ECLI:NL:GHAMS:2021:2109

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
13 juli 2021
Publicatiedatum
15 juli 2021
Zaaknummer
200.286.208/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zorgregeling en omgangsregeling tussen ouders na scheiding met betrokkenheid van de GI

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 13 juli 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de zorgregeling voor twee kinderen, geboren uit de relatie van de man en de vrouw, die in 2017 is verbroken. De man, verzoeker in het principaal hoger beroep, heeft verzocht om een wijziging van de bestaande zorgregeling, die onder regie van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond (GI) is vastgesteld. De vrouw, verweerster in het principaal hoger beroep, heeft het verzoek van de man afgewezen en verzocht om bekrachtiging van de eerdere beschikking van de rechtbank.

De zaak is ontstaan na een huisverbod voor de man en een ondertoezichtstelling van de kinderen. De ouders hebben gezamenlijk het gezag over de kinderen, die bij de vrouw wonen. De huidige zorgregeling voorziet in begeleide omgang tussen de man en de kinderen, die eenmaal per twee weken plaatsvindt. Het hof heeft vastgesteld dat de man en de kinderen een goede band hebben, maar dat de spanningen tussen de ouders een negatieve invloed hebben op de kinderen.

Het hof heeft geoordeeld dat de huidige zorgregeling moet worden vastgelegd, waarbij de man en de kinderen eenmaal per twee weken op woensdag gedurende zes uren onbegeleide omgang hebben. De GI zal de regie blijven voeren en toewerken naar een zorgregeling die in het belang van de kinderen is. Het hof heeft het verzoek van de vrouw om de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij haar te bepalen niet-ontvankelijk verklaard, omdat zij dit verzoek niet in eerste aanleg had ingediend. De beslissing is genomen met inachtneming van de belangen van de kinderen en de noodzaak voor verbetering van de communicatie tussen de ouders.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.286.208/01
Zaaknummer rechtbank: C/15/262527 / FA RK 17-4556
Beschikking van de meervoudige kamer van 13 juli 2021 inzake
[de man] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in het principaal hoger beroep,
verweerder in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. W.N. Sardjoe te Den Haag,
en
[de vrouw] ,
wonende op een geheim adres,
verweerster in het principaal hoger beroep,
verzoekster in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. J.S. Vos te Alkmaar.
Als (overige) belanghebbenden zijn aangemerkt:
- [kind 1] (verder te noemen: [kind 1] );
- [kind 2] (verder te noemen: [kind 2] ).
Als informant is aangemerkt:
- de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond (verder te noemen: de GI).
In zijn adviserende en/of toetsende taak is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie: Haarlem
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Holland (locatie: Alkmaar) (hierna: de rechtbank) van 26 augustus 2020, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De man is op 26 november 2020 in hoger beroep gekomen van de beschikking van
26 augustus 2020.
2.2
De vrouw heeft op 16 februari 2021 een verweerschrift tevens houdende incidenteel hoger beroep ingediend.
2.3
De man heeft op 30 maart 2021 een verweerschrift op het incidenteel hoger beroep ingediend.
2.4
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- een journaalbericht van de zijde van de vrouw van 22 februari 2021 met bijlage, ingekomen op 23 februari 2021;
- een mailbericht van de raad van 25 mei 2021;
- een journaalbericht van de zijde van de vrouw van 25 mei 2021 met bijlage, ingekomen op 26 mei 2021;
- een brief van de zijde van de man van 27 mei 2021 met bijlage, ingekomen op 28 mei 2021;
- een faxbericht van de zijde van de vrouw van 27 mei 2021.
2.5
De mondelinge behandeling heeft op 31 mei 2021 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
- een tweetal vertegenwoordigers van de GI;
- de raad, vertegenwoordigd door mevrouw D.M. van Dijk.

3.De feiten

3.1
Uit de (in 2017 verbroken) relatie van de man en de vrouw (verder gezamenlijk te noemen: de ouders) zijn geboren:
- [kind 1] , [in] 2013 te [geboorteplaats] ;
- [kind 2] , [in] 2014 te [geboorteplaats] (verder gezamenlijk te noemen: de kinderen).
