ECLI:NL:GHAMS:2021:2396

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
27 juli 2021
Publicatiedatum
11 augustus 2021
Zaaknummer
200.289.058/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gezamenlijk gezag over de minderjarige na verbroken relatie van ouders

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 27 juli 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over het gezamenlijk gezag van ouders over hun minderjarige kind, geboren uit een verbroken relatie. De moeder, verzoekster in hoger beroep, heeft het hof verzocht de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 28 oktober 2020 te vernietigen, waarin was bepaald dat de ouders gezamenlijk met het gezag over hun kind belast zouden worden. De vader, verweerder in hoger beroep, heeft verzocht de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar hoger beroep.

De moeder heeft aangevoerd dat de communicatie tussen de ouders slecht is en dat gezamenlijk gezag de situatie zou verergeren. De vader heeft echter betoogd dat er positieve ontwikkelingen zijn in de communicatie en dat gezamenlijk gezag in het belang van het kind is. De Raad voor de Kinderbescherming heeft geadviseerd de beschikking van de rechtbank te bekrachtigen, omdat er geen aanwijzingen zijn dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders.

Het hof heeft overwogen dat gezamenlijk gezag het uitgangspunt is en dat er onvoldoende bewijs is dat het gezamenlijk gezag tot problemen zal leiden. De ouders hebben stappen gezet in de verbetering van hun communicatie en samenwerking. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarbij het belang van het kind voorop staat. De beslissing is genomen met inachtneming van de recente verbeteringen in de onderlinge verstandhouding tussen de ouders en de toezegging van de vader om geen negatieve uitlatingen meer te doen op sociale media.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.289.058/01
Zaaknummer rechtbank: C/13/668504 / FA RK 19/3892 (RT / MG)
Beschikking van de meervoudige kamer van 27 juli 2021 in de zaak van
[de moeder] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. G. Öntas te Amsterdam,
en
[de vader] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. W.F. Wienen te Almere.
Als belanghebbende is aangemerkt de minderjarige:
[zoon] , geboren [in] 2016 (hierna te noemen: [de minderjarige] ).
In zijn adviserende taak is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie Amsterdam,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) van 28 oktober 2020 en uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De moeder is op 25 januari 2021 in hoger beroep gekomen van een gedeelte van de beschikking van 28 oktober 2020.
2.2
De vader heeft op 2 maart 2021 een verweerschrift ingediend.
2.3
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- een journaalbericht van de zijde van de moeder van 5 februari 2021 met bijlage, ingekomen op 8 februari 2021;
- een journaalbericht van de zijde van de moeder van 22 maart 2021 met bijlage, ingekomen op 23 maart 2021.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 9 april 2021 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de raad, vertegenwoordigd door de heer W. Daalderop.

