ECLI:NL:GHAMS:2021:2381

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
27 juli 2021
Publicatiedatum
11 augustus 2021
Zaaknummer
200.278.575/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opheffing van bewind over goederen van betrokkene na succesvolle sanering van schulden

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 27 juli 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de opheffing van het bewind dat was ingesteld over de goederen van betrokkene. Betrokkene, geboren in 1969 in Turkije, had eerder verzocht om een nieuwe bewindvoerder aan te stellen, maar dit verzoek was door de kantonrechter afgewezen. Betrokkene was van mening dat de huidige bewindvoerder, Beaufin B.V., niet adequaat functioneerde en dat er geen noodzaak meer was voor het bewind, aangezien haar schulden inmiddels waren gesaneerd.

Tijdens de mondelinge behandeling op 3 juni 2021 heeft betrokkene herhaald dat zij geen vertrouwen meer had in de huidige bewindvoerder en dat zij goede contacten had met een andere organisatie, Centram, die haar kon helpen met budgetbeheer. De bewindvoerder heeft echter betoogd dat de situatie was verbeterd en dat betrokkene nu beter in staat was om haar financiën te beheren.

Het hof heeft de zaak inhoudelijk beoordeeld en vastgesteld dat zowel betrokkene als de bewindvoerder het erover eens waren dat het bewind niet langer nodig was. Gezien de verbeterde omstandigheden en de begeleiding door Centram, heeft het hof geoordeeld dat de noodzaak tot bewind niet meer bestond. Het hof heeft daarom het verzoek van betrokkene om het bewind op te heffen toegewezen en de eerdere beslissing van de kantonrechter vernietigd. De bewindvoerder is opgedragen om binnen twee maanden na de opheffing van het bewind een eindrekening en -verantwoording af te leggen aan betrokkene.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.278.575/01
zaaknummers rechtbank: 8212146 BM VERZ 19-16584
beschikking van de meervoudige kamer van 27 juli 2021 in de zaak van
[betrokkene] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: betrokkene,
advocaat: voorheen mr. D.G.M. Ceder en mr. A. Frederiksen, thans geen advocaat,
tegen
Beaufin B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: Beaufin dan wel de bewindvoerder.
Als belanghebbenden zijn aangemerkt:
- [de moeder] , moeder van betrokkene;
- [de vader] , vader van betrokkene;
- [zus 1] , zuster van betrokkene;
- [zus 2] , zuster van betrokkene.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Betrokkene heeft bij brief van 1 november 2019 aan de rechtbank Amsterdam verzocht om een nieuwe bewindvoerder te benoemen. De bewindvoerder heeft hierop gereageerd bij brief van 30 december 2019. De griffier in de rechtbank Amsterdam heeft bij brief van 13 januari 2020 bericht dat het verzoek van betrokkene wordt afgewezen.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Betrokkene is op 13 april 2020 in hoger beroep gekomen van voormelde beslissing.
2.2.
Bij het hof zijn verder de volgende stukken ingekomen:
- een op 7 augustus 2020 ingekomen brief met bijlagen van mr. Ceder.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft op 3 juni 2021plaatsgevonden.
Verschenen zijn:
- betrokkene;
- mevrouw [X] en mevrouw [Y] voor Beaufin.

3.De feiten

3.1.
Betrokkene is geboren [in] 1969 te [geboorteplaats] , Turkije.
3.2.
Bij beschikking van 13 december 2017 heeft de kantonrechter ten behoeve van betrokkene een bewind ingesteld, met benoeming van Beaufin B.V. te Amsterdam tot bewindvoerder.

4.De omvang van het geschil

4.1.
Bij de brief van 13 januari 2020 aan betrokkene heeft de griffier in de rechtbank Amsterdam als volgt bericht:
(…) De kantonrechter, mr. Jöbsis, is van oordeel dat overstappen naar een andere bewindvoerder geen verandering zal brengen. Niet is gebleken dat de bewindvoerder nalatig is geweest of zijn taken niet naar behoren uitvoert. Het bewind loopt juist goed en de schulden zijn gesaneerd. Uw verzoek wordt afgewezen. De situatie blijft zoals het is. (…)
4.2.
Betrokkene verzoekt in hoger beroep de bestreden beslissing te vernietigen en - naar het hof begrijpt – primair het bewind op te heffen, subsidiair een andere bewindvoerder te benoemen.

