Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het geding in hoger beroep
2.Feiten
De toekenning van deze VVR, inclusief de in artikel 2 opgenomen
Indien op grond van de hierboven omschreven toets sprake is van een RVU, kan de vlieger geen aanspraak maken op de VVR en de in artikel 2 opgenomen beëindigingsvergoeding.”
“Vraag 2 : Wat is een RVU ?(…) Om te bepalen of er sprake is van een RVU toetst de Belastingdienst aan de hand van twee toetsen, de zog. kwalitatieve en kwantitatieve toets.
“(…) Met de inhoud van de VSO heeft Martinair alle af te handelen zaken willen regelen. Vervolgens is het standaard binnen een VSO om dan ook namens beide partijen een finale kwijting te regelen. Hiermee is het dienstverband volledig afgewikkeld. De inhoud van de VSO wordt aan u voorgelegd en daarmee ook de toets of alle afspraken die we moeten afhandelen ook geborgd zijn. Als u nu nog zaken wenst aft e spreken of te borgen, dan moeten we dat overeenkomen. Als u wel akkoord bent dan kunt u tekenen. (…)
“(…) Ik wil namelijk akkoord gaan met de VSO en met de finale kwijting, met uitzondering van finale kwijting voor wat betreft mijn aanspraken op de door Martinair reeds ingehouden pseudo-eindheffing vervroegde uittreding van 52% a € 91.279,36 euro (…). Daar is nu nog teveel onduidelijkheid over en deze wil ik buiten de finalekwijtingclausule houden.
“(…) Op 12 januari 2015 hebben wij u bericht dat in uw geval sprake zou zijn van een RVU-heffing en dat u op grond daarvan dus geen aanspraak zou kunnen maken op de VVR. (…) in overleg met u zijn wij bereid geweest om u een lagere beëindigingsvergoeding voor te leggen waarbij de RVU-heffing over dat bedrag voor rekening van Martinair zou komen. Op deze wijze kunt u toch deelnemen aan de VVR en is de regeling voor Martinair kostenneutraal.
“(…) Voor dat ik overga tot het tekenen van de VSO wil ik graag weten of er, in het kader van de recente ontwikkelingen en nieuwsmeldingen van gedwongen ontslagen, nog aanpassingen in de VSO voor wat betreft de pseudo-eindheffing vervroegde uittreding noodzakelijk of mogelijk zijn. (…)”
“(…) Martinair van mening is dat zij niet gehouden is tot uitkering van een winstdeling over het boekjaar 2013. Bovendien geldt (…) dat in de vaststellingsovereenkomst die aan u is aangeboden een bepaling met betrekking tot finale kwijting is opgenomen. Die finale kwijting is voor Martinair een essentieel onderdeel van de vaststellingsovereenkomst en ziet eveneens op de door u gestelde aanspraak op de winstdelingsregeling. Door ondertekening van de overeenkomst, doet u dus ook afstand van de door u gestelde aanspraak op de winstdelingsregeling. (…)”
“(…) Zonder opnieuw in een inhoudelijke discussie te willen raken, bericht ik u voor de goede orde dat Martinair niet uw mening deelt dat de RVU-boete op u verhaald is. Er is dan ook geen sprake van een op voorhand ingehouden pseudo-eindheffing. Wij zijn van het begin af aan transparant geweest dat in geval van RVU geen aanspraak bestond op deelname aan de VVR. Wij hebben u in uiteindelijk op grond van een individuele regeling een vergoeding aangeboden ter hoogte van EUR 175.537,24(..) en hebben daarbij inderdaad duidelijk gemaakt dat ondertekening van de vaststellingsovereenkomst betekent dat u erkent dat u niets meer van Martinair te vorderen heeft. Om uw moverende redenen heeft u besloten om hiermee in te stemmen en de overeenkomst te ondertekenen. (…)”
“(…) Martinair is ten tijde van het afsluiten van het protocol “Vrijwillige Vertrekregeling Martinair Vliegers 2014-2015” (…) afgegaan op het op dat moment bij haar bekende oordeel van de Belastingdienst dat deze vrijwillige vertrekregeling niet zou worden vrijgesteld van RVU-heffing. (…) Daar de regeling van 31 december 2014 gelijk was, gold ook hetzelfde fiscale regime. (…) Op dit moment is het standpunt van de Belastingdienst nog steeds dat de regeling in het protocol niet in aanmerking komt voor vrijstelling van de RVU-heffing. Martinair is het niet eens met dit standpunt en heeft hier bij een eerdere VVR bezwaar tegen gemaakt bij de Belastingdienst. Dit bezwaar is afgewezen en Martinair heeft inmiddels beroep ingesteld bij de rechtbank. (…) De meest recente VVR is op uw situatie niet van toepassing. De reden dat bij die regeling geen RVU-heffing van toepassing is, is dat de basis van de regeling wezenlijk anders is dan de VVR waar u gebruik van heeft gemaakt. De meest recente VVR kent een toewijzing op basis van afspiegeling. (…) Mocht achteraf blijken dat Martinair de voor u afgedragen RVU-heffing alsnog terugkrijgt van de Belastingdienst dan zullen wij ons opnieuw beraden. (…)”
3.Beoordeling
