ECLI:NL:GHAMS:2021:2249

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
3 augustus 2021
Publicatiedatum
3 augustus 2021
Zaaknummer
23-003622-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in hoger beroep na vernieling van auto

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 3 augustus 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. Het hoger beroep was ingesteld door het openbaar ministerie tegen een vonnis van 17 september 2019, waarin de verdachte was veroordeeld voor het opzettelijk vernielen van een ruit van een auto. De verdachte, geboren in 1986, werd beschuldigd van het opzettelijk en wederrechtelijk vernielen van een ruit van een auto die toebehoorde aan de benadeelde partij. Tijdens de zitting op 20 juli 2021 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die stelde dat er voldoende bewijs was om de verdachte te veroordelen. De advocaat-generaal vorderde een geldboete van 300 euro en een schadevergoeding van 67 euro voor de benadeelde partij.

De verdediging pleitte echter voor vrijspraak, stellende dat er geen wettig bewijs was dat de verdachte betrokken was bij de vernieling. Het hof oordeelde dat de verklaring van de aangeefster onvoldoende steun vond in andere bewijsmiddelen. Het hof concludeerde dat er onvoldoende bewijs was om te stellen dat de verdachte de vernieling had gepleegd, en sprak de verdachte vrij van de tenlastelegging. De vordering van de benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat de verdachte niet schuldig was bevonden aan de feiten die de schade zouden hebben veroorzaakt. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en bepaalde dat beide partijen hun eigen kosten dragen.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003622-19
datum uitspraak: 3 augustus 2021
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 17 september 2019 in de strafzaak onder parketnummer 13-091236-19 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1986,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 20 juli 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het openbaar ministerie heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 1 maart 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk en wederrechtelijk een ruit van een auto, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan [benadeelde] toebehoorde, heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd om proceseconomische redenen.

Vrijspraak

Standpunten van partijen
De advocaat-generaal heeft zich, onder verwijzing naar de appelschriftuur van de officier van justitie van 15 oktober 2019, op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde feit kan worden bewezen. Hij voert daartoe aan dat zich in het dossier voldoende wettig bewijs bevindt om vast te stellen dat de verdachte de persoon is geweest die de vernieling heeft gepleegd. De verklaring van de aangeefster is betrouwbaar en niet is komen vast te staan dat iemand anders de auto van de verdachte heeft bestuurd ten tijde van het ten laste gelegde. Naast het wettige bewijs, kan ook tot de overtuiging gekomen worden, nu het ook mogelijk is om met een blote vuist een (auto)voorruit in te slaan, aldus de advocaat-generaal. De advocaat-generaal vordert dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een geldboete van 300 euro, subsidiair 6 dagen vervangende hechtenis en dat de vordering van de benadeelde partij wordt toegewezen tot een bedrag van 67 euro ter zake van de post ‘eigen risico’, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel tot dat bedrag.
De verdediging heeft vrijspraak bepleit en daartoe aangevoerd dat er geen wettig en overtuigend bewijs is dat de verdachte enige strafbare betrokkenheid heeft gehad bij het ten laste gelegde. Het bewijs is enkel gebaseerd op de verklaring van aangeefster; de verklaring van de verdachte, dat het zou kunnen dat hij op de bewuste dag in zijn auto door de betreffende straat heeft gereden waar het voorval heeft plaatsgevonden, biedt onvoldoende steunbewijs.
Oordeel van het hof
Het hof acht niet bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde, zodat de verdachte hiervan dient te worden vrijgesproken. Uit het dossier volgt dat sprake is geweest van een verkeersconflict, waarna de bestuurder van de ene auto de voorruit zou hebben vernield van de auto van aangeefster [benadeelde]. Naar het oordeel van het hof vindt de aangifte van [benadeelde], die als enige in de richting van (de auto van) de verdachte wijst, onvoldoende steun in de overige bewijsmiddelen om met een voor een bewezenverklaring vereiste mate van zekerheid vast te stellen dat het de verdachte is geweest die op 1 maart 2018 de voorruit van de auto van aangeefster heeft vernield.
Voorwaardelijke verzoeken
De raadsvrouw heeft de voorwaardelijke verzoeken gedaan om, indien het hof tot een bewezenverklaring zou komen, de aangeefster [benadeelde] en de politiemensen die de officier van justitie hebben verzekerd dat het mogelijk is om door een voorruit heen te slaan, te horen als getuigen. Nu het hof tot een vrijspraak komt, wordt niet voldaan aan de gestelde voorwaarden, zodat het hof op deze verzoeken niet hoeft te beslissen.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 62.130,54. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De verdachte wordt niet schuldig verklaard ter zake van het tenlastegelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in de vordering niet worden ontvangen.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M. Senden, mr. F.M.D. Aardema en mr. H.A. van Eijk, in tegenwoordigheid van M.S. Fritsche, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 3 augustus 2021.
Mr. F.M.D. Aardema is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.