ECLI:NL:GHAMS:2021:2392

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
27 juli 2021
Publicatiedatum
11 augustus 2021
Zaaknummer
200.286.872/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging schriftelijke aanwijzing en vaststelling omgangsregeling tussen moeder en kinderen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 27 juli 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de omgangsregeling tussen een moeder en haar twee minderjarige kinderen. De moeder had in hoger beroep beroep aangetekend tegen een eerdere beschikking van de kinderrechter van 20 oktober 2020, waarin een schriftelijke aanwijzing was gegeven die de omgang tussen haar en de kinderen beperkte. De kinderen waren onder toezicht gesteld van de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering (GI) en verbleven bij de grootouders. De moeder verzocht om de schriftelijke aanwijzing vervallen te verklaren en een nieuwe contactregeling vast te stellen, waarbij de kinderen tweemaal per week bij haar zouden verblijven.

Het hof heeft vastgesteld dat de GI onvoldoende onderbouwd heeft dat de beperking van het contact tussen de moeder en de kinderen noodzakelijk was in verband met hun uithuisplaatsing. Het hof oordeelde dat de spanningsklachten van de kinderen niet uitsluitend of hoofdzakelijk veroorzaakt werden door de omgangsmomenten met de moeder. De kinderen vertoonden al voor de uithuisplaatsing zorgelijk gedrag, en er was onvoldoende bewijs dat de omgang met de moeder dit gedrag verergerde. Het hof heeft daarom de schriftelijke aanwijzing van 15 september 2020 vervallen verklaard.

Daarnaast heeft het hof de verzoeken van de moeder om de contactregeling uit te breiden toegewezen. De nieuwe regeling houdt in dat de kinderen tweemaal per week van 16.00 tot 17.30 uur bij de moeder verblijven. Het hof heeft geoordeeld dat deze regeling in het belang van de kinderen is, omdat het hen de mogelijkheid biedt om regelmatige en waardevolle contacten met hun moeder te hebben, zonder dat dit hen te veel belast. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het hof heeft het in hoger beroep meer of anders verzochte afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.286.872/01
Zaaknummer rechtbank: C/15/308077 / JU RK 20-1904
Beschikking van de meervoudige kamer van 27 juli 2021 inzake
[de moeder] ,
wonende te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. A.F.M. Visscher te Volendam,
en
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,
gevestigd te Amsterdam,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.
Als belanghebbenden zijn verder aangemerkt:
- de minderjarige [kind 1] (hierna te noemen: [kind 1] );
- de minderjarige [kind 2] (hierna te noemen: [kind 2] );
- [de vader] (hierna te noemen: de vader).
Als informanten zijn aangemerkt:
- [de grootouders vz] (hierna te noemen: de grootouders vz).
In zijn adviserende taak is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag,
locatie Haarlem,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, (hierna te noemen: de kinderrechter) van 20 oktober 2020, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De moeder is op 1 december 2020 in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking van 20 oktober 2020.
2.2
De GI heeft op 22 januari 2021 een verweerschrift ingediend.
2.3
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- een journaalbericht van de zijde van de moeder van 2 april 2021 met bijlagen, ingekomen op 6 april 2021.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 14 april 2021 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de GI, vertegenwoordigd door de gezinsvoogden;
- de vader;
- [grootmoeder vz] (grootmoeder vz);
- de raad, vertegenwoordigd door mevrouw V.A.S. Regout.
De advocaat van de moeder heeft ter zitting in hoger beroep een pleitnota overgelegd.

3.De feiten

3.1
Uit de inmiddels verbroken relatie van de moeder en de vader (hierna gezamenlijk te noemen: de ouders) zijn geboren:
- [kind 1] , [in] 2012 te [geboorteplaats] ;
- [kind 2] , [in] 2014 te [geboorteplaats] .
[kind 1] en [kind 2] worden hierna gezamenlijk genoemd: de kinderen.
De ouders oefenen gezamenlijk het gezag uit over de kinderen.
3.2
Bij beschikking van de kinderrechter van 28 mei 2020 zijn de kinderen onder toezicht gesteld van de GI voor de duur van één jaar, te weten tot 28 mei 2021.
3.3
Bij beschikking van de kinderrechter van 24 juli 2020 is een spoedmachtiging verleend om de kinderen uit huis te plaatsen in een netwerkpleeggezin voor de duur van vier weken.
De kinderen verblijven sinds genoemde datum bij de grootouders (vz).
