij de man verblijven.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is, op verzoek van de vrouw, het gezamenlijk gezag van partijen over de kinderen beëindigd en is de vrouw voortaan alleen met het gezag over de kinderen belast. Daarnaast is, op het verzoek van de vrouw te bepalen dat de kinderen bij de man verblijven naargelang de behoefte van de minderjarigen, de zorgregeling zoals vastgesteld bij de beschikking van de rechtbank van 3 mei 2017 beëindigd en geen nieuwe omgangsregeling vastgesteld.
4.2
Naar het hof begrijpt verzoekt de man, met vernietiging van de bestreden beschikking, de inleidende verzoeken van de vrouw met betrekking tot het gezag en de omgang af te wijzen en te bepalen dat de man de kinderen bij zich zal hebben in de weekenden van de oneven weken, althans een beslissing te nemen die het hof juist zal achten.
4.3
De vrouw verzoekt het verzoek van de man af te wijzen, althans de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn hoger beroep, en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

Gezag
5.1
Op grond van het bepaalde in artikel 1:253n lid 1van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de niet met elkaar gehuwde ouders of één van hen het gezamenlijk gezag beëindigen indien nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. Ingevolge artikel 1:253n lid 2 BW, in samenhang met artikel 1:251a BW, kan de rechter bepalen dat het gezag aan één ouder toekomt indien er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is. Uitgangspunt van de wetgever is dat partijen gezamenlijk het gezag over hun kind uitoefenen en dat slechts in uitzonderingsgevallen kan worden aangenomen dat het belang van het kind vereist dat één van partijen met het gezag wordt belast.
5.2
Niet in geschil is dat de omstandigheden sinds de echtscheidingsbeschikking gewijzigd zijn zodat het hof dient te beoordelen of er gronden zijn voor beëindiging van het gezamenlijk gezag en of deze beëindiging noodzakelijk is.
5.3
De man heeft betoogd dat de rechtbank ten onrechte het gezamenlijk gezag van partijen over de kinderen heeft beëindigd en voortaan alleen de vrouw met het gezag over de kinderen heeft belast. Er zijn geen ruzies in het bijzijn van de kinderen geweest. De man heeft tot de bestreden beschikking samen met de vrouw het gezag uitgeoefend over de kinderen en vindt het belangrijk om medezeggenschap over hen te hebben. Hij zal niet aarzelen aan spoedeisende medische beslissingen mee te werken en heeft nooit misbruik van zijn gezag gemaakt. Hij was destijds niet op de hoogte van de noodzaak tot verlenging van de paspoorten van de kinderen, anders had hij zijn medewerking daaraan verleend. Met betrekking tot de toestemmingsformulieren voor de vakantie was het juist de vrouw die aanvankelijk geen toestemming gaf aan de man om met de kinderen op vakantie te gaan. Kortom, er zijn geen gronden aanwezig om het gezag van de man over de kinderen te beëindigen, aldus de man.
5.4
De vrouw betwist de stellingen van de man. Uit hetgeen de man heeft aangevoerd volgt dat de ouders ondanks alle ingezette hulp nog steeds niet in staat zijn tot een behoorlijke gezamenlijke gezagsuitoefening.
De vrouw meent dat de voor gezamenlijk gezag vereiste minimale communicatie niet mogelijk is. De vrouw verwijst in reactie op de stellingen van de man naar de door haar in de procedure in eerste aanleg ingebrachte verslagen van hulpverleners waaruit blijkt dat de man de hulpverlening heeft afgehouden, zelfs na een schriftelijke aanwijzing van Jeugdbescherming Regio Amsterdam (JBRA). De stelling van de man dat hij, als de vrouw daarom had gevraagd, zijn adres in België zou hebben gegeven, is niet te rijmen met de constatering van JBRA dat de kinderen tijdens de omgangsmomenten op een voor de vrouw onbekend adres in het buitenland verbleven en de man tijdens de omgangsmomenten onbereikbaar was voor de vrouw. Trajecten bij Arkin (Kinderen uit de knel) en Altra (Ouderschap blijft) zijn door toedoen van de man niet succesvol afgerond en hebben evenmin ertoe geleid dat de man zijn afspraken is nagekomen en de communicatie tussen partijen is verbeterd. Verbetering van de situatie tussen partijen binnen afzienbare termijn valt niet te verwachten. De kinderen hebben veel meegemaakt met de man. Hij heeft hen vaak gekwetst en teleurgesteld en zijn gedrag is onvoorspelbaar. Het gaat nu goed met de kinderen. Het feit dat de vrouw sinds de bestreden beschikking alleen het gezag heeft over de kinderen, brengt veel rust en het is in het belang van de kinderen noodzakelijk dat dit zo blijft.
