ECLI:NL:GHAMS:2021:2388

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
27 juli 2021
Publicatiedatum
11 augustus 2021
Zaaknummer
200.285.041/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezag van de moeder over minderjarige kinderen na ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 27 juli 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van het gezag van de moeder over haar twee minderjarige kinderen. De moeder had in eerste aanleg verzocht om het gezag te behouden, maar de rechtbank Noord-Holland had op 29 juli 2020 besloten het gezag van de moeder te beëindigen. Het hof bevestigde deze beslissing, oordelend dat de moeder niet in staat is om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de kinderen te dragen en dat er geen uitzicht is op verbetering binnen een aanvaardbare termijn. De kinderen, geboren in 2010 en 2013, verblijven sinds 12 juli 2018 bij hun vader, die hen een veilige en stimulerende omgeving biedt. De moeder heeft in het verleden niet kunnen aantonen dat zij in staat is om een veilige opvoedingsomgeving te creëren. Het hof heeft vastgesteld dat de moeder onvoldoende pedagogische vaardigheden heeft en dat haar houding ten opzichte van de vader en de hulpverlening een negatieve invloed heeft op de ontwikkeling van de kinderen. De raad voor de Kinderbescherming heeft het verzoek tot beëindiging van het gezag ondersteund, en het hof oordeelde dat de continuïteit van de opvoedsituatie bij de vader in het belang van de kinderen is. Het hoger beroep van de moeder is afgewezen en de beschikking van de rechtbank is bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.285.041/01
Zaaknummer rechtbank: C/15/302217 /FA RK 20-2147
Beschikking van de meervoudige kamer van 27 juli 2021 inzake
[de moeder] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. S. van Beers te Zeist,
en
Raad voor de Kinderbescherming Haarlem,
gevestigd te Den Haag, locatie Haarlem,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de raad.
Als (overige) belanghebbenden zijn aangemerkt:
  • de minderjarige [kind 1] (hierna: [kind 1] );
  • de minderjarige [kind 2] (hierna: [kind 2] );
  • [de vader] (hierna: de vader);
  • de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering (hierna: de GI).

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar (hierna: de rechtbank) van 29 juli 2020, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De moeder is op 23 oktober 2020 in hoger beroep gekomen van voornoemde beschikking van 29 juli 2020.
2.2
De raad heeft op 7 december 2020 een verweerschrift ingediend.
2.3
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- een journaalbericht van de zijde van de moeder van 16 november 2020, met bijlage, ingekomen op dezelfde datum;
- een journaalbericht van de zijde van de moeder van 16 maart 2021, met bijlagen, ingekomen op dezelfde datum.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 18 maart 2021 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de vader;
- de raad, vertegenwoordigd door mevrouw D.M. van Dijk;
- de GI, vertegenwoordigd door de gezinsmanager.

3.De feiten

3.1
Uit de (in 2014 verbroken) relatie van de moeder en de vader zijn geboren:
- [kind 1] , [in] 2010 te [geboorteplaats] ;
- [kind 2] , [in] 2013 te [geboorteplaats] .
Sinds de bestreden beschikking is de vader belast met het eenhoofdig gezag over [kind 1] en [kind 2] (hierna: de kinderen). Tot die tijd oefenden de ouders samen het gezag uit over de kinderen.
3.2
Uit de relatie van de moeder en [de stiefvader] (hierna: de stiefvader) is [in] 2017 te [geboorteplaats] halfzusje [de minderjarige] (hierna: [de minderjarige] ) geboren.
3.3
Bij beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar (hierna: de kinderrechter) van 2 augustus 2017 zijn de kinderen onder toezicht gesteld van de GI, welke ondertoezichtstelling telkens is verlengd.
3.4
Bij beschikking van de kinderrechter in de rechtbank van 26 juli 2018 is een machtiging tot uithuisplaatsing van [kind 1] en [kind 2] bij de vader verleend, welke machtiging telkens is verlengd.
3.5
De kinderen verblijven sinds 12 juli 2018 bij de vader en hebben wekelijks twee uur omgang met de moeder bij haar thuis, onder begeleiding van de stichting Leekerweide.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is, op het daartoe strekkende verzoek van de raad, het ouderlijk gezag van de moeder over de kinderen beëindigd.
4.2
De moeder verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking, het inleidende verzoek van de raad (alsnog) af te wijzen.
