ECLI:NL:GHAMS:2021:2360

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
20 juli 2021
Publicatiedatum
9 augustus 2021
Zaaknummer
200.290.880/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing van een minderjarige met internationale aspecten

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 20 juli 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren uit een huwelijk tussen een Ierse moeder en een Jamaicaanse vader. De moeder, die in Nederland verblijft, heeft in hoger beroep de beschikking van de kinderrechter van 2 februari 2021 aangevochten, waarin de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van de minderjarige zijn verlengd. De moeder stelt dat er geen ernstige bedreiging is voor de ontwikkeling van de minderjarige en dat zij en de vader in staat zijn om gezamenlijk voor hun kind te zorgen. De Raad voor de Kinderbescherming en de gecertificeerde instelling, de Jeugd- & Gezinsbeschermers, hebben echter betoogd dat de zorgen over de opvoedvaardigheden van de ouders en hun verleden in Ierland, waar eerdere kinderen van de moeder zijn mishandeld, nog steeds aanwezig zijn. Het hof heeft vastgesteld dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft en dat de gronden voor de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing aanwezig waren. Het hof heeft geoordeeld dat de ouders onvoldoende hebben meegewerkt aan de noodzakelijke hulpverlening en dat de uithuisplaatsing in het belang van de minderjarige noodzakelijk was. De beschikking van de kinderrechter is dan ook bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.290.880/01
Zaaknummer rechtbank: C/15/311891 / JU RK 21-51
Beschikking van de meervoudige kamer van 20 juli 2021 inzake
[de moeder],
wonende te [plaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M.J. Meijer te Haarlem,
en
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie Haarlem,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de raad.
Als belanghebbenden zijn aangemerkt:
- [de vader] (hierna te noemen: de vader);
- de gecertificeerde instelling de Jeugd- & Gezinsbeschermers, gevestigd te Haarlem (hierna te noemen: de GI);
- de minderjarige [dochter] (hierna te noemen: [de minderjarige] ).

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem (hierna: de kinderrechter), van 2 februari 2021, schriftelijk uitgewerkt op 12 februari 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De moeder is op 3 maart 2021 in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking van 2 februari 2021.
2.2
De raad heeft op 29 april 2021 een verweerschrift ingediend.
2.3
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- een journaalbericht van de zijde van de moeder van 25 maart 2021 met bijlagen, ingekomen op 26 maart 2021;
- een journaalbericht van de zijde van de moeder van 6 april 2021, ingekomen op dezelfde datum;
-een faxbericht van de zijde van de moeder van 7 juni 2021, ingekomen op dezelfde datum.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 11 juni 2021 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de moeder;
- de raad, vertegenwoordigd door de heer L. Koops;
- de vader;
- de GI, vertegenwoordigd door de gezinsmanager.
Tevens is verschenen [maatschappelijk werkster] , maatschappelijk werkster bij GGZ inGeest (hierna: de maatschappelijk werkster), die als informant door het hof is gehoord en als (niet-geregistreerde) tolk voor de moeder en de vader heeft opgetreden.
De advocaat van de moeder is, met bericht van afmelding, niet verschenen.
2.5
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de moeder een aantal bijlagen overgelegd, te weten:
- een brief van de Ierse politiedienst van 5 november 2020;
- een brief van de luchthavenpastor van Schiphol van 17 april 2021.
Zowel de raad als de GI hebben medegedeeld dat zij voldoende hebben kennisgenomen van de stukken die tijdens de mondelinge behandeling zijn overgelegd door de moeder en dat zij instemmen met overlegging van die stukken. Het hof slaat daarom ook acht op die bijlagen.

3.De feiten

3.1
Uit het huwelijk van de moeder en de vader (hierna samen ook: de ouders) is [de minderjarige] geboren, [in] 2020 te [geboorteplaats] .
De ouders oefenen volgens Iers recht gezamenlijk het gezag uit over [de minderjarige] .
De moeder bezit de Ierse nationaliteit, de vader bezit de Jamaicaanse nationaliteit en [de minderjarige] bezit zowel de Ierse als de Jamaicaanse nationaliteit.
3.2
Bij beschikking van 28 augustus 2020 is de GI belast met de voorlopige voogdij over de toen nog ongeboren [de minderjarige] , totdat nader is beslist omtrent de uitoefening van het gezag.
