ECLI:NL:GHAMS:2021:2401

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
27 juli 2021
Publicatiedatum
11 augustus 2021
Zaaknummer
200.292.469/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen in het kader van huiselijk geweld en ontwikkelingsbedreiging

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 27 juli 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van twee minderjarigen, [kind 1] en [kind 2]. De moeder, verzoekster in hoger beroep, had eerder een beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland aangevochten, waarin de kinderen onder toezicht waren gesteld van de gecertificeerde instelling Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering (GI) en een machtiging tot uithuisplaatsing van [kind 1] was verleend. De moeder stelde dat de gronden voor ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing niet meer aanwezig waren, nu zij de relatie met de vader had beëindigd en de kinderen bij de grootouders verbleven.

Het hof heeft het verloop van het geding in eerste aanleg en de ingediende stukken in hoger beroep in overweging genomen. De moeder heeft betoogd dat de ontwikkelingsbedreiging van de kinderen grotendeels voortkwam uit het huiselijk geweld tussen de ouders, maar dat deze situatie inmiddels was opgelost. De raad voor de Kinderbescherming heeft echter betoogd dat de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing noodzakelijk blijven vanwege de aanhoudende risico's voor de kinderen, gezien de problematiek van de ouders en de onveilige situatie waarin de kinderen zich bevonden.

Na het horen van de betrokken partijen, waaronder de moeder, de vader, de raad en de grootmoeder, heeft het hof geconcludeerd dat de gronden voor ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing ten tijde van de bestreden beschikking aanwezig waren en ook thans nog aanwezig zijn. Het hof heeft de bestreden beschikking bekrachtigd, waarbij de veiligheid van de kinderen voorop staat. De ouders moeten werken aan hun onderlinge communicatie en samenwerking, en de hulpverlening vanuit een gedwongen kader blijft noodzakelijk.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.292.469/01
zaaknummer rechtbank: C/15/311012 / JU RK 20-2453
Beschikking van de meervoudige kamer van 27 juli 2021 in de zaak van
[de moeder],
wonende op een geheim adres,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder
advocaat: mr. S. Rahimzadeh te Amsterdam,
en
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag,
locatie Haarlem,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de raad.
Verder zijn als belanghebbenden aangemerkt:
- de minderjarige [kind 1] (hierna te noemen: [kind 1] );
- de minderjarige [kind 2] (hierna te noemen: [kind 2] );
- [de vader] , voor zover de zaak [kind 2] betreft (hierna te noemen: de vader);
- de gecertificeerde instelling Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering (hierna te noemen: de GI).
Als informant is aangemerkt:
- het netwerkpleeggezin waar [kind 1] verblijft, te weten de grootouders van moederszijde (hierna te noemen: de grootouders).

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar (hierna: de kinderrechter) van 7 januari 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De moeder is op 6 april 2021 in hoger beroep gekomen van bovengenoemde beschikking van 7 januari 2021.
2.2
De raad heeft het hof bij brief van 23 april 2021, ingekomen op 28 april 2021, laten weten ter zitting mondeling verweer te zullen voeren.
2.3
De vader heeft op 3 mei 2021 een verweerschrift ingediend.
2.4
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- een journaalbericht van de zijde van de moeder van 14 april 2021 met bijlagen, ingekomen op dezelfde datum;
- een journaalbericht van de zijde van de moeder van 8 juni 2021 met bijlagen, ingekomen op dezelfde datum.
2.5
De mondelinge behandeling heeft op 16 juni 2021 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de moeder, bijgestaan door mr. S. Rahimzadeh;
- de raad, vertegenwoordigd door mevrouw V. Regout;
- de vader, bijgestaan door mr. E.B. Warmerdam-Wolfs;
- [de grootmoeder] , hierna te noemen de grootmoeder.
De GI is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen.

3.De feiten

3.1
Verzoekster in hoger beroep is de moeder van:
- [kind 1] , geboren [in] 2016 te [geboorteplaats] .
De moeder oefent alleen het gezag uit over [kind 1] .