3.4
Bij beschikking van 29 juli 2020 is voormelde beslissing gehandhaafd en is een machtiging verleend tot uithuisplaatsing van de kinderen in een netwerkpleeggezin, te weten bij de grootouders (vz), tot 24 oktober 2020.
3.5
Bij beschikking van 20 oktober 2020 is het verzoek van de GI tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen in een netwerkpleeggezin (bij de grootouders vz) deels toegewezen, te weten tot 24 februari 2021, onder aanhouding van het resterende deel van het verzoek.
3.6
Bij beschikking van 23 februari 2021 is het aangehouden deel van het verzoek van de GI tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen in een
netwerkpleeggezin (bij grootouders vz) toegewezen, te weten tot 28 mei 2021.
3.7
Sinds de uithuisplaatsing van de kinderen op 24 juli 2020 zag de moeder de kinderen eenmaal per week, gedurende tweeënhalf uur onder begeleiding.
3.8
De GI heeft op 15 september 2020 in een ‘Aankondiging schriftelijke aanwijzing vaststelling bezoekregeling aan ouder met gezag/ voogd’ de moeder bericht van het voornemen over te gaan tot het geven van een schriftelijke aanwijzing vaststelling omgangsregeling, voor zover thans van belang inhoudende:
“De WSS wil de volgende omgang vastleggen:
Elke week op woensdag of vrijdag van 15:45-17.15 uur.”
Voorts is hierin opgenomen dat de jeugdzorgwerker op 10 september 2020 aan de moeder heeft verteld dat zij dit besluit op papier gaat zetten en dat de moeder, indien zij het daarmee niet eens is, haar bezwaar kenbaar kan maken bij de kinderrechter.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is afgewezen het verzoek van de moeder om de hiervoor onder 3.8 genoemde schriftelijke aanwijzing vervallen te verklaren, alsmede het verzoek een contactregeling vast te stellen waarbij de kinderen tweemaal per week van 16.00 uur tot 17.30 uur thuis bij de moeder verblijven, subsidiair een contactregeling vast te stellen zoals die gold voorafgaand aan de schriftelijke aanwijzing. De schriftelijke aanwijzing is bekrachtigd.
4.2
De moeder verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking, dat haar verzoek om de schriftelijke aanwijzing, voor wat betreft de contactregeling met de moeder, vervallen te verklaren alsnog zal worden toegewezen. Voorts verzoekt de moeder dat een contactregeling tussen de moeder en de kinderen zal worden vastgesteld, waarbij de kinderen tweemaal per week van 16.00 tot 17.30 uur (naar het hof begrijpt: tweemaal per week anderhalf uur) bij de moeder thuis verblijven. Subsidiair verzoekt de moeder dat een contactregeling zal worden vastgesteld zoals die gold voorafgaand aan de schriftelijke aanwijzing (het hof begrijpt: eenmaal per week tweeënhalf uur begeleide omgang), althans een zodanige contactregeling die het hof juist acht.
4.3
De GI verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Op grond van artikel 1:265f, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de gecertificeerde instelling, voor zover noodzakelijk in verband met de uithuisplaatsing van de minderjarige, voor de duur daarvan de contacten tussen een met het gezag belaste ouder en de minderjarige beperken. Op grond van lid 2 van die bepaling geldt die beslissing als een schriftelijke aanwijzing en is artikel 1:264 BW van overeenkomstige toepassing. Op grond van artikel 1:264, eerste lid, BW kan de kinderrechter op verzoek van een met het gezag belaste ouder een dergelijke schriftelijke aanwijzing geheel of gedeeltelijk vervallen verklaren, met dien verstande dat de kinderrechter, ingevolge artikel 1:265, tweede lid BW, in dat geval een
zodanige regeling kan vaststellen als hem in het belang van de minderjarige wenselijk voorkomt.