De ouders oefenen gezamenlijk het gezag uit over de kinderen. De kinderen wonen bij de vrouw. De man en de kinderen hebben momenteel eenmaal per twee weken gedurende zes uren onbegeleid contact met elkaar.
3.2
Bij op 21 januari 2014 door de man en op 22 januari 2014 door de vrouw ondertekend ouderschapsplan ten aanzien van [kind 1] , zijn partijen een zorgregeling overeengekomen waarbij [kind 1] in de ene week vier dagen bij de ene ouder en drie dagen bij de andere ouder is en de week erna andersom.
De ouders hebben hun relatie daarna voortgezet.
3.3
Bij besluit van 22 juni 2017 heeft de burgemeester van de gemeente [plaats] een huisverbod opgelegd aan de man. Dit huisverbod is nadien bij besluit van 29 juni 2017 met achttien dagen verlengd.
3.4
Bij vonnis in kort geding van de voorzieningenrechter in de rechtbank Noord-Holland (locatie: Alkmaar) van 9 oktober 2017 zijn de vorderingen van de man met betrekking tot het aan hem toevertrouwen van de kinderen dan wel tot het vaststellen van een voorlopige zorgregeling tussen hem en de kinderen, afgewezen. Voorts is bepaald dat de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de vrouw zal zijn tot het moment dat in de bodemprocedure anders is beslist en dat de vrouw de man maandelijks schriftelijk dient te informeren over gewichtige aangelegenheden met betrekking tot de kinderen en met name betreffende hun (sociale) ontwikkeling en gezondheid, eventuele hobby’s en de gang van zaken op school.
3.5
Bij (tussen)beschikking van de rechtbank van 20 december 2017 is bepaald dat de vrouw de man eenmaal per maand schriftelijk (eventueel per e-mail) informeert over gewichtige aangelegenheden met betrekking tot de kinderen, en met name betreffende hun (sociale) ontwikkeling en gezondheid, eventuele hobby’s en de gang van zaken op school en dat de vrouw – zo nodig via de hulpverlening – overleg met de man voert over belangrijke aangelegenheden van ingrijpende aard. Voorts is de beslissing omtrent de zorgregeling aangehouden en is de raad verzocht om een onderzoek te verrichten.
3.6
Er bevinden zich een raadsrapport van 14 juni 2018 alsmede een aanvullend raadsrapport van 14 februari 2019 bij de stukken.
3.7
Bij beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Rotterdam van 15 maart 2019 zijn de kinderen onder toezicht gesteld van de GI voor de duur van één jaar tot 15 maart 2020. De ondertoezichtstelling is nadien tweemaal verlengd, laatstelijk tot 15 maart 2022.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is, met wijziging van de tussen de ouders overeengekomen regeling in het tussen hen geldende, hiervoor onder 3.2 genoemde, ouderschapsplan bepaald dat een zorgregeling zal gelden tussen de man en de kinderen waarbij zij begeleide omgang met elkaar hebben eenmaal per twee weken op woensdag gedurende 1,5 uur, waarbij onder regie van de GI toegewerkt zal worden naar een zorgregeling die het meest in het belang van de kinderen wordt geacht.
