ECLI:NL:GHAMS:2021:2288

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
6 augustus 2021
Publicatiedatum
6 augustus 2021
Zaaknummer
23-001026-21
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake vals identiteitsbewijs en cocaïnebezit

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 23 juli 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1992, werd beschuldigd van het voorhanden hebben van een vals identiteitsbewijs en het bezit van cocaïne. De tenlastelegging omvatte twee punten: het voorhanden hebben van een nationale identiteitskaart van Frankrijk waarvan de verdachte redelijkerwijs moest vermoeden dat deze vals of vervalst was, en het opzettelijk aanwezig hebben van ongeveer 0.7 gram cocaïne op Schiphol op 1 september 2020. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, maar heeft de verdachte vrijgesproken van andere tenlasteleggingen die niet bewezen konden worden. De verdachte werd eerder door de politierechter veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 weken. In hoger beroep heeft de advocaat-generaal een taakstraf van 60 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 weken geëist. Het hof heeft de straf bepaald op een deels voorwaardelijke taakstraf van 60 uren, waarbij het hof rekening heeft gehouden met de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan. Het hof heeft ook de maatschappelijke impact van het voorhanden hebben van een vals identiteitsbewijs en cocaïne in overweging genomen. De op te leggen straf is gegrond op de Opiumwet en het Wetboek van Strafrecht. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en opnieuw recht gedaan, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 60 uren en 30 dagen hechtenis, met een voorwaardelijk deel van 15 dagen.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001026-21
datum uitspraak: 23 juli 2021
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 6 april 2021 in de strafzaak onder parketnummer 15-303265-20 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1992,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 23 juli 2021.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 1 september 2020 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer een reisdocument en/of identiteitsbewijs als bedoeld in het eerste lid van artikel 231 van het Wetboek van Strafrecht, te weten een nationale identiteitskaart van Frankrijk, voorzien van het nummer [nummer], op naam gesteld van [naam], waarvan hij, verdachte, wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat deze vals of vervalst was, heeft afgeleverd en/of voorhanden heeft gehad;
2.
hij op of omstreeks 1 september 2020 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 0.7 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 1 september 2020 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer een identiteitsbewijs als bedoeld in het eerste lid van artikel 231 van het Wetboek van Strafrecht, te weten een nationale identiteitskaart van Frankrijk, voorzien van het nummer [nummer], op naam gesteld van [naam], waarvan hij, verdachte, redelijkerwijs moest vermoeden dat deze vals of vervalst was, voorhanden heeft gehad;
2.
hij op 1 september 2020 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer opzettelijk aanwezig heeft gehad 0.7 gram van een materiaal bevattende cocaïne.
Hetgeen onder 1 en 2 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht voorhanden hebben, waarvan hij redelijkerwijs moet vermoeden, dat het vals of vervalst is.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 en 2 bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 weken.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 en 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot taakstraf van 60 uren subsidiair 30 dagen hechtenis en een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 weken met een proeftijd van 2 jaren.
De raadsman heeft verzocht voor het onder 1 en 2 tenlastegelegde een geldboete op te leggen van €500,00 euro waarvan €250,00 voorwaardelijk, of anders een taakstraf van 30 uren, waarvan 15 uren voorwaardelijk.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft een identiteitskaart voorhanden gehad, waarvan hij op zijn minst redelijkerwijs moest vermoeden dat deze vals of vervalst was. Aldus heeft hij het vertrouwen dat in het maatschappelijk verkeer wordt gesteld in zodanige documenten schade berokkend. De verdachte heeft zich tevens schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van cocaïne. Dergelijke harddrugs vormen een ernstig gevaar voor de volksgezondheid en het gebruik ervan is bezwarend voor de samenleving, niet in de laatste plaats vanwege de daarmee gepaard gaande criminaliteit.
Ten aanzien van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde heeft het hof acht geslagen op straffen die in soortgelijke gevallen plegen te worden opgelegd en die hun weerslag hebben gevonden in de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht. Ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde is dat een gevangenisstraf voor de duur van twee maanden en ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde is dat een geldboete van €750,00. Het hof ziet aanleiding om van de oriëntatiepunten af te wijken omdat het identiteitsbewijs dat de verdachte voorhanden had, volstrekt onbruikbaar was om als zodanig te gebruiken.
Het hof acht, alles afwegende, een deels voorwaardelijke taakstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57 en 231 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
60 (zestig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
30 (dertig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat een gedeelte van de taakstraf, groot
30 (dertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
15 (vijftien) dagenhechtenis, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. V.M.A. Sinnige, mr. D. Radder en mr. A.C. Huisman, in tegenwoordigheid van mr. M.E. de Waard, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 23 juli 2021.
Mrs. V.M.A. Sinnige en A.C. Huisman zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.