grieven 1, 2 en 3bestrijdt [appellant] het oordeel van de kantonrechter dat Martinair met de finale kwijtingsbepaling in de vaststellingsovereenkomst de bedoeling had om een eventuele naderhand opkomende RVU-vordering uit te sluiten, dat niet is komen vast te staan dat partijen bedoeld hebben om de VVR 2014-2015 integraal op de vaststellingsovereenkomst van toepassing te verklaren en dat de vaststellingsovereenkomst geen leemte zou bevatten. Dat toepassing van de VVR 2014-2015 de bedoeling van partijen was, blijkt volgens [appellant] mede uit het feit dat de hoogte van de beëindigingsvergoeding in de vaststellingsovereenkomst uitsluitend is gebaseerd op de vergoeding uit hoofde van de VVR 2014-2015 (€ 266.816,60 bruto). Op dat bedrag is de door Martinair aan de Belastingdienst afgedragen RVU-heffing van € 91.279,36 ingehouden, zodat € 175.537,24 bruto aan [appellant] is voldaan. Volgens [appellant] heeft Martinair niet duidelijk gemaakt dat de finale kwijting ook ziet op een eventuele RVU-claim. Als het uitsluiten van een latere RVU-vordering haar doel was geweest, dan had Martinair die onzekerheid expliciet in de vaststellingsovereenkomst moeten opnemen. Dat heeft zij echter niet gedaan. In de e-mail van 25 juni 2015 heeft Martinair daarentegen laten weten dat er opnieuw beraad volgt als blijkt dat zij de afgedragen RVU-heffing alsnog terugkrijgt van de Belastingdienst. Daaruit blijkt dat ten tijde van de vaststellingsovereenkomst helemaal niet vast stond dat [appellant] de ingehouden RVU-heffing niet zou kunnen terugkrijgen. Daarom kan niet gezegd worden dat er een vergoeding van slechts € 175.537,24 is overeengekomen en dat de VVR 2014-2015 niet van toepassing is. Aangezien achteraf is komen vast te staan dat de VVR 2014-2015 (toch) niet als een RVU is aangemerkt, is volgens [appellant] sprake van een leemte in de vaststellingsovereenkomst. Nu niet is voorzien in die situatie, is een aanvulling op zijn plaats is, aldus [appellant] .
Dat (het de bedoeling was van partijen dat) de VVR 2014-2015 integraal, en dus ook wat betreft de berekening van de beëindigingsvergoeding, op de vaststellingsovereenkomst van toepassing zou zijn, zoals [appellant] stelt, kan het hof niet volgen. Martinair heeft [appellant] in haar e-mail van 25 februari 2015 expliciet bericht dat de VVR 2014-2015 niet op hem van toepassing is, zodat voor hem ook duidelijk was, althans had moeten zijn, dat hij geen recht had op een volledige vergoeding voortvloeiende uit die regeling.
grieven 1, 2 en 3falen.
grief 4faalt.
grief 5betoogt [appellant] dat de kantonrechter ten onrechte heeft overwogen dat het vasthouden aan de overeengekomen finale kwijtingsbepaling naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid aanvaardbaar moet worden geacht en dat Martinair niet had hoeven aantonen dat de VVR 2014-2015 kwalificeert als een RVU. Volgens [appellant] heeft Martinair ten onrechte de eventuele RVU-heffing op [appellant] willen afwentelen zonder ook maar enige moeite te doen om die RVU-heffing te voorkomen. Martinair heeft volgens [appellant] ten onrechte niet de onzekerheid over de RVU-status van de VVR 2014-2015 in de vaststellingsovereenkomst uitgesloten.
Grief 5slaagt niet.
grieven 6 en 7betoogt [appellant] dat de kantonrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat geen sprake is van leeftijdsdiscriminatie. [appellant] stelt dat sprake is van verboden onderscheid naar leeftijd omdat alleen oudere werknemers geraakt kunnen worden door de kwantitatieve toets. Ouderen die niet aan de 55 jaar-toets voldeden konden niet deelnemen aan de collectieve regeling van de VVR 2014-2015 en kregen door de inhouding van de RVU-heffing een lagere beëindigingsvergoeding dan werknemers die wel aan dit criterium voldeden. Volgens [appellant] legitimeert het doel van Martinair het leeftijdsonderscheid niet en is het middel hiertoe niet passend en noodzakelijk, omdat er ook gekeken moet worden naar de alternatieven. Een volledige toetsing aan de kwantitatieve toets (de 55 jaar toets en de 70% toets), het aanvragen van een beschikking bij de Belastingdienst over de RVU-status van de VVR 2014-2015 en het nadien aanleveren van aanvullende gegevens aan de Belastingdienst over andere vrijwillige vertrekkers op basis van deze regeling, waren alternatieven geweest om geen leeftijdsonderscheid te maken. Volgens [appellant] heeft Martinair dat nagelaten en daardoor het afspiegelingsbeginsel in de RVU wet- en regelgeving omzeild.
grieven 6 en 7falen.
grief 8bestrijdt [appellant] het oordeel van de kantonrechter dat aan de kant van [appellant] geen verarming heeft plaatsgevonden. Nu Martinair ten onrechte de RVU-heffing op zijn beëindigingsvergoeding in mindering heeft gebracht, is Martinair volgens [appellant] door de teruggave van dit bedrag door de Belastingdienst ongerechtvaardigd verrijkt.
Grief 8faalt.
grief 9bestrijdt [appellant] het oordeel van de kantonrechter dat geen sprake is van handelen in strijd met artikel 7:611 BW. Gelet op al het voorgaande kan niet gezegd worden dat Martinair zich niet als een zorgvuldig handelend werkgever heeft opgesteld door de afgedragen RVU-heffing na terugbetaling daarvan door de Belastingdienst niet aan [appellant] uit te betalen. Ook deze
grief 9faalt.