3.De feiten

Uit de in augustus 2017 verbroken relatie van de ouders is [de minderjarige] geboren. De vader heeft [de minderjarige] erkend. De ouders zijn sinds de bestreden beschikking gezamenlijk met de uitoefening van het gezag over [de minderjarige] belast. [de minderjarige] verblijft bij de moeder.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is, voor zover thans van belang, op verzoek van de vader bepaald dat de ouders gezamenlijk met de uitoefening van het gezag over [de minderjarige] worden belast. Verder is bij deze (in zoverre niet bestreden) beschikking de zaak voor wat betreft de zorgregeling pro forma aangehouden tot 8 maart 2021 en is bepaald dat in de tussentijd de omgang tussen de vader en [de minderjarige] in overleg met Levvel zal worden opgebouwd en uitgebreid.
4.2
De moeder verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking (in zoverre), het verzoek van de vader om hem samen met de moeder met het gezag over [de minderjarige] te belasten af te wijzen.
4.3
De vader verzoekt de moeder in haar hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren, althans de grief van de moeder ongegrond te verklaren.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ter beoordeling ligt aan het hof de vraag voor of de ouders gezamenlijk met het ouderlijk gezag over [de minderjarige] moeten worden belast, zoals de rechtbank bij de bestreden beschikking heeft bepaald.
5.2
Ingevolge artikel 1:253c lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de tot het gezag bevoegde ouder van het kind, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder uit wie het kind is geboren heeft uitgeoefend, de rechtbank verzoeken de ouders met het gezamenlijk gezag dan wel hem alleen met het gezag over het kind te belasten. Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat indien het verzoek ertoe strekt de ouders met het gezamenlijk gezag te belasten en de andere ouder met gezamenlijk gezag niet instemt, het verzoek slechts wordt afgewezen indien a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen of b. afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
5.3
De moeder voert aan dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de slechte communicatie tussen de ouders geen reden is om het verzoek van de vader af te wijzen, nu Levvel heeft gesignaleerd dat er een stijgende lijn in de onderlinge communicatie tussen de ouders is. Tijdens de relatie van de ouders was hun onderlinge communicatie al niet goed en na de geboorte van [de minderjarige] is deze verder verslechterd. De moeder heeft na de beëindiging van de relatie tevergeefs geprobeerd de vader bij het leven van [de minderjarige] te betrekken. De vader heeft op sociale media zelfs ontkend dat [de minderjarige] zijn kind is en heeft gedreigd [de minderjarige] te ontvoeren. De gesprekken en afspraken tussen de ouders zijn enkel onder begeleiding van Levvel tot stand gekomen en de door hen bij Levvel gezette stappen hebben alleen betrekking op de omgang tussen de vader en [de minderjarige] en hebben nog niet tot een definitieve regeling geleid. De moeder vreest dat gezamenlijk gezag de broze communicatie over de zorgregeling onder druk zal zetten. Ter zitting in hoger beroep heeft de moeder hieraan toegevoegd dat de communicatie tussen de ouders ten aanzien van de omgang weliswaar sinds een maand is verbeterd, maar dat zij de gebeurtenissen in het verleden nog niet volledig kan loslaten. De periode waarin de positieve ontwikkelingen hebben plaatsgevonden is voor de moeder te kort om te kunnen concluderen dat de ouders in staat zijn om samen gezagsbeslissingen te nemen. De moeder vreest dat de vader bij het samen nemen van beslissingen met de moeder de discussie via sociale media zal (blijven) aangaan. Zij blijft daarom bij haar standpunt dat het inleidend verzoek van de vader om hem samen met de moeder met het gezag over [de minderjarige] te belasten moet worden afgewezen, nu er sprake is van een situatie zoals bedoeld in artikel 1:253c lid 2 sub a en b BW.
5.4
De vader verweert zich en voert aan dat hij niet inziet op welke wijze gezamenlijk gezag de communicatie over de zorgregeling onder druk zal zetten, gezien de door Levvel aan de ouders geboden begeleiding en de stijgende lijn in de communicatie tussen hen. De vader zet zich ervoor in dat de communicatie tussen de ouders goed blijft verlopen, zodat er een zorgregeling tot stand kan komen. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, is een slechte of verstoorde communicatie tussen de ouders onvoldoende om zijn verzoek om met het gezamenlijk gezag te worden belast af te wijzen. De moeder heeft niet aangetoond dat het gezamenlijk zag tot gevolg heeft dat er een onaanvaardbaar risico is dat [de minderjarige] klem of verloren zou raken tussen de ouders en/of dat afwijzing anderszins in zijn belang noodzakelijk is. De vader heeft hieraan ter zitting in hoger beroep toegevoegd dat hij het belangrijk vindt dat [de minderjarige] een goed leven heeft en dat beide ouders het goed met elkaar kunnen vinden. De vader verwacht dat de onderlinge communicatie goed zal blijven.
