ECLI:NL:GHAMS:2021:2278

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
6 augustus 2021
Publicatiedatum
6 augustus 2021
Zaaknummer
23-000540-20
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van vonnis met uitzondering van straf in verkeerszaak met zwaar lichamelijk letsel

Op 6 augustus 2021 heeft het Gerechtshof Amsterdam uitspraak gedaan in hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 6 februari 2020. De zaak betreft een verkeersdelict waarbij de verdachte, een beginnend bestuurder, betrokken was bij een ernstig verkeersongeval. De verdachte reed met een te hoge snelheid binnen de bebouwde kom, wat leidde tot een ongeval waarbij inzittenden zwaar lichamelijk letsel opliepen. De rechtbank had de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 160 uren en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor 12 maanden. In hoger beroep heeft de advocaat-generaal een lagere taakstraf van 90 uren en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid geëist. Het hof heeft de ernst van het feit en de omstandigheden van de verdachte in overweging genomen en heeft besloten het vonnis van de rechtbank te bevestigen, behalve ten aanzien van de straf. Het hof heeft de taakstraf gehandhaafd op 160 uren, maar de ontzegging van de rijbevoegdheid deels voorwaardelijk opgelegd, om de verdachte te stimuleren op het goede pad te blijven. Het hof heeft daarbij de relevante wettelijke voorschriften in acht genomen en benadrukt dat de verdachte zich in de toekomst moet onthouden van strafbare feiten.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000540-20
datum uitspraak: 6 augustus 2021
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 6 februari 2020 in de strafzaak onder parketnummer 15-112838-19 tegen
[verdachte],
geboren te [geboortedatum],
adres: [woonplaats].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 23 juli 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen behalve ten aanzien van de opgelegde straf - in zoverre zal het vonnis worden vernietigd.

Oplegging van straffen

De rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg primair bewezenverklaarde veroordeeld tot een taakstraf van 160 uren subsidiair 80 dagen hechtenis en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 12 maanden met aftrek.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 90 uren subsidiair 45 dagen hechtenis, waarvan 30 uren subsidiair 15 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en een geheel voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 6 maanden met aftrek en met een proeftijd van 2 jaren.
De raadsman heeft het hof verzocht de eis van de advocaat-generaal te volgen in het geval van strafoplegging.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het veroorzaken van een zeer ernstig verkeersongeval. Hij heeft zich zeer onvoorzichtig gedragen, door binnen de bebouwde kom te rijden met een onverantwoord hoge snelheid en veel sneller ook dan was toegestaan. De omstandigheden dat de verdachte - een beginnend bestuurder - in een geleende auto reed, het donker was, de weg vochtig was en er ter plaatse of in de directe nabijheid van het ongeval een wegversmalling – met zebrapad – was, maken het rijgedrag naar het oordeel van het hof extra gevaarzettend. Bij of even na de wegversmalling heeft verdachte de macht over het stuur verloren. De door hem bestuurde auto met inzittenden is daardoor in de berm geraakt , waarna de auto twee lantaarnpalen en een boom uit de grond heeft gereden en schade aan een andere boom heeft veroorzaakt. Eén van de inzittenden heeft zwaar lichamelijk letsel en veel pijn bekomen aan zijn pols en hand. Dit letsel is tot op heden niet volledig hersteld. Aldus was het rijgedrag niet alleen gevaarzettend, het gevaar heeft zich bovendien verwezenlijkt. Dat de gevolgen voor de inzittenden van de auto en overige verkeersdeelnemers niet nog veel ernstiger zijn geweest, is niet dankzij maar ondanks het handelen van de verdachte.
Het hof heeft acht geslagen op straffen die in soortgelijke gevallen plegen te worden opgelegd en die hun weerslag hebben gevonden in de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht. Het oriëntatiepunt voor het veroorzaken van een verkeersongeval waarbij sprake is van zwaar lichamelijk letsel, terwijl sprake is van ernstige schuld, is een taakstraf van 160 uren en een rijontzegging van een jaar. Anders dan de advocaat-generaal en de raadsman ziet het hof in hetgeen ter terechtzitting is aangevoerd geen aanleiding een lagere taakstraf op te leggen dan de door de rechtbank overeenkomstig dit oriëntatiepunt opgelegde taakstraf van 160 uren.
Dat is anders ten aanzien de ontzegging van de rijbevoegdheid. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte verklaard over alle gevolgen die het verkeersongeval voor hem hebben gehad. Hij heeft onder meer verklaard dat hij na een conflict met zijn werkgever, hetgeen volgens hem een gevolg was van negatieve aandacht naar aanleiding van onderhavige strafzaak, zijn baan in de horeca is kwijtgeraakt. Het werk dat de verdachte daarna uitoefende als ZZP’er, waarbij hij zichzelf aan een vriend verhuurde als schilder, kwam stil te liggen als een gevolg van de coronacrisis. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard en onderbouwd dat hij momenteel weer 5-6 dagen in de week aan het werk is om de gemiste uren in te halen en dat hij zijn rijbewijs nodig heeft om op werklocaties te kunnen komen.
Het hof acht het in het belang van de verdachte dat deze nieuwe ingezette koers niet wordt doorkruist door een straf die zou meebrengen dat hij zijn rijbewijs opnieuw zou kwijtraken, hetgeen zijn werkzaamheden als schilder zou bemoeilijken. Het hof zal daarom de in eerste aanleg geheel onvoorwaardelijk opgelegde ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen in deels voorwaardelijke vorm opleggen. Hiermee wil het hof de ernst van het feit benadrukken en de verdachte doordringen van de noodzaak zich in de toekomst verre te houden van het plegen van strafbare feiten en hem te stimuleren om op het goede pad te blijven.
Alles afwegende is het hof van oordeel dat een taakstraf en een deels voorwaardelijke rijontzegging van hierna te noemen hoogte passend en geboden is.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.

BESLISSING

Het hof:
Bevestigt het vonnis waarvan beroep behalve ten aanzien van de strafoplegging; in zoverre vernietigt het hof het vonnis en doet opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
160 (honderdzestig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
80 (tachtig) dagen hechtenis.
Ontzegt de verdachte ter zake van het bewezenverklaarde de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
12 (twaalf) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de bijkomende straf van de ontzegging motorrijtuigen te besturen, groot
6 (zes) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bepaalt dat de tijd, gedurende welke het rijbewijs van de verdachte ingevolge artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994 vóór het tijdstip, waarop deze uitspraak voor wat betreft de in artikel 179 van die wet genoemde bijkomende straf voor tenuitvoerlegging vatbaar is geworden, ingevorderd of ingehouden is geweest, op de duur van bovengenoemde bijkomende straf geheel in mindering zal worden gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. V.M.A. Sinnige, mr. D. Radder en mr. A.C. Huisman, in tegenwoordigheid van mr. M.E. de Waard, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
6 augustus 2021.
Mrs. V.M.A. Sinnige en A.C. Huisman zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.