5.2
De moeder stelt dat de kinderrechter ten onrechte heeft geoordeeld, dat de GI haar besluit om de omgang tussen de moeder en de kinderen te beperken voldoende heeft gemotiveerd. Tevens stelt de moeder dat de kinderrechter ten onrechte heeft geoordeeld, dat uitbreiding van het contact op dit moment niet wenselijk is. Zij voert daartoe, samengevat, het volgende aan. Volgens de GI ervaren de kinderen onvoldoende rust en stabiliteit door de omgangsmomenten met de moeder, waardoor de (trauma)behandeling van de kinderen bij Youz nog niet kan worden opgestart. De moeder bestrijdt dat. De omgangsmomenten verlopen goed. De kinderen blijven juist onrustig als zij de moeder niet regelmatig zien. Bovendien houdt regelmaat ook in een regelmatige omgang met de moeder op vaste momenten in de week. Anderhalf uur per week is in dit opzicht te weinig en niet in het belang van de kinderen. Volgens de moeder stelt de GI weliswaar de schriftelijke aanwijzing te hebben gebaseerd op observaties van ‘professionele’ instanties, zoals Levvel en de GI zelf, maar zijn deze ook gebaseerd op observaties van de grootouders (vz), waar de kinderen verblijven. Als de GI de verslagen van Levvel in haar besluitvorming had meegenomen, was duidelijk geworden dat de omgangsmomenten goed verlopen, dat de moeder is gegroeid in haar opvoedtechnieken en dat zij niets doet dat zou kunnen leiden tot onrust bij de kinderen. De relatie tussen de moeder en de grootouders (vz) is niet goed en de moeder vermoedt daarom dat de grootouders (vz) niet volledig naar waarheid verklaren tegenover de GI. Zij twijfelt aan de feiten en omstandigheden die door hen worden geschetst met betrekking tot het gedrag van de kinderen rondom contactmomenten. Het gedrag dat de kinderen laten zien, speelt bovendien al langere tijd. Zo zouden de kinderen bedplassen na contactmomenten met de moeder. Bij [kind 1] is echter sprake van medische plasproblemen, hij is daarvoor al onder behandeling bij de plaspoli geweest. De kinderen hebben direct hulp nodig, in plaats van de contacten met de moeder te beperken. De GI heeft in dit kader nog vrijwel niets gerealiseerd. Er heeft nog altijd geen diagnostiek of (trauma)behandeling plaatsgevonden. De moeder meent bovendien een groot onderdeel te moeten zijn en blijven van het proces waarin de kinderen verkeren. Verder stelt de moeder dat de vader de kinderen vaker ziet dan zij. De kinderen wonen immers bij zijn ouders. Het risico bestaat dat de kinderen daardoor nog meer in een loyaliteitsconflict terechtkomen. Ook merkt de moeder op dat de vader reeds na vier keer begeleide omgang, onbegeleide omgang met de kinderen mocht hebben. De GI maakt op dit punt om onduidelijke redenen een onderscheid tussen de beide ouders. Ook hier speelt mee dat de GI veel waarde hecht aan de verklaringen van de grootouders (vz). Dit is kwalijk en de focus zou moeten liggen op de objectieve verslagen van Levvel. De moeder houdt zich aan alle door de GI gestelde voorwaarden en ontvangt daarop positieve feedback. Nu de omgangsmomenten goed verlopen en de kinderen na de omgangsmomenten niet aantoonbaar zorgelijk gedrag vertonen, anders dan volgens de grootouders (vz), meent de moeder dat uitbreiding van de contactregeling op dit moment juist wel wenselijk is. Zij verzoekt daarom een contactregeling vast te stellen waarbij zij de kinderen tweemaal per week anderhalf uur thuis bij zich heeft, althans een regeling vast te stellen zoals die gold voorafgaand aan de schriftelijke aanwijzing (tweeënhalf uur per week).
5.5
De GI is van mening dat het contact tussen de moeder en de kinderen terecht is teruggebracht van tweeënhalf uur per week naar anderhalf uur per week. Ter onderbouwing daarvan voert de GI het volgende aan. Er zijn zorgen over de belastbaarheid van de kinderen. De kinderen gaan doordeweeks naar school, volgen speltherapie en gaan naar zwemles. Daarnaast zullen zij in maart 2021 starten met (trauma)therapie bij Youz. Een tweede
omgangsmoment per week, zoals de moeder wenst, is te veel voor hen. De kinderen hebben veel last van spanning en onrust rondom de bezoekmomenten. Dit uit zich in bedplassen en
het laten lopen van ontlasting. Ook hebben zij moeite met slapen. Er wordt thans in de vorm van speltherapie onderzocht welk gedrag van de kinderen te maken heeft met kindeigen problematiek en welk gedrag te maken heeft met ouder- en opvoedproblematiek. Daarbij komt dat het de moeder, door haar eigen problematiek, onvoldoende lukt om keuzes te maken in het belang van de kinderen. De moeder heeft daarom het advies gekregen om in therapie te gaan en haar eigen verleden te verwerken. Gezien het voorgaande is de in de schriftelijke aanwijzing vastgestelde contactregeling het meest in het belang van de kinderen. Begeleiding van de omgang is bovendien noodzakelijk om de omgang te kunnen observeren. Gezien de belastbaarheid van de kinderen en de spanningsklachten van de kinderen rondom de bezoekmomenten is uitbreiding van de omgangsregeling naar twee contactmomenten in de week niet in hun belang. Met één omgangsmoment per week hebben de kinderen net voldoende ruimte en tijd om van een bezoek aan de moeder te herstellen.