Zij verblijft sinds juni 2020 bij de grootouders.
3.2
Uit de (inmiddels verbroken) relatie van de moeder en de vader (hierna gezamenlijk ook te noemen: de ouders) is geboren:
- [kind 2] ; [in] 2020, te [geboorteplaats] .
De vader heeft hem erkend. De vader en de moeder oefenen gezamenlijk het gezag uit over hem. [kind 2] verblijft bij de moeder.
[kind 1] en [kind 2] worden hierna gezamenlijk ook ‘de kinderen’ genoemd.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking zijn de kinderen, op het daartoe strekkende verzoek van de raad, onder toezicht gesteld van de GI voor de duur van twaalf maanden, te weten van 7 januari 2021 tot 7 januari 2022.
Voorts is, eveneens op verzoek van de raad, een machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [kind 1] in het netwerkpleeggezin bij de grootouders voor de duur van zes maanden, te weten van 7 januari 2021 tot 7 juli 2021.
4.2
De moeder verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking, de verzoeken van de raad (alsnog) af te wijzen.
4.3
De raad verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen.
4.4
De vader verzoekt de bestreden beschikking ten aanzien van de ondertoezichtstelling van [kind 2] te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ter beoordeling aan het hof ligt voor de vraag of de gronden voor ondertoezichtstelling van de kinderen ten tijde van de bestreden beschikking aanwezig waren en of deze gronden thans (nog) aanwezig zijn. Het hof moet verder beoordelen of ten tijde van de bestreden beschikking gronden aanwezig waren en noodzaak bestond voor het verlenen van de machtiging tot uithuisplaatsing van [kind 1] bij de grootouders en of deze gronden en noodzaak gedurende de duur van de uithuisplaatsing van [kind 1] tot 7 juli 2021 aanwezig waren.
5.2
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255, eerste lid, aanhef en onder a en b van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling indien een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a.de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b.de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 tweede lid, BW in staat zijn te dragen.
5.3
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:265b, eerste lid BW kan de kinderrechter, indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid, de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen. De machtiging kan op grond van artikel 1:265b, tweede lid BW eveneens worden verleend op verzoek van de raad.
5.4
De moeder meent dat de gronden voor ondertoezichtstelling van de kinderen en uithuisplaatsing van [kind 1] ten tijde van de bestreden beschikking niet aanwezig waren en ook thans niet aanwezig zijn. De ontwikkelingsbedreiging van de kinderen was grotendeels gelegen in het feit dat er huiselijk geweld plaatsvond tussen de ouders, waaraan de kinderen werden blootgesteld en waardoor zij in een onveilige situatie terecht kwamen. De moeder heeft deze zorgen weggenomen, doordat zij de relatie met vader inmiddels voorgoed heeft beëindigd en zij samen met [kind 2] is vertrokken uit de gezamenlijke woning. [kind 1] verbleef vanaf dat moment al bij de grootouders. Hiermee is de grootste zorg van de raad, te weten de blootstelling van de kinderen aan het huiselijk geweld tussen de ouders, dus weggenomen. Van terugkeer van de moeder naar de vader, zoals in het verleden is gebeurd, is geen sprake meer, omdat de moeder thans kiest voor de kinderen. Het is dan ook de vader en niet de moeder die steeds contact zoekt via bijvoorbeeld WhatsApp. Dat bij de moeder sprake zou zijn van persoonlijke problematiek is onjuist. Zij heeft in het verleden last gehad van een hormoonstoornis, maar die is nu met medicijnen onder controle. De moeder ziet de ondertoezichtstelling als een straf. Zij krijgt inmiddels veel hulp van een maatschappelijk werker en zij beschikt over een uitgebreid netwerk, waarop zij kan terugvallen. Zij werkt aan zichzelf en werkt bovendien mee met de hulpverlening. De persoonlijke problemen van de vader mogen dan ook niet op haar worden afgeschoven.