4.2
De man verzoekt in het principaal hoger beroep, met vernietiging van de bestreden beschikking, concretisering en nakoming van voornoemd ouderschapsplan en verzoekt:
primair:
dat de vrouw per omgaande haar onvoorwaardelijke medewerking verleent aan de gedeelde zorgregeling waarbij de man de kinderen bij zich zal hebben:
- in de even week gedurende zondag tot en met woensdag, en in de oneven week van woensdag tot en met zondag;
- gedurende de helft van de algemene feestdagen;
- gedurende de helft van de gebruikelijke schoolvakanties, waarbij de verdeling aansluit op of aan de zorgweek;
- gedurende de helft van de zomervakantie, met bepaling dat de kinderen in de even jaren gedurende de eerste helft bij de man zijn, en in de oneven jaren gedurende de tweede helft;
- op bijzondere gelegenheden zoals de verjaardag van de kinderen (verdeling bij dagdeel, anders bij toerbeurt), de verjaardag van de man en Vaderdag;
- waarbij het halen en brengen zal worden gedeeld;
zulks op verbeurte van een dwangsom van € 500,- , althans een bedrag dat het hof redelijk acht, voor iedere keer dat de vrouw in gebreke blijft om aan de beschikking te voldoen;
althans,
zulks met machtiging aan de man om de beschikking ten uitvoer te leggen met behulp van de sterke arm nadat de vrouw, nadat twee dagen na betekening zijn verstreken, in gebreke blijft om aan de beschikking te voldoen;
subsidiair:
- gedurende eenmaal per veertien dagen een weekeinde, beginnend op vrijdagmiddag en eindigend op maandagochtend, alsmede iedere woensdag tot en met donderdag;
- gedurende de helft van de algemene feestdagen;
- gedurende de helft van de gebruikelijke schoolvakanties, waarbij de verdeling aansluit op of aan het reguliere omgangsweekend;
- gedurende de helft van de zomervakantie, met bepaling dat de kinderen in de even jaren gedurende de eerste helft bij de man zijn, en in de oneven jaren gedurende de tweede helft;
- op bijzondere gelegenheden zoals de verjaardag van de kinderen (verdeling bij dagdeel anders bij toerbeurt), de verjaardag van de man en Vaderdag;
- waarbij het halen en brengen zal worden gedeeld;
zulks op verbeurte van een dwangsom van € 500,- , althans een bedrag dat het hof redelijk acht, voor iedere keer nadat de vrouw in gebreke blijft om aan de beschikking te voldoen;
althans,
zulks met machtiging aan de man om de beschikking ten uitvoer te leggen met behulp van de sterke arm nadat de vrouw, nadat twee dagen na betekening zijn verstreken, in gebreke blijft om aan de beschikking te voldoen.
De vrouw verzoekt in het principaal hoger beroep de verzoeken van de man af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
4.3
In incidenteel hoger beroep verzoekt de vrouw te bepalen dat de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de vrouw is.
De man verzoekt de vrouw in het incidenteel hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren dan wel haar verzoek af te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

In principaal hoger beroep
5.1
Ingevolge artikel 1:253a lid 4 van het Burgerlijk Wetboek (BW) in samenhang met artikel 1:377e BW kan de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen een beslissing
inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag alsmede een door de ouders onderling getroffen regeling daarover wijzigen op de grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of dat
bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. Deze gewijzigde regeling kan omvatten:
a. een toedeling aan ieder der ouders van de zorg- en opvoedingstaken, alsmede met overeenkomstige toepassing van artikel 377a, derde lid, een tijdelijk verbod aan een ouder om met het kind contact te hebben;
b. de beslissing bij welke ouder het kind zijn hoofdverblijfplaats heeft;
c. de wijze waarop informatie omtrent gewichtige aangelegenheden met betrekking tot de persoon en het vermogen van het kind wordt verschaft aan de ouder bij wie het kind niet zijn
hoofdverblijfplaats heeft dan wel de wijze waarop deze ouder wordt geraadpleegd;
d. de wijze waarop informatie door derden overeenkomstig artikel 1:377c, eerste en tweede lid, BW wordt verschaft.
5.2
De man meent dat de rechtbank ten onrechte geen onbegeleide zorgregeling (eventueel met een gefaseerde uitbreiding) heeft vastgesteld en uitbreiding van de zorgregeling aan de regie van de GI heeft overgelaten. Hij voert daartoe het navolgende aan. De man heeft voorheen dagelijks zorgtaken gehad en is een betrokken ouder. Ten onrechte heeft hij de kinderen sinds medio 2017 een lange periode niet gezien. Bij het eerste contactherstel is gebleken dat de kinderen nog steeds een warme en hechte band met hem hebben. De zorgregeling zoals die nu feitelijk wordt uitgevoerd, verloopt goed. De GI is positief over het contact tussen de man en de kinderen. De man is zich ervan bewust dat hij dwingend kan overkomen en werkt daar nu aan. De rechtbank heeft in strijd met de jurisprudentie van de Hoge Raad niet actief de zorgregeling bevorderd door na te laten een concrete opbouw uit te spreken waarbij toegewerkt wordt naar een co-ouderschapsregeling. Het doet recht aan de belangen van de kinderen om een concrete opbouw te bepalen. Er zijn binnen de ondertoezichtstelling geen concrete doelen gesteld.
