In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 27 juli 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek van de man om gezamenlijk gezag over zijn minderjarige dochter, geboren in 2005, samen met de vrouw. De man had in eerste aanleg een verzoek ingediend dat door de rechtbank was afgewezen. De man stelde dat hij gedurende het leven van de minderjarige betrokken was geweest en dat de afwijzing van het verzoek onterecht was. De vrouw daarentegen betwistte de stellingen van de man en stelde dat er al tien jaar geen goede communicatie tussen de ouders was, wat een gezamenlijke gezagsuitoefening in de weg stond. Het hof heeft vastgesteld dat er een moeizame verstandhouding tussen de ouders bestaat en dat de communicatie tussen hen ernstig tekortschiet. De minderjarige heeft aangegeven dat zij zich niet vrij voelt om contact te hebben met haar vader, wat de situatie verder compliceert. Het hof concludeert dat er een onaanvaardbaar risico bestaat dat de minderjarige klem of verloren raakt tussen de ouders, indien zij met gezamenlijk gezag worden belast. Het verzoek van de man wordt afgewezen en de beschikking van de rechtbank wordt bekrachtigd. Het hof benadrukt echter dat de omgang tussen de minderjarige en de man weer op gang moet worden gebracht, in het belang van de minderjarige.