5.De motivering van de beslissing

5.1.
Op grond van artikel 1:448 lid 1 aanhef en sub a eindigt de taak van de bewindvoerder bij het einde van het bewind.
5.2.
Op grond van artikel 1:449 lid 2 BW) kan de kantonrechter het bewind opheffen indien de noodzaak daartoe niet meer bestaat of voortzetting van het bewind niet zinvol is gebleken, zulks op verzoek van de bewindvoerder of van degene die gerechtigd is de onderbewindstelling te verzoeken als bedoeld in artikel 1:432 lid 1 en 2 BW, dan wel ambtshalve.
5.3.
Betrokkene voert aan dat de kantonrechter ten onrechte heeft nagelaten de persoonlijke omstandigheden van betrokkene mee te wegen in haar oordeel. Er is sprake van een verstoorde communicatie met de bewindvoerder. Betrokkene wenst over te stappen naar Budget Beheer. Er is geen sprake meer van problematische schulden, zodat de noodzaak het bewind er niet meer is.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft betrokkene naar voren gebracht dat zij geen vertrouwen meer heeft in de bemoeienis van de huidige bewindvoerder. Ook geeft zij aan dat zij goede contacten heeft met Centram. Zij kunnen haar helpen met budgetbeheer. Volgens betrokkene is bewindvoering niet langer nodig en zij verzoekt daarom opheffing van het bewind.
5.4.
Ter zitting in hoger beroep heeft de bewindvoerder aangegeven dat zij zich niet kan vinden in de voorbeelden die betrokkene heeft gegeven ter onderbouwing van haar stelling dat de communicatie verstoord is. Zoals de bewindvoerder in eerste aanleg heeft gesteld, is het de laatste jaren geestelijk minder goed gegaan met betrokkene, was zij niet in staat zelf afspraken te maken met bijvoorbeeld de tandarts of bij het afsluiten van een telefoonabonnement, zijn de schulden van betrokkene inmiddels gesaneerd, wordt betrokkene geholpen door Centram en stuurt de bewindvoerder nu via Centram brieven naar betrokkene waardoor de communicatie beter gaat.
De bewindvoerder voert voorts aan dat de situatie inmiddels is veranderd in die zin, dat bewindvoering niet langer nodig is. De bewindvoerder heeft contact gehad met de eerdere advocaat van betrokkene, mr. Frederiksen, om door te geven dat opheffing verzocht zou kunnen worden. Betrokkene heeft met succes haar schulden afgelost en laat zich begeleiden door Centram. Er zal over 2020 en deels over 2021 nog rekening en verantwoording afgelegd moeten worden, maar daarna kan zij de stukken aan betrokkene overdragen.
5.5.
Het hof overweegt als volgt. Ingevolge artikel 230, lid 3, wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv.), jo artikel 287, lid 1 Rv. dient een beschikking te worden getekend door de rechter. In de onderhavige zaak is de beslissing van de kantonrechter vermeld in de brief van 13 januari 2020, welke brief alleen is getekend door de griffier en niet door de kantonrechter. Wat hiervan zij, het hof zal de zaak, gelet op de door betrokkene en de bewindvoerder ingenomen standpunten, inhoudelijk beoordelen.
Ter zitting in hoger beroep is gebleken dat betrokkene en de bewindvoerder het erover eens zijn dat het bewind niet langer nodig is. Betrokkene is op 13 december 2017 onder bewind gesteld vanwege verkwisting/het hebben van problematische schulden. Volgens de bewindvoerder is daarvan geen sprake meer, wordt betrokkene begeleid door Centram en daarom zou volgens de bewindvoerder opheffing passend zijn. Ook betrokkene heeft het hof bevestigd dat zij geen bewindvoering meer nodig heeft, omdat zij zich laat begeleiden door budgetbeheer via Centram. In het licht van het voorgaande is het hof van oordeel dat de noodzaak tot bewind niet meer bestaat, zodat het hof aanleiding ziet het bewind op grond van artikel 1:449, lid 2, BW op te heffen.
Het hof zal daarom het primaire verzoek van betrokkene toewijzen. Het subsidiaire verzoek behoeft geen behandeling.
Dit leidt tot de navolgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
vernietigt de bestreden beslissing van de kantonrechter van 13 januari 2020 en, opnieuw rechtdoende,
heft het bewind dat is ingesteld over de goederen die (zullen) toebehoren aan [betrokkene] op;
bepaalt dat de bewindvoerder binnen twee maanden na het einde van het bewind eindrekening en -verantwoording aflegt aan betrokkene en een – zo mogelijk door betrokkene voor akkoord ondertekend – exemplaar ervan aan het Bewindsbureau van de rechtbank Amsterdam overlegt;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in artikel 1:391 BW een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Amsterdam, in verband met doorhaling in het Curatele- en Bewindregister.
Deze beschikking is gegeven door mr. G.W. Brands-Bottema, mr. J. Jonkers, en mr. A. van Keulen, in tegenwoordigheid van de griffier en is op 27 juli 2021 in het openbaar uitgesproken door de oudste raadsheer.