Verder voert de moeder aan dat een machtiging tot uithuisplaatsing van [kind 1] niet noodzakelijk is, omdat [kind 1] al geruime tijd bij de grootouders verblijft en de moeder haar daar niet zal weghalen. Dat de moeder hierover in het verleden mogelijk anders dacht, doet hieraan niet af. De moeder ziet thans in dat het in het belang is van [kind 1] om voorlopig, en voor langere tijd, bij de grootouders te verblijven. [kind 1] ontwikkelt zich daar goed en de moeder is daar blij om. De bestreden beschikking moet gelet op al deze omstandigheden worden vernietigd en de verzoeken van de raad moeten (alsnog) worden afgewezen, aldus de moeder.
5.5
De raad stelt zich op het standpunt dat de bestreden beschikking moet worden bekrachtigd. Bij beide kinderen is sprake van een ernstige ontwikkelingsbedreiging. Zo zijn zij geconfronteerd met een onveilige opvoedingssituatie, waarin huiselijk geweld heeft plaatsgevonden. Bij de vader is sprake van (ernstige) verslavingsproblematiek en de moeder keerde steeds terug naar de vader, waarmee zij het belang van de kinderen niet voorop stelde. De kinderen zijn hierdoor in een zeer onveilige situatie terechtgekomen. De ouders bleven, ondanks de dringende veiligheidsafspraken, elkaar opzoeken en toonden daarmee onvoldoende inzicht in de ernst van de situatie. Hoewel de ouders zeggen hun relatie inmiddels te hebben verbroken, hebben zij wel nog samen het gezag over [kind 2] . Dit vraagt om samenwerking tussen de ouders. Gelet op hun verstoorde relatie dient de ondertoezichtstelling hun ook hulp te bieden bij (het opbouwen van) hun onderlinge communicatie. De ouders zetten op dit moment allebei stappen, maar de situatie is thans nog zeer pril en de raad ziet nog steeds grote risico’s voor de kinderen. De ondertoezichtstelling van de kinderen moet dan ook in stand blijven.
Voor [kind 1] dient daarnaast de machtiging tot uithuisplaatsing in stand te blijven. Dit heeft te maken met de hiervoor genoemde prille ontwikkeling en de tweeslachtige houding van de moeder ten opzichte van vader. In maart 2021 heeft de moeder nog een politiemelding gedaan van stalking door de vader. Dit laat zien dat nog steeds sprake is van onrust, wat zorgelijk is voor de kinderen. Als [kind 1] zou terugkeren naar de moeder zou zij weer last hebben van deze onrust. Daarbij heeft [kind 1] traumatische ervaringen opgedaan in het verleden. Voor haar zal daarom speltherapie worden ingezet, maar deze is nog niet gestart en [kind 1] worstelt nog steeds met hetgeen zij in de thuissituatie bij de ouders heeft meegemaakt. De situatie van de moeder moet eerst stabiliseren en daarvoor moeten nog grote stappen worden gezet. Thans dient te worden gekozen voor de veiligheid van de kinderen, zodat de bestreden beschikking moet worden bekrachtigd, aldus de raad.
5.6
De vader is van mening dat de bestreden beschikking, voor zover deze ziet op de ondertoezichtstelling van [kind 2] , moet worden bekrachtigd. De ouders hebben een ingewikkelde relatie gehad. Bij hen allebei is sprake van persoonlijke problematiek en er hebben tussen hen hoogoplopende ruzies plaatsgevonden. De moeder schetst een beeld waarbij alles dat negatief is geweest in haar leven zou zijn veroorzaakt door de vader. Dit is onjuist en de moeder miskent hiermee haar eigen aandeel. De ouders moeten allebei hun verantwoordelijkheid nemen in deze situatie. De moeder is wisselvallig geweest in haar houding ten opzichte van de vader; zij is meermaals bij hem weggegaan, om vervolgens weer terug te keren. Anders dan de moeder stelt, hebben de ouders pas sinds heel kort geen contact meer met elkaar. De vader beseft inmiddels ook dat de relatie met de moeder voorbij is. Dat hij niet betrokken zou willen zijn bij de opvoeding van [kind 2] , is onjuist. Hij probeert zich juist aan de afspraken met de jeugdbeschermer te houden. De vader wil het liefst onderdeel uitmaken van het leven van [kind 2] , maar beseft dat hij eerst stabiel moet worden.