Ter zitting in hoger beroep hebben de gezinsmanagers nog medegedeeld dat het bedplassen en de nachtmerries zijn verergerd sinds de omgangsmomenten bij de moeder thuis plaatsvinden (per februari 2021). Hoewel de kinderen zelf ook aangeven graag langer bij de moeder te willen blijven, dient dit - gelet op de heftige reactie die de kinderen rondom de omgangsmomenten laten zien - stapsgewijs te worden uitgebreid. De volgende stap is dat de begeleiding van de omgang door de tante van de moeder (hierna: de tante) zal worden overgenomen. Dat is nog niet gerealiseerd. Vooralsnog is thuisplaatsing van de kinderen het doel. Er wordt een perspectiefonderzoek uitgevoerd. De GI vraagt zich in dat verband wel af of de moeder leerbaar is. De kinderen hebben last van de onderlinge strijd tussen de ouders en de moeder zit zo hoog in haar emotie dat de kinderen daarop reageren. De GI heeft daarom aangegeven dat de moeder aan zichzelf zal moeten gaan werken. De moeder is in behandeling geweest bij PsyQ, maar de GI heeft enkel gehoord dat die behandeling is afgerond en heeft geen verdere inzage gekregen. De intake en (trauma)behandeling van de kinderen bij Youz zal, anders dan eerder vermeld, op 10 mei 2021 worden opgestart, aldus de gezinsmanagers.
5.6
De vader heeft ter zitting in hoger beroep medegedeeld dat hij de kinderen op dinsdag en donderdag ziet wanneer hij bij zijn ouders gaat eten en dat de kinderen op zondag bij hem zijn. Dat gaat goed; er is dan geen sprake van spanning bij de kinderen. De vader wenst dat de situatie voorlopig blijft zoals die nu is.
5.7
De grootmoeder (vz) heeft ter zitting in hoger beroep medegedeeld dat het thuis met de kinderen met vallen en opstaan gaat. Het gaat vaak goed met de kinderen, maar behandeling voor hen is wel noodzakelijk. Zo geeft [kind 1] aan dat zijn hoofd vol zit en dat hij bepaalde beelden niet kwijtraakt. Ook ervaren de kinderen spanningen rondom de bezoeken aan de moeder. Er is dan sprake van bedplassen. Met andere spanningen, zoals het hervatten van zwemles of een opdracht voor school, kunnen zij goed omgaan. Zij kunnen dan goed slapen en er is dan geen sprake van bedplassen, aldus de grootmoeder (vz).
5.8
De raad heeft zich ter zitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat onduidelijk is waar het zorgelijke gedrag van de kinderen vandaan komt. Ook is onduidelijk dat dat gedrag wordt veroorzaakt door de omgangsmomenten met de moeder, zoals de GI stelt. Het is daarom moeilijk om te beoordelen welke beslissing het meest in het belang van de kinderen is. De (trauma)behandeling bij Youz moet nog worden opgestart. Het is van belang dat wordt onderzocht wat de klachten van de kinderen zijn, waardoor die klachten worden veroorzaakt en hoe het contact tussen de moeder en de kinderen verloopt. Daarnaast zal Timon Pleegzorg, de organisatie die het perspectiefonderzoek uitvoert, goed moeten kijken naar de
(opvoed)mogelijkheden van de moeder. De GI stelt dat de moeder moeilijk leerbaar is, maar het is de raad niet duidelijk geworden waar hem dat precies in zit. De raad adviseert dat in
ieder geval zo snel mogelijk wordt toegewerkt naar onbegeleide omgang, of naar begeleiding van de omgang door een familielid. In de huidige situatie komt de moeder te ver van haar kinderen af te staan, aldus de raad.