3.3
Bij beschikking van 27 oktober 2020 is afgewezen het primaire verzoek van de raad om de ouders geheel te schorsen in de uitoefening van hun gezag en de GI te belasten met de voorlopige voogdij. Verder is toegewezen het subsidiaire verzoek van de raad tot voorlopige ondertoezichtstelling van [de minderjarige] voor de duur van drie maanden en tot het verlenen van een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] voor de duur van vier weken, welke machtiging bij beschikking van 9 november 2020 is verlengd tot 27 januari 2021.
3.4
Bij beschikking van 25 januari 2021 is [de minderjarige] ambtshalve – gelet op het aflopen van de maatregelen en het verzoek van de zijde van de moeder om uitstel van de behandeling – definitief onder toezicht gesteld voor de duur van één week en is ook de machtiging tot uithuisplaatsing verlengd voor de duur van één week, onder aanhouding van het door de raad meer verzochte.
3.5
Bij beschikking van 21 april 2021 is beslist op het aangehouden deel van voornoemde – in zoverre niet bestreden – beschikking van 2 februari 2021 en zijn de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] verlengd tot 27 juli 2021.
3.6
[de minderjarige] verblijft in een pleeggezin.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking zijn de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] verlengd tot 3 mei 2021. Het door de raad meer verzochte, inhoudende een definitieve ondertoezichtstelling en een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing voor de duur van zes maanden, is aangehouden.
4.2
De moeder verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en – naar het hof begrijpt – het inleidend verzoek van de raad voor zover daarop bij die beschikking is beslist, af te wijzen.
4.3
De raad verzoekt het verzoek van de moeder in hoger beroep af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Evenals de rechtbank is het hof van oordeel dat de Nederlandse rechter rechtsmacht toekomt ten aanzien van het verzoek met betrekking tot de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] . De rechtbank heeft voorts Nederlands recht toegepast op het verzoek. Nu daartegen geen grief is gericht, zal ook het hof daarvan uitgaan.
5.2
Het hof dient voorts te beoordelen of de gronden aanwezig waren voor een verlenging van de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] tot 3 mei 2021 en of deze maatregelen nodig waren.
5.3
De periode waarvoor de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing zijn verleend, is op 3 mei 2021 verstreken. Gelet op het door artikel 8 EVRM gewaarborgde recht op eerbiediging van haar gezinsleven, heeft de moeder een rechtens relevant belang om de rechtmatigheid van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing over de periode van 2 februari 2021 tot 3 mei 2021 te laten toetsen en behoort aan haar niet haar procesbelang te worden ontzegd op de enkele grond dat de periode waarvoor de maatregelen golden, inmiddels is verstreken.
5.4
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling indien die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW, in staat zijn te dragen.
5.5
Ingevolge artikel 1:265b, eerste lid, BW kan de kinderrechter de gecertificeerde instelling als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid. Op grond van het tweede lid van artikel 1:265b BW kan de machtiging eveneens worden verleend op verzoek van (onder andere) de raad. Op verzoek van de gecertificeerde instelling, of de raad indien de gecertificeerde instelling niet overgaat tot een verzoek, kan de kinderrechter, krachtens artikel 1:265c, tweede lid, BW de duur van de machtiging telkens met ten hoogste een jaar verlengen.
5.6
De moeder betoogt dat de kinderrechter de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] ten onrechte heeft verlengd tot 3 mei 2021 en stelt daartoe het volgende. Volgens de moeder is geen sprake van een ernstige bedreiging in de ontwikkeling van [de minderjarige] . De ouders wensen samen tot een spoedige gezinshereniging te komen en zijn beiden voldoende in staat om gezamenlijk vorm te geven aan het ouderschap over [de minderjarige] . [de minderjarige] is niet klem komen te zitten tussen haar ouders door spanningen en gebrekkige communicatie. De reden dat de noodzakelijk geachte hulpverlening niet van de grond is gekomen, is niet door een conflict tussen de ouders veroorzaakt.
Ter zitting in hoger beroep hebben de ouders verklaard de behandeling van de zaak te willen voortzetten, ook al is hun advocaat niet aanwezig op de zitting, evenmin als een beëdigde tolk. Verder hebben zij aangegeven dat zij sinds twee maanden contact proberen te krijgen met de GI om afspraken te maken over de omgang met [de minderjarige] , maar dat de GI lastig te bereiken is. De moeder heeft [de minderjarige] nu vier maanden niet gezien en de vader heeft haar nog nooit gezien. De ouders staan open voor begeleide omgang met [de minderjarige] mits daarbij slechts één begeleider aanwezig is, waarbij hun voorkeur uitgaat naar [medewerker] van Kenter Jeugdhulp. Tot slot is de moeder bezig om een onafhankelijk psychologisch onderzoek te laten uitvoeren, wat eerder nog niet is gelukt vanwege financiële redenen, helpt de gemeente [plaats] de ouders bij het regelen van huisvesting en zal de vader in september starten met de politieopleiding.