4.3
De raad verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Op grond van artikel 1:266, eerste lid, sub a Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechtbank het gezag van een ouder beëindigen indien: a. een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid BW, te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn of b. de ouder het gezag misbruikt.
5.2
De moeder betoogt dat de rechtbank ten onrechte haar gezag over de kinderen heeft beëindigd, nu niet is voldaan aan de gronden voor gezagsbeëindiging. De kinderen groeien op dit moment niet zodanig op dat zij in hun ontwikkeling worden bedreigd en de moeder is in staat de verantwoordelijkheid voor hun verzorging en opvoeding te dragen. De moeder heeft altijd meegewerkt aan de hulpverlening en heeft geen zaken ten aanzien van de kinderen gefrustreerd of tegengewerkt of haar gezag misbruikt. De moeder meent dat zij zelf voor de kinderen kan zorgen en dat dit binnen afzienbare tijd gerealiseerd kan worden. De moeder begrijpt dat de kinderen niet op stel en sprong naar huis kunnen keren. Zij begrijpt echter niet dat de raad nu al een gezagsbeëindigende maatregel adviseert, terwijl de kinderen pas zeer recent – sinds juli 2018 – bij hun vader verblijven en de moeder bovendien met deze plaatsing instemt. Verder meent de moeder dat de raad onvoldoende heeft onderbouwd waarom de kinderen duidelijkheid over hun verblijfplaats moet worden gegeven in de vorm van beëindiging van haar gezag. De kinderen zijn nog jong en worden niet belast door de verlenging(en) van de beschermingsmaatregelen.
5.3
De raad betoogt dat de rechtbank terecht heeft overwogen dat is voldaan aan het wettelijke criterium genoemd in artikel 1:266 BW, waardoor het gezag van de moeder dient te worden beëindigd. De ontwikkelingsbedreiging genoemd in dat wetsartikel ziet op de situatie waarin de minderjarige wordt gebracht indien het weer thuis bij de betreffende ouder(s) wordt geplaatst. Dat de ontwikkelingsbedreiging niet zou bestaan wanneer het kind uit huis is geplaatst, is niet relevant en onderstreept bovendien dat de uithuisplaatsing in het belang van de minderjarige is, nu daarmee de ontwikkelingsbedreiging is afgewend. Uit het onderzoek is gebleken dat terugplaatsing van de kinderen bij de moeder tot een ontwikkelingsbedreiging voor hen zou leiden. Dit heeft enerzijds te maken met het onvermogen van de moeder en anderzijds met de speciale zorgbehoefte van [kind 2] en de behoefte van beide kinderen aan een opvoedsituatie waarin zij voldoende begeleiding en structuur krijgen aangeboden. De vader is in staat om dit te bieden en dat is onder andere zichtbaar in de ontwikkelingsgroei van [kind 1] .
Voor de raad staat vast dat het niet reëel is om te verwachten dat de opvoedcapaciteiten van de moeder zodanig zullen groeien dat zij zelf de verantwoordelijkheid voor de opvoeding en verzorging van de kinderen op zich kan nemen. Zij beschikt over onvoldoende pedagogische vaardigheden, is hierin onvoldoende leerbaar en erkent de zorgen van de hulpverleners onvoldoende. De hulpverlening waaraan de moeder wel meewerkt, is vooral praktisch van aard en richt zich niet op haar opvoedvaardigheden. Bij de moeder blijft de sterke wens aanwezig om zelf voor de kinderen te zorgen. Dit maakt dat, bij het voortbestaan van de ondertoezichtstelling, ieder jaar weer de hoop van de moeder wordt gevoed dat dit mogelijk is. Hierdoor ontstaat het risico dat de kinderen steeds weer in onzekerheid worden gebracht. Dit risico is niet alleen aanwezig vanwege de wens van de moeder, maar ook doordat de moeder niet altijd in staat is om die wens niet met de kinderen te bespreken. De kinderen zullen daardoor ook worden belast met de jaarlijkse verlenging van de ondertoezichtstelling. De voortdurende onzekerheid heeft een negatief effect op hun positieve ontwikkeling en maakt dat de aanvaardbare termijn voor hen is verstreken. De bestreden beschikking dient gelet hierop bekrachtigd te worden, aldus de raad.
