ECLI:NL:GHAMS:2021:2156

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
17 maart 2021
Publicatiedatum
22 juli 2021
Zaaknummer
200.290.647/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek kennelijk niet-ontvankelijk wegens gebrek aan relevante gronden met betrekking tot de behandelende raadsheren

Op 17 maart 2021 heeft de wrakingskamer van het Gerechtshof Amsterdam uitspraak gedaan over een wrakingsverzoek dat op 17 februari 2021 was ingediend door de verzoeker. De verzoeker had een klacht ingediend tegen officier van justitie W. Nijkerk, omdat deze niet was overgegaan tot het instellen van een opsporingsonderzoek naar aanleiding van twee aangiften die de verzoeker had gedaan. Tijdens de mondelinge behandeling in raadkamer heeft de verzoeker een verzoek tot wraking van het gerechtshof ingediend, met verschillende gronden. De verzoeker stelde dat eerdere uitspraken van het hof hem hadden bedrogen en dat de raadsheren in een eerdere zaak onterecht hadden geoordeeld. Hij voegde hieraan toe dat het hof vooringenomen en incompetent was.

De wrakingskamer heeft de ontvankelijkheid van het wrakingsverzoek beoordeeld aan de hand van artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering. De gronden die de verzoeker aanvoerde, hadden echter geen betrekking op de raadsheren die de zaak behandelden. De wrakingskamer concludeerde dat de verzoeker niet had aangetoond dat de raadsheren vooringenomen waren en dat de gronden niet relevant waren voor de huidige zaak. Daarom werd het verzoek tot wraking kennelijk niet-ontvankelijk verklaard, in overeenstemming met het Wrakingsprotocol van het gerechtshof Amsterdam.

De beslissing werd genomen door de wrakingskamer, bestaande uit de rechters H.M.J. Quaedvlieg, J.F. Aalders en S.M.M. Bordenga, in aanwezigheid van griffier D. Boessenkool. De rechters Aalders en Bordenga waren niet in staat om de beslissing mede te ondertekenen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM
zaaknummer : 200.290.647/01
zaaknummer hoofdzaak : K20/230463
beslissing van de wrakingskamer van 17 maart 2021
inzake het op 17 februari 2021 ingekomen wrakingsverzoek van
[verzoeker] ,
postadres: [postadres] ,
hierna te noemen: de verzoeker,

1.Het geding

1.1
Verzoeker heeft in de hoofdzaak (onder vermelding van artikel 12 Sv) een klacht ingediend tegen officier van justitie W. Nijkerk, omdat hij – zo begrijpt de wrakingskamer – niet is overgegaan tot het (laten) instellen van een opsporingsonderzoek naar aanleiding van twee aangiften die de verzoeker heeft ingediend.
1.2
Op 17 februari 2021 heeft de mondelinge behandeling in raadkamer in de hoofdzaak van de verzoeker plaatsgevonden.
1.3
De zaak werd behandeld door mrs. A.D.R.M. Boumans, P.F.E. Geerlings en M. van der Horst (hierna: de raadsheren).
1.4
Tijdens deze behandeling heeft de verzoeker een verzoek tot wraking van het gerechtshof ingediend, bestaande uit – kort gezegd – de volgende gronden:
  • i) bij het hof heeft eerder een zaak (de wrakingskamer begrijpt: van de verzoeker) gespeeld, waarin het hof heeft besloten dat de valse administratie van de gemeente gecorrigeerd moest worden. Nu dit niet is gebeurd, is de verzoeker bedrogen;
  • ii) raadsheren mrs. Radder, Kortenhorst en Hartsuiker hebben de verzoeker in 2010 veroordeeld voor een niet gepleegd misdrijf, hoogstwaarschijnlijk om politieagenten in Amstelveen uit de politiecel te houden.
  • iii) verzoeker is bedrogen omdat de gemeente het clubhuis van [naam instantie] , de buurtvereniging waarvan verzoeker de belangen behartigt, is binnengedrongen en aan een organisatie voor daklozen heeft gegeven, terwijl de sponsor het clubhuis uitdrukkelijk aan de club had gegeven.
1.5
Per e-mail van 18 februari 2021 heeft de verzoeker de bovengenoemde gronden verder
toegelicht. De verzoeker heeft in aanvulling op de onder (iii) aangevoerde grond
opgemerkt: “
Valselijk werd door hen natrekking toegepast in plaats van opstalrecht zoals
dit laatste ook bij tennisvereniging [naam vereniging] . Dit Gerechtshof weigerde tegen de wet in
de zaak te behandelen (zie 14 maart 2018, K 17/230468).” Tevens heeft de verzoeker nog
aangevoerd dat hij “
dit Gerechtshof wraakt als vooringenomen, incompetent en
bedriegend volgens de wet; ook voor vele duizenden euro's schade veroorzakend.
1.6
Gelet op het onderstaande heeft de wrakingskamer afgezien van een mondelinge behandeling.

2.Ontvankelijkheid van het wrakingsverzoek

2.1
Op grond van artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) kan elk van de rechters die een strafzaak behandelen door een partij worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Het middel is derhalve toegekend aan een partij die wenst te voorkomen dat een rechter die (naar de partij objectief gezien mocht vrezen) jegens hem of haar een vooringenomenheid koestert, (nog langer) bemoeienis met de zaak zal hebben.
2.2
De wrakingskamer stelt vast dat de gronden die verzoeker ten grondslag heeft gelegd aan het door hem gedane wrakingsverzoek geen betrekking hebben op de raadsheren die de onderhavige zaak behandelen. De onder (i) en (ii) aangevoerde gronden hebben immers betrekking op een procedure die weliswaar eerder bij het hof Amsterdam heeft gespeeld, maar waarin de door de verzoeker gewraakte raadsheren geen bemoeienis hebben gehad. De door de verzoeker onder (iii) aangevoerde grond heeft evenmin betrekking op de met de behandeling van de hoofdzaak belaste raadsheren.
Voor zover verzoeker (tevens) heeft bedoeld het gehele gerechtshof te wraken, staat artikel 512 Sv daaraan in de weg. Op grond van dat artikel kan wraking slechts betrekking hebben op rechters die een strafzaak behandelen.
2.3
Om voornoemde redenen is het hof van oordeel dat het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk is, overeenkomstig het bepaalde in art. 9.1 van het Wrakingsprotocol gerechtshof Amsterdam.
2.4
Dit leidt tot de volgende beslissing.

3.De beslissing

De wrakingskamer:
- verklaart het verzoek tot wraking van mrs. A.D.R.M. Boumans, P.F.E. Geerlings en M. van der Horst kennelijk niet-ontvankelijk.
Deze beslissing is gegeven door mrs. H.M.J. Quaedvlieg, J.F. Aalders en S.M.M. Bordenga, in tegenwoordigheid van mr. D. Boessenkool, griffier.
Mrs. J.F. Aalders en S.M.M. Bordenga zijn buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.