ECLI:NL:GHAMS:2021:2414

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
3 augustus 2021
Publicatiedatum
11 augustus 2021
Zaaknummer
200.288.944/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake verzoek tot echtscheiding en zorgregeling na scheiding van tafel en bed

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 3 augustus 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek tot echtscheiding en een zorgregeling tussen de man en de vrouw, die in 2014 met elkaar zijn gehuwd en twee kinderen hebben. De man heeft in hoger beroep verzocht om de echtscheiding uit te spreken, maar het hof heeft geoordeeld dat hij niet-ontvankelijk is in dit verzoek, omdat hij in eerste aanleg geen verweer heeft gevoerd en dit verzoek voor het eerst in hoger beroep is gedaan, wat in strijd is met artikel 362 Rv.

De vrouw had eerder een verzoek ingediend tot scheiding van tafel en bed, wat door het hof is toegewezen. Daarnaast heeft de man een verzoek gedaan om de zorgregeling te wijzigen, zodat hij de kinderen vaker kan zien. Het hof heeft geoordeeld dat de man wel ontvankelijk is in zijn verzoek met betrekking tot de zorgregeling, omdat dit een nevenvoorziening betreft bij de uitgesproken scheiding van tafel en bed.

Het hof heeft een voorlopige zorgregeling vastgesteld, waarbij de kinderen gedurende een dagdeel per week bij de man verblijven, in aanwezigheid van een tante van de man. De vrouw zal ook aanwezig zijn tijdens de eerste drie omgangsmomenten. Het hof heeft de zaak met betrekking tot de definitieve zorgregeling pro forma aangehouden voor zes maanden, om te bezien hoe de voorlopige regeling verloopt. De ouders zijn aangemoedigd om hulp te zoeken bij het Ouder- en Kindteam of het Wijkteam van de gemeente voor ondersteuning bij de uitvoering van de zorgregeling.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.288.944/01
zaak- / rekestnummer rechtbank: C15/291277 / FARK 19-4100
beschikking van de meervoudige kamer van 3 augustus 2021 inzake
[de man],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. S. Bouddount te Weesp,
en
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. W. van Egmond te Amsterdam.
In zijn adviserende taak is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd in Den Haag,
locatie Haarlem,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Holland (locatie Alkmaar) (hierna: de rechtbank) van 26 augustus 2020 uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De man is op 26 januari 2021 in hoger beroep gekomen van een gedeelte van bovengenoemde beschikking van 26 augustus 2020.
2.2
De vrouw heeft op 29 maart 2021 een verweerschrift ingediend.
2.3
Bij het hof zijn de volgende stukken ingekomen:
- een journaalbericht van de zijde van de man van 11 februari 2021 met bijlagen, ingekomen op 15 februari 2021.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 2 juni 2021 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de vrouw, bijgestaan door mr. El Allali, kantoorgenoot van mr. W. van Egmond;
- namens de raad, de heer W.R. Daalderop.
De advocaat van de vrouw heeft ter zitting pleitnotities overgelegd.

3.De feiten

3.1
De man en de vrouw (hierna gezamenlijk ook te noemen: de ouders) zijn met elkaar gehuwd [in] 2014 te [plaats] , Marokko. De ouders hebben allebei de Nederlandse nationaliteit.
3.2
Uit het huwelijk van de ouders zijn geboren:
- [kind 1] (hierna te noemen: [kind 1] ), [in] 2015, te [geboorteplaats] , en
- [kind 2] (hierna te noemen: [kind 2] ), [in] 2019, te [geboorteplaats] .
[kind 1] en [kind 2] worden hierna gezamenlijk ‘de kinderen’ genoemd.
De ouders oefenen gezamenlijk het gezag uit over de kinderen. De kinderen verblijven bij de vrouw.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is, voor zover in hoger beroep van belang, op het daartoe strekkende verzoek van de vrouw, de scheiding van tafel en bed tussen de ouders uitgesproken en is een zorgregeling tussen de man en de kinderen vastgesteld, inhoudende dat de man en de kinderen wekelijks één of meer in onderling overleg af te spreken dagen contact met elkaar hebben in de woning van de vrouw.
4.2
De man verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, tussen partijen de echtscheiding uit te spreken en een zorgregeling tussen de man en de kinderen te bepalen op grond waarvan de man de kinderen gedurende twee dagen in de week bij zich heeft, alsmede op de ochtend van de eerste dag van het islamitische Offerfeest en op de ochtend van de eerste dag van het eindfeest van de Ramadan.
4.3
De vrouw verzoekt de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoeken, althans zijn verzoeken af te wijzen, met veroordeling van de man in de kosten van de procedure.