5.4
De GI heeft ter zitting in hoger beroep naar voren gebracht dat de kinderen zich goed ontwikkelen bij hun vader. [kind 1] doet het goed op school en valt niet langer negatief op. [kind 2] functioneert op een licht verstandelijk beperkt niveau, maar ontwikkelt zich binnen zijn mogelijkheden. De vader is liefdevol en beschikbaar voor de kinderen. Hij is gegroeid in het begrenzen van de kinderen. De zorgen van de moeder over het alcoholmisbruik van de vader, mogelijk seksueel misbruik van [kind 1] en de suïcidepoging in het verleden zijn meegenomen in de risicotaxatie. De vader is open over zijn verleden en Leekerweide heeft de opdracht goed op te letten, maar heeft tot op heden geen zorgelijke signalen gezien. Op dit moment ziet de GI een vader die het goed doet en twee ontspannen kinderen, die goed in contact staan met hun vader. Gelet op alle hulpverlening meent de GI dat de veiligheid van de kinderen bij de vader voldoende is gewaarborgd.
5.5
Het hof overweegt als volgt. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting in hoger beroep is het volgende gebleken. Op 2 augustus 2017 zijn de kinderen op verzoek van de raad onder toezicht gesteld van de GI. Blijkens het raadsrapport was deze maatregel noodzakelijk vanwege de (al langere tijd aanwezige) zorgen over de veiligheid en ontwikkeling van de kinderen in de thuissituatie bij de moeder. De kinderen werden niet voldoende gestimuleerd en er waren zorgen over de hygiëne in huis, de financiën, de spanningen tussen de moeder en de stiefvader en over hun opvoedvaardigheden. [kind 1] werd belast met volwassenen-problematiek, kreeg een zorgende rol voor [kind 2] toegewezen die niet passend was bij haar leeftijd en werd klem gezet in de loyaliteit ten aanzien van haar ouders. Bij [kind 2] was sprake van een forse ontwikkelingsachterstand op sociaal, cognitief en emotioneel gebied. De inzet van hulpverlening in de thuissituatie leidde niet tot verbetering, waardoor er twijfels ontstonden over de leerbaarheid van de moeder.
Na de start van de ondertoezichtstelling heeft de GI bij de moeder intensieve ambulante gezinsbehandeling vanuit Leekerweide ingezet gedurende vijf dagen per week.
Op 22 november 2017 heeft een escalatie tussen de moeder en de stiefvader in het bijzijn van de kinderen plaatsgevonden. Een veiligheidsplan is gemaakt, maar de afspraken hierin werden onvoldoende nagekomen.
Op 8 mei 2018 heeft de GI de moeder een schriftelijke aanwijzing gegeven, met daarin een laatste kans om de thuissituatie te verbeteren en op die manier de uithuisplaatsing van de kinderen te voorkomen.
Op 11 juli 2018 heeft Leekerweide aangegeven dat de hulpverlening niet toereikend is om de kinderen te beschermen en dat de veiligheid van de kinderen niet langer kan worden gewaarborgd. Leekerweide ervaart veel weerstand en het blijkt niet mogelijk om in de thuissituatie van de moeder verandering door te voeren. De moeder toont weinig inzet en er is veel discussie tussen de moeder en de hulpverlener, waardoor niet gewerkt wordt aan de gestelde doelen, zoals de veiligheid. Naast de reeds bestaande zorgen heeft Leekerweide ook gesignaleerd dat de kinderen niet meer reageren op stressvolle situaties. De kinderen sluiten zich af voor wat om hen heen gebeurt en gaan bij hoopoplopende conflicten in huis ongestoord verder met dat waarmee zij op dat moment bezig zijn.
Na wederom een conflict tussen de moeder en de stiefvader in het bijzijn van de kinderen, heeft de kinderrechter, op verzoek van de GI, op 26 juli 2018 een machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen bij de vader verleend. De GI heeft [kind 1] en [kind 2] echter al op 12 juli 2018 ondergebracht bij de vader en ook daar intensieve hulpverlening vanuit Leekerweide ingezet. Vanwege de zichtbare positieve ontwikkeling bij de kinderen sinds zij bij de vader verblijven, is de hulpverlening vanuit Leekerweide afgeschaald naar twee keer per week. Daarnaast begeleidt Leekerweide de omgang tussen de moeder en de kinderen, bestaande uit een wekelijks bezoek van de kinderen aan de moeder gedurende twee uur. Deze omgangsregeling verloopt momenteel goed. Wel signaleert de GI dat de samenwerking met name beter lukt bij de nadering van een zitting of als zij daarbij een persoonlijk belang heeft. Op andere momenten lukt het de moeder niet om de belangen van de kinderen voorop te stellen en is de GI nodig om tot besluitvorming te komen.