5.5
De raad heeft ter zitting in hoger beroep geadviseerd de bestreden beschikking ten aanzien van het gezag te bekrachtigen. De raad heeft zorgen over de positie van de kinderen in de jarenlange strijd tussen partijen. Zij zijn niet in staat om gezamenlijk invulling te geven aan het gezag; er is geen enkele vorm van communicatie mogelijk. Bij de rechtbank heeft de raad de moeder als uiterst bekwame opvoedster gekwalificeerd. De man is niet of slecht bereikbaar en laat het al langere tijd afweten als verzorger en opvoeder.
5.6
Het hof stelt voorop dat gezamenlijk gezag van de ouders over een minderjarig kind het wettelijk uitgangspunt is. Volgens vaste jurisprudentie brengt het ontbreken van een goede communicatie tussen de ouders niet zonder meer met zich mee dat in het belang van het kind het gezag aan één van de ouders moet worden toegekend. Wel is voor gezamenlijk gezag vereist dat de ouders daadwerkelijk in staat zijn tot een behoorlijke gezamenlijke gezagsuitoefening en dat zij beslissingen van enig belang over hun kind in gezamenlijk overleg kunnen nemen, althans ten minste in staat zijn afspraken te maken over situaties die zich rond hun kind kunnen voordoen, zodanig dat het kind niet klem of verloren raakt tussen de ouders.
Uit de stukken van het dossier en het verhandelde ter zitting in hoger beroep is het volgende gebleken. Tijdens de relatie hadden de ouders al zeer heftige ruzies. De conflicten tussen partijen zorgden voor veel onrust en instabiliteit in het gezin. In april 2014 is de moeder met de kinderen een aantal dagen in de vrouwenopvang opgenomen en de kinderen zijn in maart 2015 onder toezicht gesteld van JBRA. De vrouw werd na afronding van verschillende hulpverleningstrajecten in staat geacht de kinderen veiligheid, structuur en stabiliteit te bieden. Dientengevolge is de ondertoezichtstelling in maart 2019 beëindigd. Vanwege het belaste verleden van partijen, het diskwalificeren van elkaar als ouder en het wederzijdse wantrouwen is de communicatie tussen hen ernstig verstoord. Zij slagen er niet in om in het belang van de kinderen duurzaam tot een constructieve communicatie te komen. In de periode februari 2016 tot en met januari 2017 heeft Altra het traject Ouderschap Blijft ingezet en zijn bemiddelingsgesprekken met de ouders gevoerd. In dit traject hebben de ouders gedurende een korte periode kunnen samenwerken, maar dit hield geen stand en de conflicten tussen hen evenals de diskwalificaties over en weer bleven bestaan. Ook is getracht het traject Kinderen uit de Knel bij Arkin te starten, maar de man heeft hieraan niet willen meewerken. De man is niet altijd bereikbaar voor de vrouw, zo volgt uit de rapportage van JBRA van 5 december 2018. Overigens verwijt de man de vrouw eveneens dat zij niet altijd bereikbaar voor hem is. Als partijen elkaar niet goed weten te bereiken, is het niet mogelijk om beslissingen van enig belang aangaande de kinderen gezamenlijk te nemen. Ook is voldoende aannemelijk geworden dat het verkrijgen van paspoorten voor de kinderen problemen opleverde en uit de overgelegde e-mailwisselingen tussen de ouders onderling en tussen de voormalig gezinsmanager en de ouders volgt dat zowel de reguliere omgangsmomenten als de vakanties vanaf 2015 tot in 2020 niet zonder ruzies en boosheid afgesproken kunnen worden. Gedwongen overleg over gezagskwesties zorgt voor veel stress en een verminderde belastbaarheid van de vrouw. Dit is niet in het belang van de kinderen, nu de vrouw als de hoofdverzorger beschikbaar dient te zijn voor de kinderen. Zij hebben behoefte aan en belang bij een rustige thuissituatie, zodat zij zich kunnen richten op hun ontwikkelingstaken. Tijdens het gesprek met de voorzitter heeft [kind 1] verklaard dat het nu goed met haar gaat. Zij hoopt dat haar moeder alleen het gezag houdt.