5.3
De vrouw is van mening dat de verzoeken van de man dienen te worden afgewezen en voert daartoe het navolgende aan. De rechtbank heeft op goede gronden beslist dat onder regie van de GI toegewerkt dient te worden naar een zorgregeling in het belang van de kinderen. De zorgregeling is sinds de bestreden beschikking al uitgebreid naar eenmaal per twee weken gedurende zes uur onbegeleid contact. Alvorens verder uit te breiden is van belang dat goed gekeken wordt naar de ontwikkeling van de kinderen, de houding van de man en de draagkracht van de vrouw. De vrouw stelt zich coöperatief op en is bereid om mee te werken aan uitbreiding van de zorgregeling, maar vindt het van belang dat de GI de regie voert.
5.4
De GI heeft ter zitting in hoger beroep het navolgende verklaard. Uit de inmiddels afgeronde speltherapie is gebleken dat de kinderen in ernstige mate klem zitten tussen de ouders. Het is van belang om te werken aan de spanningen die er tussen de ouders bestaan. Uit de evaluatie van de Video Interactie Begeleiding (hierna: VIBG) met de man volgt dat het contact tussen de kinderen en de man heel warm is. Het gaat goed met de kinderen. Vanuit school worden geen bijzonderheden gemeld. Bezien dient te worden hoe de zorgregeling het beste vormgegeven kan worden zonder dat de kinderen emotioneel belast worden. De ouders dienen te werken aan hun onderlinge communicatie en het onderlinge vertrouwen. Het is belangrijk dat de kinderen bij beide ouders hun mening kunnen uiten. Binnen de ondertoezichtstelling is geen concreet doel gesteld. Er wordt gekeken naar de ontwikkeling van de kinderen en daarop worden de vervolgstappen gebaseerd. Er is bekeken wat er ingezet kan worden om de communicatie tussen de ouders te verbeteren, maar daar is niets uitgekomen. Voor een co-ouderschap is nodig dat de communicatie drastisch verbetert.
5.5
De raad heeft ter zitting in hoger beroep geadviseerd om de bestreden beschikking te bekrachtigen.
5.6
Het hof overweegt als volgt.
Sinds hun uiteengaan is de relatie tussen de ouders ernstig verstoord. Er is vanaf medio 2017 een lange periode geen contact geweest tussen de man en de kinderen. Nadat de GI in maart 2019 betrokken is geraakt bij het gezin in het kader van een ondertoezichtstelling is er weer (begeleide) omgang op gang gekomen, die onder regie van de GI tot op heden stapsgewijs is uitgebreid.
Momenteel hebben de man en de kinderen eenmaal per twee weken gedurende zes weken onbegeleide omgang die goed verloopt. Uit de evaluatie van de VIBG bij de man volgt dat er sprake is van positief contact tussen de man en de kinderen waarbij de man positief leiding geeft en de kinderen zich veilig lijken te voelen. Wel is te merken dat de kinderen veel last hebben van de spanningen tussen de ouders. Dit volgt eveneens uit de inmiddels afgeronde speltherapie. De GI heeft op de zitting in hoger beroep benadrukt dat het van belang is dat de ouders werken aan de onderlinge communicatie en het onderlinge vertrouwen. Op die zitting is voorts gebleken dat de man psychologische hulp voor zichzelf heeft gezocht om te leren omgaan met zijn dwingende kant.