5.7
De raad is van mening dat de kinderrechter de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing op terechte gronden heeft uitgesproken en voert daartoe het volgende aan. Hoewel het begrijpelijk is dat de ouders in gezinsverband met [de minderjarige] willen samenwonen, acht de raad hen niet in staat om onder eigen verantwoordelijkheid de verantwoording voor de verzorging en opvoeding van [de minderjarige] te dragen. De raad verwijst hierbij naar het rapport van 9 april 2021, op grond waarvan inmiddels een verzoek is ingediend om het gezag van beide ouders te beëindigen. Uit dit rapport blijkt dat de opvoedsituatie bij de moeder eerder (in Ierland) zeer beschadigend is gebleken voor haar twee andere kinderen (de halfbroer en halfzus van [de minderjarige] ), waarbij de vader van [de minderjarige] een schadelijke rol heeft gespeeld. Omdat de ouders niet willen samenwerken met de betrokken instanties, geen hulpverlening accepteren, omgang met [de minderjarige] weigeren en geen zicht is op hun woonsituatie, zijn de zorgen nog steeds onverminderd aanwezig.
5.8
De GI heeft zich ter zitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de verlenging van de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing noodzakelijk was en nog steeds is. Er is een periode omgang tussen de moeder en [de minderjarige] geweest, maar dit is gestagneerd toen de vader in Nederland arriveerde. De vader wilde alleen onbegeleid contact met [de minderjarige] , heeft zich dreigend opgesteld richting de GI en de ouders wilden niet met de GI in gesprek om veiligheidsafspraken te maken. Inmiddels zijn de ouders en de GI, waarbij de gezinsmanager inderdaad enige tijd minder goed bereikbaar is geweest maar dit slechts van korte duur was, met elkaar in overleg over de omgang met [de minderjarige] . Intern moet nog worden besproken hoe deze omgangsmomenten eruit gaan zien en wie daarbij aanwezig zullen zijn. De aanvaardbare termijn is inmiddels wel verstreken en een psychiatrisch onderzoek zal daar geen verandering in brengen. De ouders hebben zich te lang niet coöperatief opgesteld en er moeten nog teveel stappen worden gezet om thuisplaatsing van [de minderjarige] te realiseren. Daarbij komt dat de moeder de zorgen over wat in Ierland is gebeurd bij de halfbroer en -zus van [de minderjarige] niet erkent en de GI er daarom geen vertrouwen in heeft dat de moeder kan voorkomen dat [de minderjarige] in dezelfde situatie terecht komt. Er is een perspectief biedend pleeggezin voor [de minderjarige] gevonden in Ierland en door de raad is inmiddels verzocht het gezag van de ouders te beëindigen. Hierbij zal uiteraard worden gekeken naar de wijze waarop de ouders toch betrokken kunnen zijn bij het leven van [de minderjarige] , aldus de GI.
5.9
De maatschappelijk werkster van de ouders heeft ter zitting in hoger beroep medegedeeld dat de ouders graag willen meewerken, maar dat de GI dit tegenhoudt. Het is begrijpelijk dat het in het begin even schrikken was voor de ouders. Zij bevinden zich in een vreemd land en hun kind is bij hen weggehaald. Inmiddels doen de ouders enorm hun best om het contact met [de minderjarige] weer op gang te krijgen. De maatschappelijk werkster helpt hen met het regelen van de benodigde financiën voor een psychiatrisch onderzoek en de gemeente [plaats] helpt met het zoeken van huisvesting. Het lukt de ouders, maar ook de maatschappelijk werkster of de gemeente, echter niet om contact te krijgen met de GI.
5.1
Het hof overweegt als volgt.
