In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 27 juli 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de omgangsregeling tussen een moeder en haar twee minderjarige kinderen. De moeder had in hoger beroep beroep aangetekend tegen een eerdere beschikking van de kinderrechter van 20 oktober 2020, waarin een schriftelijke aanwijzing was gegeven die de omgang tussen haar en de kinderen beperkte. De kinderen waren onder toezicht gesteld van de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering (GI) en verbleven bij de grootouders. De moeder verzocht om de schriftelijke aanwijzing vervallen te verklaren en een nieuwe contactregeling vast te stellen, waarbij de kinderen tweemaal per week bij haar zouden verblijven.
Het hof heeft vastgesteld dat de GI onvoldoende onderbouwd heeft dat de beperking van het contact tussen de moeder en de kinderen noodzakelijk was in verband met hun uithuisplaatsing. Het hof oordeelde dat de spanningsklachten van de kinderen niet uitsluitend of hoofdzakelijk veroorzaakt werden door de omgangsmomenten met de moeder. De kinderen vertoonden al voor de uithuisplaatsing zorgelijk gedrag, en er was onvoldoende bewijs dat de omgang met de moeder dit gedrag verergerde. Het hof heeft daarom de schriftelijke aanwijzing van 15 september 2020 vervallen verklaard.
Daarnaast heeft het hof de verzoeken van de moeder om de contactregeling uit te breiden toegewezen. De nieuwe regeling houdt in dat de kinderen tweemaal per week van 16.00 tot 17.30 uur bij de moeder verblijven. Het hof heeft geoordeeld dat deze regeling in het belang van de kinderen is, omdat het hen de mogelijkheid biedt om regelmatige en waardevolle contacten met hun moeder te hebben, zonder dat dit hen te veel belast. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het hof heeft het in hoger beroep meer of anders verzochte afgewezen.