Op 18 januari 2019 heeft de GI een perspectiefbesluit over de kinderen genomen, inhoudende dat de GI het niet in het belang van de kinderen acht om te worden teruggeplaatst bij de moeder, waarop de raad is verzocht onderzoek te doen naar de noodzaak van een gezagsbeëindigende maatregel.
5.6
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat de moeder niet in staat is om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de kinderen te dragen en niet te verwachten valt dat zij daartoe in staat is binnen een voor de kinderen aanvaardbaar te achten termijn. Uit het voorgaande blijkt dat de moeder in het verleden niet in staat is gebleken een opvoedingsomgeving te creëren waarin de kinderen zich veilig voelen en kunnen toekomen aan hun ontwikkelingstaken. De kinderen zijn geconfronteerd met huiselijk geweld, gebrek aan stimulatie en verwaarlozing. De uithuisplaatsing van de kinderen is in de afgelopen jaren diverse keren getoetst door de kinderrechter, waarbij telkens is gebleken dat de gronden voor de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen nog steeds aanwezig waren. Een terugplaatsing van de kinderen bij de moeder behoorde niet tot de mogelijkheden, omdat ondanks de intensieve hulpverlening vanuit Leekerweide serieuze zorgen bleven bestaan over de opvoedvaardigheden van de moeder. Gedurende de periode van ondertoezichtstelling is gebleken dat de moeder onvoldoende mogelijkheden en vaardigheden heeft om een verbetering vast te houden. De moeder erkent de zorgen van de betrokken hulpverleners niet, blijft weerstand tonen en vindt het lastig om adviezen aan te nemen, waardoor zij keer op keer in oude patronen vervalt.
Daarnaast heeft de moeder een zeer wantrouwende en diskwalificerende houding ten opzichte van de vader. De moeder blijft zorgen over hem uiten, terwijl deze door de GI en Leekerweide niet worden bevestigd. Deze houding bemoeilijkt het uitvoeren van het gezamenlijk gezag over de kinderen en heeft een negatief effect op de belangen en behoeften van de kinderen. Zo belemmert de moeder het contact van de kinderen met hun halfzusje [de minderjarige] , terwijl met name [kind 1] hier wel behoefte aan heeft. De moeder geeft geen toestemming voor het delen van foto’s van [de minderjarige] met [kind 1] , omdat zij niet wil dat de vader deze foto’s heeft en heeft diverse keren niet meegewerkt aan een omgangsmoment tussen de kinderen omdat zij niet wilde dat de vader hierbij aanwezig zou zijn. In die situaties lukt het de moeder niet om haar persoonlijke belangen en bezwaren opzij te zetten in het belang van haar kinderen, waardoor steeds de GI nodig is om beslissingen te nemen en de belangen van de kinderen te behartigen. De kinderen wonen inmiddels drie jaar bij de vader en ontwikkelen zich daar positief. Het hof acht het in het belang van de kinderen dat het verblijf bij hun vader met het oog op hun verdere ontwikkeling wordt bestendigd.
5.7
Nu er geen perspectief is op terugplaatsing bij de moeder binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de kinderen aanvaardbaar te achten termijn wordt de doelstelling van een ondertoezichtstelling en een uithuisplaatsing, te weten het tijdelijk voorzien in een opvoedsituatie met als uiteindelijk doel thuisplaatsing, niet langer gediend met deze maatregelen. Verdere verlengingen van de ondertoezichtstelling en van de machtiging tot uithuisplaatsing zullen onzekerheid en onrust bij de kinderen teweeg brengen, zeker nu de moeder blijft benadrukken dat het haar wens is de kinderen zelf op te voeden en hen daardoor geen emotionele toestemming voor de plaatsing bij de vader geeft. Hoe invoelbaar de wens van de moeder ook is, de kinderen moeten thans weten waar zij aan toe zijn. Het is in hun belang dat het gezag over hen meer aansluit bij hun huidige opvoedsituatie.
5.8
Het hoger beroep van de moeder slaagt niet. De bestreden beschikking zal worden bekrachtigd. Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof,
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Amsterdam, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het openbaar register.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.T. Hoogland, mr. J.M. van Baardewijk en mr. J.W. Brunt, in tegenwoordigheid van de griffier en is op 27 juli 2021 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.