ECLI:NL:GHAMS:2021:2266

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
21 juli 2021
Publicatiedatum
5 augustus 2021
Zaaknummer
23-002190-20
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor mensensmokkel met verwerping van verweren tot ontslag van rechtsvervolging

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 21 juli 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1994, werd beschuldigd van mensensmokkel. Het hof heeft het vonnis van de politierechter, dat een gevangenisstraf van vier maanden oplegde, gedeeltelijk vernietigd. De verdachte had haar zwager vanuit Griekenland naar Nederland gebracht met gebruik van het paspoort en ticket van haar echtgenoot, met de intentie dat hij asiel zou aanvragen. De raadsvrouw van de verdachte voerde aan dat er geen materiële wederrechtelijkheid was, omdat de verdachte niet betaald was voor haar hulp en handelde uit humanitaire overwegingen. Het hof verwierp dit verweer, oordelend dat de illegale binnenkomst in Nederland niet gerechtvaardigd was, ongeacht de motieven van de verdachte.

Daarnaast werd door de raadsvrouw betoogd dat de verdachte handelde vanuit een noodtoestand, maar ook dit verweer werd verworpen. Het hof oordeelde dat de omstandigheden niet voldoende waren onderbouwd om de strafbaarheid van de verdachte uit te sluiten. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee maanden, voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar, en een taakstraf van 120 uur. Het hof benadrukte dat mensensmokkel de regels omtrent illegale toegang ondermijnt en het vertrouwen in identiteitsdocumenten schaadt. De persoonlijke omstandigheden van de verdachte werden in overweging genomen, wat leidde tot een lichtere straf dan oorspronkelijk opgelegd.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-002190-20
Datum uitspraak: 21 juli 2021
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 2 oktober 2020 in de strafzaak onder parketnummer 15-073065-20 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ([geboorteland]) op [geboortedag] 1994,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 21 juli 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen, behalve ten aanzien van de opgelegde gevangenisstraf van 4 maanden, waarvan 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. In zoverre zal het vonnis worden vernietigd. Het hof zal de gronden van het vonnis als volgt aanvullen naar aanleiding van verweren die de raadsvrouw in hoger beroep heeft gevoerd.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat zij – na aanvankelijke twijfel - op een moment op verzoek heeft besloten haar zwager, met gebruik van het paspoort en ticket op naam van haar echtgenoot, vanuit Griekenland mee naar Nederland te nemen. Haar zwager bevond zich in Griekenland; hij wilde asiel aanvragen in Nederland en wilde vervolgens zijn gezin laten overkomen vanuit Syrië.
De raadsvrouw heeft een beroep gedaan op het ontbreken van de materiële wederrechtelijkheid en heeft het hof verzocht de verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging. Zij heeft hiertoe aangevoerd dat de verdachte niet is betaald voor de hulp aan haar zwager en slechts uit humanitaire overwegingen heeft gehandeld.
Het hof verwerpt dit verweer.
Bij de strafbaarstelling van mensensmokkel staat niet de uitbuiting van de gesmokkelde persoon voorop (zoals bij mensenhandel), maar het belang van de Staat dat op zijn grondgebied alleen mensen verblijven die daartoe gerechtigd zijn. Zo de verdachte uit enkel humanitair oogpunt heeft gehandeld, brengt dat niet zonder meer met zich mee dat de materiële wederrechtelijkheid van het bewezenverklaarde ontbreekt. De verdachte heeft hulp geboden bij de illegale binnenkomst in Nederland, terwijl niet aannemelijk is geworden dat haar zwager in een zijn leven of veiligheid bedreigende noodsituatie verkeerde, dan wel dat aan hem bij zijn vlucht redelijkerwijze niet op andere wijze hulp kon worden geboden dan door hem wederrechtelijk over de grens met Nederland te brengen. [1]
Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.

Strafbaarheid van de verdachte

De raadsvrouw heeft ter terechtzitting in hoger beroep betoogd dat de verdachte heeft gehandeld vanuit een noodtoestand/psychische overmacht, aangezien sprake was van een van buiten haar komende drang waaraan zij geen weerstand kon bieden. De verdachte heeft in dat verband verklaard dat haar broer, haar zwager en haar schoonzus druk op haar hebben uitgeoefend om hulp te bieden aan haar zwager. De raadsvrouw heeft verzocht de verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging.
Het hof verwerpt dit verweer.
Hetgeen de verdediging heeft aangevoerd met betrekking tot de omstandigheden waaronder de verdachte heeft gehandeld, is niet een voldoende concrete onderbouwing van noodtoestand of een van buiten komende drang of dwang waaraan de verdachte redelijkerwijs geen weerstand kon en hoefde te bieden.
Ook overigens is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straffen

De politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren en aftrek van de tijd die in voorarrest is doorgebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen.
De raadsvrouw heeft het hof verzocht de verdachte een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, dan wel een taakstraf. Zij heeft daartoe aangevoerd dat de verdachte twee jonge kinderen heeft, waarvan de oudste speciale zorg behoeft. De raadsvrouw heeft met betrekking tot dit kind medische stukken overgelegd. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep in dit verband verklaard dat haar man fulltime werkt en kostwinner is en zij geen familie in Nederland heeft die haar kinderen kan opvangen, zodat zij geen mogelijkheid ziet een eventuele detentie te volbrengen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft haar zwager Nederland binnen gesmokkeld, door hem op het paspoort en ticket van haar echtgenoot te laten reizen. Mensensmokkel ondermijnt de regels en bestrijding inzake de illegale toegang tot Nederland en andere lidstaten van de Europese Unie. Daarnaast heeft het handelen van de verdachte het vertrouwen geschaad dat in het internationale personenverkeer in op naam gestelde (identiteits-)documenten moet kunnen worden gesteld. Gelet op de aard en de ernst van het feit is het hof van oordeel dat de door de rechtbank opgelegde en door de advocaat-generaal gevorderde straf in beginsel passend is.
Het hof heeft echter in de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals gebleken ter terechtzitting in hoger beroep, aanleiding gezien de verdachte in dit geval een andere straf op te leggen.
Het hof acht, alles afwegende, een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf met daaraan verbonden een proeftijd en een taakstraf van na te melden duur, passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 197a van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de gevangenisstraf van vier maanden waarvan 2 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar en aftrek van de tijd die in verzekering is doorgebracht en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
120 (honderdtwintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
60 (zestig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. P.C. Römer, mr. N.A. Schimmel en mr R.A.E. van Noort, in tegenwoordigheid van
mr. A. Scheffens, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
21 juli 2021.

Voetnoten

1.Vgl Hoge Raad 16 mei 2017, ECLI:NL:HR:2017:888.