5.7
Het hof acht het in het belang van de kinderen dat zij tijd bij beide ouders doorbrengen. De kinderen hebben met beide ouders een goede band en er zijn geen aanwijzingen dat zij niet goed gedijen bij het contact met hun vader. Wel is gebleken dat de spanningen tussen de ouders belemmerend en belastend zijn voor de kinderen en dat zij daardoor klem zijn komen te zitten. Het hof is van oordeel dat zolang de ouders niet in staat zijn elkaar te vertrouwen en goed met elkaar te communiceren, er sprake zal zijn van een belasting voor de kinderen. Daarom acht het hof het van belang dat partijen zich, onder begeleiding van de GI, inzetten voor verbetering van de onderlinge communicatie en het onderlinge vertrouwen. Dat de man psychologische hulp heeft gezocht om te leren hoe hij zich minder dwingend kan opstellen, is naar het oordeel van het hof een goede stap, maar het hof benadrukt dat er door beide ouders nog veel verdere stappen gezet dienen te worden om te komen tot een betere onderlinge verstandhouding. Voorts is gebleken dat de reeds ingezette hulpverlening in de vorm van speltherapie pas kortgeleden is afgerond evenals de VIBG bij de man en dat er nog een evaluatie dient plaats te vinden van de VIBG bij de vrouw. Het hof acht het dan ook van belang dat de GI thans de resultaten van deze hulpverlening evalueert en dat op basis daarvan alsmede op basis van de door ouders nog te nemen stappen in het kader van verbetering van hun communicatie door de GI zal worden bepaald of en zo ja welke uitbreiding van de thans geldende zorgregeling het meest in het belang van de kinderen is.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het hof de feitelijke zorgregeling zoals die nu geldt zal vastleggen, te weten dat de man en de kinderen eenmaal per twee weken op woensdag gedurende zes uren onbegeleide omgang met elkaar hebben, met de bepaling dat onder regie van de GI zal worden toegewerkt naar een zorgregeling die het meest in het belang van de kinderen is te achten. Anders dan de man meent, is dat niet in strijd met de jurisprudentie van de Hoge Raad in zaken als deze.
Voor het opleggen van bij de wet voorziene dwangmiddelen om de nakoming van de zorgregeling te waarborgen, zoals door de man verzocht, ziet het hof onvoldoende aanleiding, mede nu de GI betrokken is bij de uitvoering van de zorgregeling.
In incidenteel hoger beroep
5.8
Ten aanzien van het in incidenteel hoger beroep gedane verzoek van de vrouw om de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij haar te bepalen, overweegt het hof dat de vrouw in eerste aanleg geen zelfstandig verzoek heeft gedaan. Zoals de vrouw ook zelf in haar incidenteel appelschrift verklaart, is dat abusievelijk achterwege gebleven. Ingevolge het bepaalde in artikel 362 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) kan een zelfstandig verzoek niet voor het eerst in hoger beroep gedaan kan worden. Dat de vrouw ter zitting in eerste aanleg heeft meegedeeld dat zij haar standpunten en vorderingen uit de kortgedingprocedure die leidde tot het vonnis van 9 oktober 2017, in de bodemprocedure handhaafde, maakt dat niet anders. De rechtbank heeft terecht in haar bestreden beschikking die stellingname niet als een zelfstandig verzoek in de zin van artikel 282 lid 4 Rv aangemerkt. Het hof zal de vrouw dan ook niet-ontvankelijk verklaren in dit verzoek.
6. Beslissing
Het hof,
in het principaal hoger beroep:
vernietigt de beschikking waarvan beroep en, in zoverre opnieuw rechtdoende:
bepaalt, met wijziging in zoverre van de tussen de ouders overeengekomen regeling in het tussen hen geldende ouderschapsplan, ondertekend op 21 en 22 januari 2014, een verdeling van de zorg- en opvoedtaken waarbij de man en de kinderen eenmaal per twee weken op woensdag gedurende zes uren onbegeleid contact met elkaar hebben, waarbij onder regie van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond toegewerkt zal worden naar een zorgregeling die het meest in het belang van de kinderen is te achten;
wijst af het meer of anders verzochte;
in het incidenteel hoger beroep:
verklaart de vrouw niet-ontvankelijk in haar verzoek om de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij haar te bepalen.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.N. van de Beek, A.V.T. de Bie en S.F.M. Wortmann, in tegenwoordigheid van mr. V.A.M. Willemsen als griffier en is op 13 juli 2021 in het openbaar uitgesproken door de oudste raadsheer.