ECLI:NL:GHAMS:2021:2196

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
8 juli 2021
Publicatiedatum
29 juli 2021
Zaaknummer
23-004532-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor drugshandel en verkeersongeval met vrijspraak voor andere tenlasteleggingen

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 8 juli 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 6 december 2018. De verdachte was in eerste aanleg vrijgesproken van twee tenlastegelegde feiten, maar veroordeeld voor het verkopen van cocaïne en XTC, en voor het verlaten van de plaats van een verkeersongeval. Het hof heeft het hoger beroep van de verdachte behandeld, waarbij de advocaat-generaal en de raadsvrouw hun standpunten hebben gepresenteerd. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk heeft gehandeld in strijd met de Opiumwet en dat hij de plaats van het ongeval heeft verlaten, terwijl hij wist dat er schade was toegebracht aan een ander. De rechtbank had eerder een gevangenisstraf van vijf maanden opgelegd, waarvan twee maanden voorwaardelijk. In hoger beroep heeft het hof de straf verlaagd tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden, rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de overschrijding van de redelijke termijn. De vordering van de benadeelde partij is afgewezen, omdat niet voldoende aannemelijk was dat de schade door het handelen van de verdachte was veroorzaakt. Het hof heeft ook beslist dat de in beslag genomen voorwerpen aan de verdachte moeten worden teruggegeven. De uitspraak is gedaan door een meervoudige strafkamer, en de beslissing is openbaar gemaakt op dezelfde dag.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-004532-18
datum uitspraak: 8 juli 2021
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 6 december 2018 in de strafzaak onder parketnummer 13-650360-15 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ([geboorteland]) op [geboortedag] 1992,
adres: [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 24 juni 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw naar voren is gebracht.
Omvang van het hoger beroep
De verdachte is bij het vonnis waarvan beroep vrijgesproken van het hem onder 1 en 2 tenlastegelegde (kort gezegd: het medeplegen van een overval en van wederrechtelijke vrijheidsberoving) en veroordeeld voor het onder 3 en 4 tenlastegelegde. Blijkens de akte instellen rechtsmiddel is het namens de verdachte ingestelde hoger beroep uitsluitend gericht tegen de beslissingen van de rechtbank met betrekking tot het onder 3 en 4 tenlastegelegde. Dit betekent dat het hof uitsluitend heeft te oordelen over de in eerste aanleg naar aanleiding van het onder 3 en 4 tenlastegelegde genomen beslissingen, waaronder de in verband met het onder 4 tenlastegelegde ingediende vordering van de benadeelde partij [benadeelde] en de beslissingen die zijn genomen omtrent de op de beslaglijst van 12 oktober 2018 onder 3, 4 en 5 opgenomen voorwerpen. De op die lijst onder 1 en 2 zijn opgenomen voorwerpen zijn in beslag genomen naar aanleiding van de met betrekking tot de overval gerezen verdenking (p. ZD01 12 0128). De beslissing omtrent die laatste twee voorwerpen is gelet op het beperkt ingestelde appel niet aan het oordeel van het hof onderworpen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is – voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen – tenlastegelegd dat:

3.hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 22 mei 2015 tot en met 19 juli 2015, te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk heeft verkocht of afgeleverd of verstrekt of vervoerd een of meer hoeveelhe(i)d(en) cocaïne en/of XTC, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of XTC, in elk geval (telkens) een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;

4.Hij op of omstreeks 7 juli 2015 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, als bestuurder van een bromfiets betrokken bij een verkeersongeval op de kruising van de Vaartstraat met de Baarsstraat, de plaats van het ongeval heeft verlaten, - terwijl bij dat ongeval, naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden, aan een ander, te weten [benadeelde], schade was toegebracht.

Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, worden vernietigd, omdat het hof tot een enigszins andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 3 en 4 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:

4.4.hij op 7 juli 2015 te Amsterdam als bestuurder van een bromfiets betrokken bij een verkeersongeval op de kruising van de Vaartstraat met de Baarsstraat, de plaats van het ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval, naar hij wist aan een ander, te weten [benadeelde], schade was toegebracht.