Uit de stukken in het dossier en het verhandelde ter zitting in hoger beroep is het volgende gebleken. In de zomer van 2020 is de moeder, zwanger van [de minderjarige] , op doorreis naar Canada op Schiphol aangehouden. Omdat zorgen bestonden over haar psychische gezondheid is zij overgebracht naar een GZ-instelling, waar zij later is opgenomen middels een zorgmachtiging. Omdat de vader niet in beeld was bij instanties op dat moment, is een voorlopige voogdijmaatregel over [de minderjarige] uitgesproken. Sinds 27 oktober 2020 staat [de minderjarige] onder toezicht en is zij uit huis geplaatst vanwege ernstige zorgen over het verleden van de moeder in Ierland, waar twee andere kinderen van de moeder zijn mishandeld en verwaarloosd en waar de vader ook een rol in heeft gehad. De twee andere kinderen van de moeder zijn in februari 2018 uit huis geplaatst en verblijven thans tot aan hun volwassenheid in een pleeggezin in Ierland. Tevens bestonden zorgen over de psyche van moeder, het feit dat zij geen vaste verblijfplaats had en het gegeven dat vader zich niet in Nederland bevond maar in Jamaica. Na de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van [de minderjarige] is enige tijd regelmatig omgang geweest tussen de moeder en [de minderjarige] . Nadat de vader in Nederland was gearriveerd is de omgang volledig gestagneerd, omdat de vader het niet eens was met de door de GI gestelde veiligheidsvoorwaarden. De vader wilde [de minderjarige] alleen zien als het contact met haar onbegeleid was en hij haar vervolgens bij zich kon houden. Gedurende de betrokkenheid van de GI is gebleken dat de ouders de zorgen omtrent [de minderjarige] en het verleden van de moeder ontkennen en geen inzicht hebben in het eigen handelen. Daarnaast is gebleken dat de ouders niet mee wilden werken aan hulpverlening, zij geen vaste woonplek hadden en er geen duidelijk voornemen bestond over of zij in de toekomst in Nederland wilden verblijven. In maart 2021 is uit de Beoordelingsboog gebleken dat het perspectief van [de minderjarige] niet bij de ouders ligt maar bij een perspectief biedend pleeggezin in Ierland, nabij haar halfbroer en -zus. De raad heeft in april 2021 een gezagsbeëindigende maatregel verzocht, welk verzoek nog moet worden behandeld door de rechtbank.
Ter zitting in hoger beroep is gebleken dat de ouders weer in gesprek zijn met de GI om de omgang op te starten. De ouders krijgen hulp van een maatschappelijk werkster van inGeest en de gemeente [plaats] bij het regelen van financiën en huisvesting en zijn voornemens in Nederland te blijven.
5.11
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat in de aan de orde zijnde periode (van 2 februari 2021 tot 3 mei 2021) sprake was van een ernstige bedreiging in de ontwikkeling van [de minderjarige] . Er waren grote zorgen over de opvoedvaardigheden van de ouders, hun verleden met de Ierse kinderbescherming ten aanzien van de halfbroer en -zus van [de minderjarige] en de persoonlijke problematiek van de moeder. Voorts is het hof van oordeel dat in de aan de orde zijnde periode hulpverlening in het gedwongen kader noodzakelijk was, nu gebleken is dat de ouders de zorg die in verband met het wegnemen van de ontwikkelingsbedreigingen noodzakelijk is, onvoldoende hebben geaccepteerd. De ouders hebben geen blijk van erkenning gegeven over de zorgen, geen opheldering gegeven over wat zich in Ierland heeft afgespeeld, waren niet of nauwelijks bereikbaar voor de betrokken instanties en hebben niet mee willen werken aan de noodzakelijk geachte hulpverlening. Gelet hierop is het hof van oordeel dat de gronden voor de verlenging van de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] in de aan de orde zijnde periode aanwezig waren en dat de ondertoezichtstelling nodig was.
Daarnaast is het hof van oordeel dat de uithuisplaatsing van [de minderjarige] voor de duur van de thans aan de orde zijnde machtiging noodzakelijk was in het belang van haar verzorging en opvoeding. Ten tijde van de bestreden beschikking hadden de ouders geen vaste woon- of verblijfplaats en was onduidelijk of zij op korte termijn een stabiele woonsituatie zouden kunnen creëren waar voldoende en veilige ruimte zou zijn voor [de minderjarige] om op te groeien. Daarbij was er nog onvoldoende zicht op de opvoedvaardigheden van de ouders en de persoonlijke problematiek van moeder. De hiervoor genoemde zorgen over [de minderjarige] en de ouders mede in aanmerking nemende, is het hof aldus van oordeel dat de gronden voor de verlenging van de uithuisplaatsing van [de minderjarige] voor de duur van de in de bestreden beschikking verleende machtiging aanwezig waren en dat de uithuisplaatsing nodig was.
De bestreden beschikking zal dan ook worden bekrachtigd.
5.12
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A. van Haeringen, G.W. Brands-Bottema en A.R. van Wieren, in tegenwoordigheid van mr. J. van den Wildenberg als griffier, en is op 20 juli 2021 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.