Gelet op al het voorgaande komt het hof tot de conclusie dat het niet in het belang van de kinderen is dat de vrouw over gezagsbeslissingen overleg moet blijven voeren met de man. Beslissingen kunnen onder de geschetste omstandigheden niet gezamenlijk en niet voldoende voortvarend worden genomen.
Het hof is dan ook, met de rechtbank, van oordeel dat de beëindiging van het gezamenlijk gezag en het belasten van de vrouw met het eenhoofdig gezag in het belang van de kinderen noodzakelijk is. Het hof zal de bestreden beschikking op dit onderdeel dan ook bekrachtigen. Dit laat evenwel onverlet dat de vrouw de man moet blijven informeren over het welzijn van de kinderen en belangrijke ontwikkelingen en gebeurtenissen in hun leven. Het hof gaat er vanuit dat zij daarvoor zorg zal dragen.
Omgang
5.7
Ingevolge artikel 1:377a, eerste lid, BW heeft een kind het recht op omgang met zijn ouders. De niet met het gezag belaste ouder heeft het recht op en de verplichting tot omgang met zijn kind. Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vaststelt dan wel, al dan niet voor bepaalde tijd, het recht op omgang ontzegt. Ingevolge artikel 1:377a, derde lid, BW ontzegt de rechter het recht op omgang aan een ouder slechts indien:
a. omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van het kind; of
b.de ouder kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang; of
c. het kind dat twaalf jaar of ouder is, bij zijn verhoor van ernstige bezwaren tegen omgang met zijn ouder heeft doen blijken; of
d. omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
5.8
De man kan zich niet verenigen met de beschikking waarvan beroep en betoogt dat de kinderrechter ten onrechte de zorgregeling heeft beëindigd en geen nieuwe regeling heeft vastgesteld. De man heeft lange tijd omgang gehad met de kinderen en deze verliep in beginsel ook goed. De vrouw heeft eenzijdig de omgang beëindigd en probeert de man uit het leven van de kinderen te bannen.
De vrouw heeft de coronacrisis aangegrepen om de kinderen niet meer naar de man te laten gaan onder het mom van de veiligheid. De man heeft desondanks meerdere pogingen gedaan om telefonisch in contact te komen met de kinderen. De vrouw luisterde dan mee en domineerde de gesprekken. Aan de man werd vervolgens door de vrouw meegedeeld dat de kinderen hem wel zouden bellen, hetgeen niet meer is gebeurd. Evenmin lukte het de man daarna nog om met de kinderen telefonisch contact op te nemen. De vrouw kan de kinderen beïnvloeden en dat kan de reden zijn dat [kind 1] geen contact meer met de man wil, temeer nu zij hem al zo lang niet meer heeft gezien. De man is geen slechte vader voor de kinderen. Zij zijn ook altijd welkom bij hem. Het is de slechte relatie tussen partijen die ten grondslag ligt aan het verminderde contact tussen de man en de kinderen.
Het kwam weleens voor dat de kinderen wat later terug werden gebracht dan afgesproken, maar dan communiceerde de man dit altijd naar de vrouw via de e-mail, nu de vrouw niet wilde communiceren via de telefoon of WhatsApp. De man heeft gezien het verleden geen enkel vertrouwen dat omgang tot stand komt wanneer de kinderen daaraan behoefte hebben, zoals in de bestreden beschikking is bepaald. De man wil dat er weer een weekendregeling wordt uitgevoerd.
Nu de man de kinderen al bijna anderhalf jaar niet heeft gezien, is het begrijpelijk als daartoe een opbouw noodzakelijk wordt geacht. Verder wenst de man, als het hof wil dat de man hulp inschakelt via het Ouder en Kindteam (OKT), dat de zaak wordt aangehouden. De man denkt echter dat het verstandiger is om niet naar het OKT te verwijzen en strakke afspraken vast te leggen om miscommunicatie tussen de ouders te voorkomen.