Hetgeen onder 3 en 4 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen dan wel opgesomd in de op te maken aanvulling op dit arrest.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 3 en 4 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het
onder 3bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
meermalen gepleegd.
Het
onder 4bewezenverklaarde levert op:
overtreding van artikel 7, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
Strafbaarheid van de verdachte
Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 3 en 4 bewezenverklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straf
De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte, nadat tegen hem door de officier van justitie een onvoorwaardelijke werkstraf van 150 uren was geëist, voor het in eerste aanleg onder 3 en 4 bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk en met een proeftijd van twee jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 3 en 4 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vier maanden met een proeftijd van twee jaren.
De raadsvrouw heeft bij wijze van strafmaatverweer het volgende aangevoerd. Het gaat allereerst om oude feiten; de redelijke termijn is in eerste aanleg en in hoger beroep overschreden. Over die feiten heeft de verdachte thans een bekennende verklaring afgelegd. Bovendien functioneert hij op een licht verstandelijk beperkt niveau en bevindt hij zich in een schrijnende situatie: zijn verblijfsrecht is ingetrokken, ten gevolge waarvan hij geen werk kan krijgen of opleiding kan volgen. Hij zit om die reden de hele dag thuis. Vanwege zijn huidige verblijfsstatus kan hij geen aanspraak maken op hulp, heeft hij geen inkomen en is hij niet verzekerd. Daarnaast heeft hij last van depressieve gevoelens. Het zou voor de verdachte goed zijn om weer ritme in zijn leven te krijgen en dat hij wat om handen heeft. Om die reden heeft de raadsvrouw het hof verzocht een onvoorwaardelijke taakstraf op te leggen, conform de eis van de officier van justitie in eerste aanleg.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte is als bestuurder van een bromfiets betrokken geweest bij een verkeersongeval en ondanks dat hij wist dat aan een ander schade was toegebracht, heeft hij de plaats van het ongeval verlaten. Door aldus te handelen heeft de verdachte deze ander niet in staat gesteld de (schade)afhandeling van dit ongeval goed af te wikkelen. Hij er aldus op brutale wijze blijk van gegeven geen enkele verantwoordelijkheid voor zijn handelen te nemen.
Daarnaast heeft de verdachte gedurende een periode van bijna twee maanden gehandeld in harddrugs. Verspreiding van harddrugs draagt bij aan de instandhouding van de georganiseerde criminaliteit rondom verdovende middelen. Daarenboven is algemeen bekend dat uit het gebruik van cocaïne en MDMA ernstige gevaren voor de volksgezondheid en hinderlijke gebruikerscriminaliteit voortvloeien. Voor dit alles heeft de verdachte zijn ogen blijkbaar gesloten en heeft zich louter laten leiden door winstbejag. Op dergelijke feiten kan niet anders worden gereageerd dan met een gevangenisstraf.
Gelet op de straffen die in soortgelijke gevallen plegen te worden opgelegd kan de door de rechtbank uitgesproken straf zeker niet als te hoog worden bestempeld. Toch zal het hof de verdachte in dit geval een lagere straf opleggen, om reden van het volgende.
De verdachte is blijkens een uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 3 juni 2021 ná het bewezenverklaarde in andere strafzaken onherroepelijk veroordeeld, onder meer tot een forse, deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Het hof schat niet in dat de thans bewezenverklaarde, relatief oude feiten tot een (veel) hoger onvoorwaardelijk strafdeel zouden hebben geleid indien deze gelijktijdig met die andere zaken zouden zijn berecht. Daarmee zal het hof in strafmatigende zin rekening houden. Dat laatste geldt ook voor de actuele persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals ter terechtzitting in hoger beroep is toegelicht. Daarom acht het hof, alles overziend en net als de advocaat-generaal, een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vier maanden passend en geboden. De suggestie van de raadsvrouw om een taakstraf op te leggen wordt niet gevolgd, omdat die strafsoort onvoldoende recht doet aan de ernst van (met name) het (onder 3) bewezenverklaarde.
Het hof stelt – met de raadvrouw – vast dat er in eerste aanleg sprake is geweest van een overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM. De inleidende dagvaarding van 16 juni 2016 is in zaak B immers op 24 juni 2016 aan de verdachte in persoon uitgereikt, terwijl eerst op 6 december 2018 door de rechtbank vonnis is gewezen. Ook in hoger beroep is die termijn overschreden. De verdachte heeft namelijk op 18 december 2018 hoger beroep doen instellen, terwijl het hof eerst thans – ruim tweeënhalf jaar later – arrest wijst. Nu echter een geheel voorwaardelijke straf zal worden opgelegd, is het hof van oordeel dat de geconstateerde overschrijdingen voldoende zijn gecompenseerd met de enkele vaststelling dat daarmee inbreuk is gemaakt op genoemde verdragsbepaling.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
De benadeelde partij [benadeelde] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 3.833,22 ter zake materiële schade. De benadeelde partij is in de vordering bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Met de advocaat-generaal en de raadsvrouw is het hof van oordeel dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat de gestelde schade rechtstreeks door het 4 bewezenverklaarde handelen van de verdachte is veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in de vordering niet worden ontvangen.
In beslag genomen voorwerpen
Blijkens een beslaglijst van 12 oktober 2018 zijn er bij het opsporingsonderzoek voorwerpen in beslag genomen die nog niet zijn teruggegeven, te weten:
3. een simkaart van zaktelefoon (goednummer 5017108);
4. een simkaart van zaktelefoon LYCA (goednummer 5017113);
5. een zaktelefoon kleur zwart NOKIA (goednummer 5017116).
De rechtbank heeft gelast dat deze goederen worden teruggegeven aan de verdachte. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat met betrekking tot die voorwerpen in hoger beroep dezelfde beslissingen worden genomen als in eerste aanleg. De verdediging heeft het hof verzocht de goederen te retourneren aan de verdachte.
Het hof overweegt als volgt.
Gebleken is dat de evengenoemde goederen naar aanleiding van de gerezen verdenking ter zake van drugshandel onder de verdachte in beslag zijn genomen en wel in de woning op het adres waar hij indertijd stond ingeschreven (p. ZD01 12 135). Het hof gaat ervan uit dat die voorwerpen aan de verdachte toebehoren. Niet gebleken is dat deze voorwerpen voor verbeurdverklaring vatbaar zijn. Daarom zal van die goederen de teruggave aan de verdachte worden gelast.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet, de artikelen 14a, 14b, 14c, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 7 en 176 van de Wegenverkeerswet 1994.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 3 en 4 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte onder 3 en 4 meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 3 en 4 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
3. een simkaart van zaktelefoon (goednummer 5017108);
4. een simkaart van zaktelefoon LYCA (goednummer 5017113);
5. een zaktelefoon kleur zwart NOKIA (goednummer 5017116).
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J.J.I. de Jong, mr. F.M.D. Aardema en mr. C. Fetter, in tegenwoordigheid van mr. S. Pesch, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 8 juli 2021.