Hulpverlening vanuit een gedwongen kader is gelet op deze omstandigheden noodzakelijk. De moeder probeert de vader geheel uit het leven van [kind 2] te weren. Dit is niet in het belang van [kind 2] , omdat het ontbreken van contact tussen de vader en [kind 2] een ontwikkelingsbedreiging vormt. Het is dan ook belangrijk dat een neutrale derde vanuit het perspectief van [kind 2] gaat kijken hoe het contact het beste kan worden opgebouwd. Ook dient te worden onderzocht hoe de verstandhouding tussen de ouders kan worden verbeterd, zodat [kind 2] , wanneer hij weer contact heeft met de vader, niet wordt belast met spanningen tussen de ouders. Gelet op de draagkracht van de ouders dient tevens te worden gekeken naar passende hulpverlening en begeleiding, aldus de vader.
5.7
De grootmoeder heeft ter zitting in hoger beroep het volgende verklaard. [kind 1] is een lief en vrolijk meisje, maar heeft last van de gebeurtennissen uit het verleden. Als [kind 1] aan het spelen is en de naam ‘ [roepnaam vader] ’ hoort, wordt zij heel onrustig en krijgt zij nachtmerries. De juffrouw op school heeft verteld dat [kind 1] ook op school weleens heeft gesproken over de vele ruzies die tussen de ouders hebben plaatsgevonden. [kind 1] is inmiddels aangemeld voor speltherapie. Zij zit op dit moment op een goede school, zodat de grootmoeder haar daar niet vanaf wil halen. Voorts is de grootmoeder trots op de moeder; zij doet het goed met de kinderen en is zuinig met haar geld. De moeder is momenteel met een opleiding bezig, waardoor de grootouders geregeld ’s avond ook op [kind 2] passen. Een mogelijke terugkeer van [kind 1] naar de moeder zal, op het moment dat de moeder er klaar voor is, rustig moeten worden opgebouwd door eerst te proberen om een paar nachtjes te logeren, aldus de grootmoeder.
5.8
Het hof overweegt als volgt.
Begin januari 2020 is Veilig Thuis betrokken geraakt bij het gezin. In de periode van 25 september 2019 tot maart 2021 zijn verschillende politiemeldingen gedaan. De kinderen zijn in genoemde periode in de thuissituatie bij de ouders regelmatig getuige geweest van heftige conflicten tussen de ouders; er was sprake van huiselijk geweld. Op 22 september 2020 zijn veiligheidsafspraken met de op dat moment betrokken hulpverlening gemaakt. Daarbij is afgesproken dat de ouders elkaar niet zouden opzoeken en de vader geen alcohol meer zou drinken. Op 27 oktober 2020 heeft Veilig Thuis contact opgenomen met de raad, omdat zij zich zorgen maakte over de veiligheid van de kinderen. De ouders hielden zich niet aan de hiervoor genoemde veiligheidsafspraken. Naar aanleiding hiervan heeft de raad het reeds geplande raadsonderzoek versneld opgepakt. Uit het raadsrapport van 1 december 2020 volgt dat het moeilijk was om afspraken over de veiligheid van de kinderen met ouders te maken. Zo waren de ouders niet open en transparant richting de hulpverlening en hielden zij zich, zoals gezegd, niet aan de gemaakte veiligheidsafspraken. Voorts was de moeder wisselvallig in haar handelen en keerde zij telkens weer terug naar de vader. Dit leverde een voor de kinderen onveilige situatie op. De GI liet weten dat de grootste zorg op dat moment was dat het niet lukte om vanuit het vrijwillig kader de veiligheid van de kinderen voldoende te waarborgen. De ouders toonden weinig inzicht in de ontwikkeling van de kinderen en in wat de kinderen nodig hadden.