5.De motivering van de beslissing

Ontvankelijkheid
5.1
Het hof overweegt ten aanzien van het primaire verzoek van de man om in hoger beroep de echtscheiding tussen partijen uit te spreken als volgt. De man heeft in eerste aanleg geen verweer gevoerd en geen zelfstandige verzoeken gedaan. Het verzoek van de man om de echtscheiding uit te spreken doet hij dan ook voor het eerst in hoger beroep. Ingevolge het bepaalde in artikel 362 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) kan niet voor het eerst in hoger beroep een verzoek worden gedaan. De man zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in dit verzoek.
Zorgregeling
5.2
De man heeft in hoger beroep ook een verzoek gedaan met betrekking tot de zorgregeling. Het hof overweegt ten aanzien dit verzoek het volgende. Zoals hiervoor in rechtsoverweging 4.1 is weergegeven, is bij de bestreden beschikking op verzoek van de vrouw de scheiding van tafel en bed uitgesproken. De man heeft in eerste aanleg weliswaar geen verweer gevoerd en geen zelfstandige verzoeken gedaan, doch ingevolge hetgeen de Hoge Raad heeft geoordeeld in zijn beschikking van 23 februari 2001 (ECLI:NL:HR:2001:AB0201), met name rechtsoverweging 3.4, kan een verzoek tot het treffen van een nevenvoorziening in de zin van artikel 827 Rv ook in hoger beroep voor het eerst worden gedaan. Het hof zal de man daarom, anders dan in zijn verzoek tot echtscheiding, wel ontvankelijk verklaren in zijn verzoek met betrekking tot de zorgregeling, nu dit een nevenvoorziening bij de uitgesproken scheiding van tafel en bed betreft.
5.3
Het hof overweegt ten aanzien van de zorgregeling als volgt. Ter zitting in hoger beroep hebben de ouders verteld dat de man de kinderen op dit moment in ieder geval wekelijks, op wisselende momenten bij de vrouw thuis en in aanwezigheid van de vrouw ziet. De ouders geven daarmee op dit moment uitvoering aan de zorgregeling zoals in de bestreden beschikking door de rechtbank is bepaald. De man zou de kinderen echter graag vaker willen zien en ook bij hem thuis willen ontvangen, zonder dat de vrouw hierbij aanwezig is. De vrouw heeft laten weten zich zorgen te maken over de kinderen indien zij alleen bij de man zouden verblijven, onder andere omdat de kinderen volgens de vrouw in het verleden nooit alleen bij de man zijn geweest en hij nooit alleen voor hen heeft gezorgd.
Partijen zijn hierover ter zitting in hoger beroep (verder) met elkaar en hun advocaten in gesprek gegaan. Zij hebben daarbij afgesproken dat [X] , de vrouw van een oom van de man (hierna: tante [X] ) voorlopig bij de omgangsmomenten tussen de man en de kinderen aanwezig kan zijn. Tante [X] heeft zich hiertoe (telefonisch) ook bereid verklaard. De vrouw heeft laten weten dat zij in ieder geval tijdens de eerste omgangsmomenten ook graag aanwezig wil zijn, onder andere zodat zij de woning van de man kan zien, zodat zij weet waar en hoe de kinderen bij de man verblijven. De raad heeft ter zitting in hoger beroep laten weten zich in een dergelijke voorlopige zorgregeling, waarbij tante [X] aanwezig is en waarbij de zaak ten aanzien van de definitieve zorgregeling zal worden aangehouden, te kunnen vinden.
5.4
Het hof zal gelet op het voorgaande een voorlopige zorgregeling vaststellen, inhoudende dat de kinderen gedurende een dagdeel per week bij de man verblijven, in aanwezigheid van tante [X] . De vrouw zal gedurende de eerste drie omgangsmomenten ook aanwezig zijn. Het is daarbij de bedoeling dat de ouders toewerken naar een zorgregeling waarbij onbegeleide omgang tussen de man en de kinderen plaatsvindt. Het hof geeft de ouders daarbij mee dat zij zich de komende periode, eventueel met behulp van hun advocaten, kunnen wenden tot het Ouder- en Kindteam, dan wel het Wijkteam van de gemeente [gemeente] (te weten de gemeente waar de kinderen hun hoofdverblijfplaats hebben) om hulp te krijgen bij de uitvoering van de (voorlopige) zorgregeling en in het bijzonder het toewerken naar onbegeleide omgang tussen de man en de kinderen.
5.5
Het hof zal de zaak met betrekking tot de definitieve zorgregeling pro forma aanhouden voor de duur van zes maanden om te bezien hoe voornoemde tijdelijke zorgregeling verloopt, met het verzoek aan partijen het hof een week voor de hierna in het dictum te noemen pro forma datum schriftelijk te berichten over de stand van zaken en de vraag of, en zo ja op welke wijze zij de procedure wensen voort te zetten.
5.6
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
verklaart de man niet-ontvankelijk in zijn verzoek tot echtscheiding;
houdt de zaak met betrekking tot de definitieve zorgregeling
pro formaaan tot
zondag 30 januari 2022, in afwachting van het verloop van de in deze beschikking vastgestelde voorlopige zorgregeling, met het verzoek aan partijen het hof een week voor die datum schriftelijk te berichten over de stand van zaken en de gewenste voorgang van de procedure;
bepaalt de volgende voorlopige zorgregeling:
- de kinderen verblijven bij de man gedurende een dagdeel per week, in aanwezigheid van tante [X] , waarbij de vrouw gedurende de eerste drie omgangsmomenten ook aanwezig is.
verklaart deze beschikking in zoverre uitvoerbaar bij voorraad;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.M.C. Louwinger-Rijk, mr. J.M van Baardewijk en
mr. J.W. van Zaane, in tegenwoordigheid van mr. H. Sapir als griffier, en is op
3 augustus 2021 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.