5.9
De vrouw verweert zich als volgt. Het is niet in het belang van de kinderen dat zij omgang
met de man hebben. De man heeft het laten afweten en geen contact meer met hen gezocht en ook geen aandacht aan hen besteed op hun verjaardagen en andere feestdagen en in de vakanties. De kinderen hebben een duidelijk standpunt en zij hebben geen behoefte aan contact met de man. De kinderen mogen de man altijd bellen en de vrouw heeft de omgang nooit in de weg gestaan. De kinderen geven telkens aan dat als de man hun echt wilde zien en/of spreken, hij altijd een manier daartoe kon vinden. Zij zijn dan ook zeer teleurgesteld in de man en hun vertrouwen in hem is enorm geschaad. De man heeft er, na kennis te hebben genomen van de bestreden beschikking, wederom niet voor gekozen om het advies van de rechtbank op te volgen en de kinderen te laten merken dat hij hen mist en van hen houdt. In plaats daarvan stelt hij appel in met een beroepschrift vol verwijten en diskwalificaties. Primair dient dan ook geen omgang te worden bepaald tussen de man en de kinderen. Subsidiair dient de omgang plaats te vinden via een hulpverlenende instantie nu het vertrouwen in de man eerst dient te worden hersteld. Dat gaat veel tijd kosten.
5.1
De raad heeft ter zitting in hoger beroep geadviseerd de bestreden beschikking ten aanzien van de omgang te bekrachtigen. Er is jarenlang hulpverlening geweest om tot een goede zorgregeling te komen en dat is niet gelukt. De kinderen moeten uit het spanningsveld worden gehaald om zich te kunnen richten op hun ontwikkelingstaken. Als de man omgang wenst met de kinderen dan dient hij zich eerst te wenden tot het OKT in de wijk waar de kinderen wonen, om het vertrouwen te herstellen tussen hem en de kinderen, alvorens de omgangsregeling weer kan worden opgebouwd.
5.11
Het hof overweegt als volgt. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting in hoger beroep is onder meer het volgende gebleken. Na de echtscheiding tussen partijen is bij beschikking van 3 mei 2017 een zorg- en contactregeling vastgesteld. Zoals hiervoor bij 5.6 is beschreven verliep deze regeling niet goed doordat de communicatie tussen partijen erg slecht was en tot op heden, ondanks de inzet van Altra en JBRA, niet is verbeterd. Daarnaast kwam de man de omgangsregeling niet altijd stipt na. Dit zorgde, mede door de reeds lang bestaande spanningen tussen partijen, dan weer voor veel onrust bij de vrouw en de kinderen. Sinds maart 2020 heeft de man helemaal geen contact meer gehad met de kinderen. Voor zover valt na te gaan zijn de corona-uitbraak en de daarmee gepaard gaande lockdown en reisbeperkingen (de kinderen werden tijdens de omgang vaak meegenomen naar België) de directe aanleiding voor stopzetting van de regeling geweest. Vervolgens zijn de ouders niet erin geslaagd de regeling weer op te starten. Het hof acht voldoende aannemelijk dat de man zich niet of nauwelijks heeft ingespannen om het contact te herstellen. Bij de rechtbank is hij bovendien niet verschenen, zonder dat hij daarvoor een goede reden aan het hof kon geven. Evenmin heeft de man iets van zich laten horen op verjaar- en feestdagen. Hierdoor zijn de kinderen teleurgesteld. [kind 1] heeft in het gesprek met de voorzitter voorafgaand aan de zitting in hoger beroep verklaard dat wat haar betreft geen contact meer met de man hoeft plaats te vinden. De voorzitter heeft haar verklaring zo begrepen dat [kind 1] teleurgesteld is in de man en hem en haar (half- en stief)broertjes aanvankelijk wel miste, maar dat zij denkt nu minder pijn te voelen als er helemaal geen contact(regeling) meer is. Het gaat nu goed met haar en zij wil rust. [kind 1] zou wel graag haar stiefbroertje en halfbroertjes willen (blijven) zien.
Het hof ziet in [kind 1] een veerkrachtig en flexibel meisje dat vaak teleurgesteld is door de man en geen verwachtingen meer koestert ten aanzien van hem in het contact met haar, hetgeen maakt dat zij negatief tegenover eventueel contactherstel staat. De bezwaren die [kind 1] tegen contact heeft geuit zijn diffuus en wijzen ook op een verlangen dat de man zich voor haar inspant om het contact weer mogelijk te maken. Zij uit geen ernstige bezwaren tegen contact als zodanig.