Ter zitting in hoger beroep hebben de ouders laten weten dat zij hun relatie inmiddels (definitief) hebben beëindigd. Sinds kort heeft moeder een eigen woning. Ten aanzien van de vader is gebleken dat hij momenteel in behandeling is bij de erkende GGZ-instelling SolutionS voor zijn alcohol- en drugsverslaving. Ten aanzien van de kinderen is naar voren gekomen dat vooral [kind 1] last heeft van de gebeurtenissen die in het verleden hebben plaatsgevonden en dat zij daarom binnenkort zal starten met speltherapie. Verder bleek ter zitting in hoger beroep dat de ouders niet langer dezelfde roepnaam voor [kind 2] gebruiken. De vader noemt hem [1e roepnaam] , de moeder inmiddels [2e roepnaam] . Het hof heeft ter zitting daarover zijn zorgen geuit.
5.9
Het Hof is gelet op het voorgaande van oordeel dat de gronden voor ondertoezichtstelling van de kinderen ten tijde van de bestreden beschikking aanwezig waren en ook thans nog aanwezig zijn. Gebleken is dat de kinderen in de thuissituatie bij de ouders gedurende lange tijd geconfronteerd zijn geweest met traumatische gebeurtenissen door het verbale en fysieke geweld tussen de ouders. Vanwege het huiselijk geweld tussen de ouders zijn destijds veiligheidsafspraken met hen gemaakt, waaronder de afspraak dat de ouders elkaar niet langer zouden opzoeken. Het lukte de ouders echter niet om zich hieraan te houden. Zo hebben zij hun relatie meermaals verbroken, om vervolgens toch weer bij elkaar terug te keren, waardoor sprake bleef van onrust en onveiligheid voor de kinderen. De moeder liet hierin een ambivalente houding zien. De kinderen hebben hierdoor onvoorspelbaarheid en onveiligheid gekend. Vooral [kind 1] heeft op dit moment last van deze gebeurtenissen en voor haar is inmiddels hulp in de vorm van speltherapie ingezet. Hoewel de ouders hun relatie inmiddels definitief lijken te hebben verbroken en op dit moment allebei goede stappen zetten, zijn deze positieve ontwikkelingen thans nog pril. Om de veiligheid van de kinderen voldoende te kunnen waarborgen, is de ondertoezichtstelling dan ook nog altijd noodzakelijk. Daarbij komt dat de relatie tussen de ouders nog altijd is verstoord. Hierdoor zijn zij momenteel (nog) niet in staat om samen te werken en om afspraken te maken over onder andere (de opbouw van) het contact tussen de vader en [kind 2] . Hiervoor moet onder leiding van de GI het contact tussen de ouders tot stand worden gebracht, waarbij zal moeten worden gewerkt aan een samenwerkingsrelatie tussen de ouders. Het hof is ook om die reden van oordeel dat hulpverlening vanuit een gedwongen kader in de vorm van een ondertoezichtstelling noodzakelijk is. Het verzoek van de moeder zal dan ook op dit punt worden afgewezen en de bestreden beschikking zal worden bekrachtigd.
5.1
Het hof is voorts van oordeel dat de gronden en de noodzaak voor uithuisplaatsing gedurende de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing van [kind 1] bij de grootouders tot 7 juli 2021 aanwezig waren. Bij [kind 1] is aldoor sprake geweest van een ernstige ontwikkelingsbedreiging. Zij heeft last van de gebeurtenissen in het verleden en gaat pas binnenkort starten met speltherapie. [kind 1] ontwikkelt zich desondanks goed bij de grootouders en het is in het belang van haar verzorging en opvoeding noodzakelijk geweest dat zij gedurende de machtiging bij de grootouders kon blijven. Omdat [kind 1] onder toezicht staat, is een uithuisplaatsing alleen mogelijk met een machtiging daartoe (vgl. art 1:265a BW). Reeds daarom moet de bestreden beschikking worden bekrachtigd, en komt het hof niet toe aan de vraag of het verblijf bij de grootouders op vrijwillige basis had kunnen plaatsvinden.
5.11
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.V.T. de Bie, mr. J.F. Miedema en mr. J.W. Brunt, in tegenwoordigheid van de griffier, en is op 27 juli 2021 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.