5.9
Op grond van de door partijen overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting is het hof van oordeel dat de GI onvoldoende onderbouwd heeft dat de beperking van het contact tussen de moeder en de kinderen in verband met hun uithuisplaatsing noodzakelijk is. Het hof overweegt daartoe als volgt. In de schriftelijke aanwijzing van 15 september 2020 is het contact tussen de moeder en de kinderen beperkt van tweeënhalf uur naar anderhalf uur begeleide omgang per week. De GI heeft daartoe aanleiding gezien, omdat de intake en traumabehandeling van de kinderen bij Youz pas kan worden opgestart als er rust en stabiliteit is gecreëerd voor de kinderen. De omgangsmomenten zouden bij de kinderen echter voor te veel spanning zorgen, hetgeen zich onder andere uit in bedplassen, het laten lopen van ontlasting en slecht slapen/nachtmerries. Daarbij zouden twee contactmomenten per week voor hen te vermoeiend zijn in verband met andere verplichtingen, zoals zwemles. Met de raad is het hof echter van oordeel dat onvoldoende is gebleken uit de tot het dossier behorende stukken en de toelichting daarop ter zitting dat de spanningsklachten van de kinderen het gevolg zijn van de omgangsmomenten met de moeder. De kinderen laten al lange tijd zorgelijk gedrag zien. Ook voor de uithuisplaatsing was al sprake van zindelijkheid- en slaapproblemen. De kinderen hebben een belaste voorgeschiedenis, waarin zij door de ouders zijn belast met hun echtscheidingsproblematiek en waardoor de kinderen last hebben van loyaliteitsproblematiek. Zij volgen daarom al geruime tijd speltherapie bij kinderpraktijk [X] . Volgens [X] heeft de gehele situatie, zowel voor als na de uithuisplaatsing, veel impact op de kinderen en is bij beiden sprake van trauma, waarvoor behandeling noodzakelijk is. Er heeft echter nog steeds geen diagnostische onderzoek bij Youz plaatsgevonden, terwijl het van groot belang is om helder te krijgen wat er aan het zorgelijke gedrag dat de kinderen vertonen ten grondslag ligt. Er is naar het oordeel van het hof dan ook onvoldoende gebleken dat de spanningsklachten van de kinderen (uitsluitend dan wel hoofdzakelijk) worden veroorzaakt door de contactmomenten met de moeder en dat de beperking van het contact daarom in verband met hun uithuisplaatsing noodzakelijk is. Het besluit van de GI is daarmee onvoldoende gemotiveerd, zodat de schriftelijke aanwijzing van 15 september 2020 vervallen dient te worden verklaard. Het hof zal de bestreden beschikking vernietigen.
5.1
Voorts ligt ter beoordeling aan het hof voor de vraag welke contactregeling in het belang van de kinderen wenselijk voorkomt. De moeder heeft in dat verband verzocht de contactregeling uit te breiden naar tweemaal per week anderhalf uur. Het hof overweegt daaromtrent als volgt.
In de oorspronkelijke regeling, die met vervallenverklaring van de schriftelijke aanwijzing in beginsel herleeft, hadden de moeder en de kinderen gedurende tweeënhalf uur per week omgang met elkaar onder begeleiding van de GI en van Levvel. Uit de verslagen van Levvel is echter op te maken dat tweeënhalf uur omgang voor de kinderen soms wat vermoeiend was. Na anderhalf uur vonden de kinderen het lastiger om zich te vermaken en zij werden dan moe en huilerig. Een omgangsmoment van anderhalf uur verloopt beter voor de kinderen.
Voorts is ter zitting in hoger beroep gebleken dat wordt toegewerkt naar begeleiding van de omgang op termijn door de tante van de moeder.
Gelet op het voorgaande en nu het hof het in het belang van de kinderen acht dat zij regelmatige en waardevolle contacten hebben met de moeder, komt een omgangsregeling waarbij de kinderen twee keer per week anderhalf uur bij de moeder verblijven, wenselijk voor. Daarbij gaat het hof ervan uit dat de begeleiding van
de omgang inmiddels is dan wel zal worden overgenomen door de tante van de moeder en dat één van de twee bezoekomenten per week daarom ook in het weekend kan worden gepland. De kinderen hebben dan geen andere verplichtingen, zoals therapie en zwemles, waardoor er alsdan meer rust is voor de kinderen. Het hof zal het verzoek van de moeder dan ook toewijzen, met inachtneming van het voorgaande.
5.11
Dit alles leidt tot de volgende beslissing.

6.Beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking waarvan beroep en opnieuw rechtdoende:
verklaart de schriftelijke aanwijzing van 15 september 2020 vervallen ten aanzien van de daarin bepaalde beperking van de omgang tussen de moeder en de kinderen;
bepaalt met ingang van heden de volgende omgangsregeling: tweemaal per week verblijven de kinderen van 16.00 tot 17.30 uur bij de moeder, met inachtneming van hetgeen hiervoor onder 5.10 is overwogen;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.R. Sturhoofd, mr. J.M.C. Louwinger-Rijk en
mr. J.W. van Zaane, in tegenwoordigheid van de griffier, en is op 27 juli 2021 in het openbaar uitgesproken door mr. A. van Haeringen.