5.5
De raad heeft ter zitting in hoger beroep geadviseerd de bestreden beschikking te bekrachtigen. De ouders hebben positieve stappen gezet en krijgen nog steeds hulp van Levvel. Niet is gebleken dat [de minderjarige] klem of verloren is geraakt tussen zijn ouders als gevolg van het sinds de bestreden beschikking uitgevoerde gezamenlijk gezag. Het is in zijn belang dat de ouders samen beslissingen over hem nemen.
5.6
Het hof overweegt als volgt.
Het hof stelt voorop dat gezamenlijk gezag het uitgangspunt is van de wetgever. Voor gezamenlijk gezag is vereist dat de ouders in staat zijn tot een behoorlijke gezamenlijke gezagsuitoefening en dat zij beslissingen van enig belang over hun kind in gezamenlijk overleg kunnen nemen, althans tenminste in staat zijn vooraf afspraken te maken over situaties die zich rond het kind kunnen voordoen.
Het hof acht onvoldoende aannemelijk geworden dat er een onaanvaardbaar risico is dat [de minderjarige] als gevolg van gezamenlijk gezag klem of verloren zal raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering komt, dan wel dat afwijzing van het verzoek van de vader anderszins in het belang van [de minderjarige] noodzakelijk is.
Het hof onderschrijft de beslissing van de rechtbank en hetgeen daartoe in de bestreden beschikking is overwogen. Vaststaat dat de communicatie van de ouders tijdens hun relatie niet goed was en na de geboorte van [de minderjarige] verder is verslechterd en dat de moeder na de beëindiging van de relatie tevergeefs heeft geprobeerd de vader bij het leven van [de minderjarige] te betrekken. Ten tijde van de bestreden beschikking hadden de ouders echter al gesprekken met elkaar gevoerd onder leiding van Levvel en was er al sprake van een stijgende lijn in de onderlinge communicatie tussen de ouders. Uit de stukken in het dossier en het verhandelde ter zitting in hoger beroep is gebleken dat de ouders nadien verdere stappen hebben gezet in de verbetering van hun onderlinge communicatie, verstandhouding en samenwerking. Zo voeren de ouders overleg over [de minderjarige] via WhatsApp en telefoon, is de omgang tussen de vader en [de minderjarige] verder uitgebreid, hebben de ouders [de minderjarige] samen naar school gebracht en hebben zij met elkaar overlegd over het door [de minderjarige] binnenkort te volgen speciaal basisonderwijs en de aanmelding voor voetbal. De moeder acht het van belang dat de vader betrokken is bij het leven van [de minderjarige] en is bereid om in zijn belang afspraken met de vader te maken. Gesteld noch gebleken is dat de vader in de afgelopen periode, waarin de ouders het gezag samen hebben uitgeoefend, op het moment dat er belangrijke beslissingen over [de minderjarige] moesten worden genomen, niet bereid is geweest tot overleg en/of tot het verlenen van de benodigde toestemming. Evenmin heeft het nemen van beslissingen over [de minderjarige] tot conflicten tussen de ouders geleid. Gelet op de voorgeschiedenis en de pas recent opgetreden verbetering in de onderlinge communicatie, verstandhouding en samenwerking tussen de ouders is op zichzelf begrijpelijk dat de moeder op dit moment (nog) enigszins terughoudend is wat betreft haar verwachtingen ten aanzien van het uitoefenen van het gezamenlijk gezag. De enkele vrees van de moeder dat tussen de ouders conflicten over het gezag zouden kunnen ontstaan mag echter, gelet op het wettelijk uitgangspunt, niet aan gezamenlijk gezag in de weg staan. De moeder heeft bovendien haar stelling dienaangaande, tegenover de gemotiveerde betwisting daarvan door de vader, niet verder onderbouwd. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat de vader ter zitting uitdrukkelijk heeft toegezegd dat hij geen berichten meer over [de minderjarige] en de moeder op sociale media zal plaatsen. Het hof gaat er vanuit dat de vader zijn toezegging gestand zal doen. Daarbij komt dat beide ouders hebben aangegeven dat zij zich ervoor zullen (blijven) inspannen om onder begeleiding van Levvel een ouderschapsplan op te stellen. Hoewel de situatie op dit moment nog broos is, acht het hof gelet op het vorenstaande onvoldoende grond aanwezig voor afwijzing van het verzoek van de vader om de ouders gezamenlijk met het gezag over [de minderjarige] te belasten. Het hof zal de bestreden beschikking dan ook bekrachtigen.
5.7
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
gelast de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Amsterdam, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het openbaar register;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.F. Miedema, mr. M.F.G.H. Beckers en mr. M. Perfors, in tegenwoordigheid van de griffier en is op 27 juli 2021 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.