Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het geding in hoger beroep
2.Feiten
3.Beoordeling
grieven III tot en met Vbetreffen de stelling van [appellante] dat [geïntimeerde] de zolder die bij het gehuurde hoorde en die hij aanvankelijk in gebruik heeft genomen eigenmachtig heeft ingewisseld voor de zolderruimte die toegang geeft tot het platte dak.
grieven VII tot en met IXrichten zich tegen het oordeel van de kantonrechter dat niet is gebleken dat de zolderruimte is uitgesloten van de contractuele bestemming van het gehuurde als woonruimte en dat niet valt in te zien waarom [geïntimeerde] tekortschiet door de zolderruimte als zodanig te gebruiken. [appellante] heeft ter toelichting op de grieven gesteld dat de zolderruimte een berging is, net zoals de overige ruimten op de zolder, en dat, wanneer de zolderruimte woonruimte zou zijn, de puntentelling en in verband daarmee de huurprijs hoger zou zijn. In de splitsingsakte, waaraan ook [geïntimeerde] is gebonden, staat de zolderruimte als berging vermeld, en ook de gemeente gaat uit van een bergingsruimte op de onderhavige locatie. [geïntimeerde] heeft dus een handhavingsrisico in het leven geroepen, aldus [appellante] .
grief Xopgekomen tegen de overweging van de kantonrechter dat [geïntimeerde] is tekortgeschoten in de nakoming van zijn verplichting als goed huurder door de woning te bewonen met in totaal zes personen. Volgens [appellante] moet het structureel wonen van zes personen in een woning van 47 m² worden aangemerkt als overbewoning op grond van het bepaalde in het Bouwbesluit 2012.