Het hof acht het al met al nog steeds van belang voor haar ontwikkeling dat [kind 1] contact kan hebben met haar beide ouders. Hetzelfde geldt voor [kind 2] die nog maar negen jaar oud is en, nog meer dan [kind 1] , afhankelijk is van de volwassenen om hem heen. Het is ook voor zijn identiteitsontwikkeling van belang dat hij met beide ouders in contact kan blijven. Gelet op de positie van [kind 2] en de door [kind 1] uitgesproken wens haar (half- en stief)broertjes te (blijven) zien, acht het hof het van belang van beide kinderen dat er contactherstel komt tussen de man en hen. Het hof neemt daarbij mede in aanmerking dat niet is gebleken dat het in het verleden tijdens de omgang niet goed ging en dat de man ter zitting in hoger beroep heeft toegezegd zijn best te doen en zich aan de afspraken te zullen houden.
Ter zitting in hoger beroep heeft de raad de man geadviseerd het initiatief te nemen om eerst
de vertrouwensband tussen hem en de kinderen te herstellen met behulp van het OKT, alvorens de omgangsregeling weer op te bouwen. Op deze manier wordt vooruitgang geboekt en kan onder begeleiding worden gewerkt aan vertrouwensherstel tussen de man en de kinderen. De vrouw heeft ter zitting in hoger beroep verklaard hiervoor open te staan en mee te willen
werken. De man heeft verklaard dit wel te willen, maar hij twijfelt aan de effectiviteit van deze hulp. Hij wil vooral een strakke regeling.
Gelet op het advies van de raad en de verklaringen van [kind 1] en de ouders, acht het hof zowel de stap naar het OKT als het vastleggen van een regeling in het belang van beide kinderen.
Met de raad is het hof van oordeel dat het op de weg van de man ligt om zich (in een vrijwillig kader) met behulp van het OKT in te spannen om het vertrouwen tussen hem en de kinderen weer te herstellen. Daarmee kan hij ook laten zien dat hij gemotiveerd is om de band met de kinderen te herstellen en dat hij daar moeite voor wil doen. Daarbij acht het hof het in het belang van de kinderen dat zij niet nog verder van de man en zijn gezin vervreemden, zodat het hof hierna een beperkte en opbouwende omgangsregeling zal vaststellen die spoedig aan moet vangen. Het is verder aan de man om via het OKT met [kind 1] en [kind 2] in gesprek te gaan en te blijven en te onderzoeken of uitbreiding van de hierna vast te stellen regeling in hun behoeftes voorziet. Denkbaar is daarbij dat op termijn een andere regeling voor [kind 2] wordt afgesproken dan voor [kind 1] , gelet op hun leeftijdsverschil.
Het hof ziet geen aanleiding voor een aanhouding van de procedure en het verzoek daartoe van de man zal worden afgewezen.
5.12
Dit leidt tot de volgende beslissing. Hierbij merkt het hof ter informatie aan partijen op dat [kind 1] op haar verzoek rechtstreeks een e-mail van de voorzitter zal ontvangen, waarin een korte samenvatting van de beslissing wordt gegeven.

6.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep ten aanzien van de beslissing over het gezag;
verstaat dat de man zich zal wenden tot het OKT bij de kinderen in de buurt om aldaar ondersteuning te vragen bij het vertrouwens- en contactherstel tussen hem en de kinderen;
vernietigt de beschikking waarvan beroep ten aanzien van de beslissing over de omgang en in zoverre opnieuw beschikkende:
stelt, met wijziging van de beschikking van 3 mei 2017, een omgangsregeling tussen de man en de kinderen vast, inhoudende dat:
- de kinderen met ingang van 29 augustus 2021 een zondagmiddag in de vier weken van 13.00 uur tot 17.00 uur bij de man verblijven en nadat dit drie keer heeft plaatsgevonden,
- de kinderen een zondagmiddag in de twee weken van 13.00 uur tot 17.00 uur bij de man verblijven;
een en ander met inachtneming van hetgeen bij 5.11 is overwogen;
verklaart deze beschikking ten aanzien van de vastgestelde omgangsregeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Amsterdam, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het openbaar register.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.F.G.H. Beckers, mr. J.F. Miedema en
mr. L.M. Coenraad, in tegenwoordigheid van de griffier en is op 3 augustus 2021 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.