ECLI:NL:GHAMS:2021:2108

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
13 juli 2021
Publicatiedatum
15 juli 2021
Zaaknummer
200.286.204/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontzegging van omgang tussen vader en minderjarige zoon na huiselijk geweld en zorgen over de ontwikkeling van het kind

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 13 juli 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de omgangsregeling tussen een vader en zijn minderjarige zoon. De vader, verzoeker in hoger beroep, had eerder een omgangsregeling aangevraagd die door de rechtbank was afgewezen. De rechtbank had geoordeeld dat omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van de minderjarige, die getuige was geweest van huiselijk geweld tussen de ouders. De vrouw, verweerster in hoger beroep, had het verzoek van de man om een omgangsregeling afgewezen en de rechtbank had deze beslissing bekrachtigd.

De man had in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte de zorgen van de raad voor de kinderbescherming had onderschreven en dat er geen concrete feiten waren die de ontzegging van omgang rechtvaardigden. Hij stelde dat hij een hulpverleningstraject had doorlopen en bereid was om samen te werken aan contactherstel. De vrouw daarentegen verwees naar het rapport van de raad, waarin werd gesteld dat omgang schadelijk zou zijn voor de ontwikkeling van de minderjarige, die al trauma's had opgelopen door de gewelddadige situatie in het gezin.

Het hof overwoog dat er sprake was van huiselijk geweld en dat de man geen inzicht had getoond in de impact van zijn gedrag op de minderjarige. Het hof concludeerde dat het verzoek van de man om een omgangsregeling vast te leggen, thans contraproductief zou zijn voor de hulpverlening van de minderjarige. De beslissing van de rechtbank werd bekrachtigd, en het hof wees het verzoek van de man af, waardoor hem het recht op omgang met zijn zoon werd ontzegd.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.286.204/01
zaaknummer rechtbank: C/15/288628/ FA RK 19-2774
beschikking van de meervoudige kamer van 13 juli 2021 inzake
[de man],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: voorheen mr. R. Kandhai te Delft, thans mr. M. Flipse te Utrecht,
en
[de vrouw],
wonende op een geheim adres,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. J.S. Vos te Alkmaar.
In zijn adviserende en/of toetsende taak is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming gevestigd te ‘s-Gravenhage,
locatie: Haarlem
hierna te noemen: de raad.
Als informant is aangemerkt:
Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering, gevestigd te Lelystad (hierna te noemen: de GI).

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar (hierna: de rechtbank) van 26 augustus 2020, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De man is op 25 november 2020 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 26 augustus 2020.
2.2
De vrouw heeft op 24 februari 2021 een verweerschrift ingediend.
2.3
Bij het hof is verder op 28 mei 2021 ingekomen een journaalbericht met bijlage van de zijde van de vrouw van 26 mei 2021.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 3 juni 2021 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
- de GI, vertegenwoordigd door de gezinsmanager;
- de raad, vertegenwoordigd door mevrouw V.A.S. Regout.
De tolk van de man, de heer [X] , is als tolk opgetreden voor beide ouders, omdat de tolk van de vrouw op het laatste moment heeft afgezegd.

3.De feiten

3.1
Partijen hebben tot eind januari 2019 een affectieve relatie gehad. Uit deze relatie is geboren:
- [de minderjarige] (hierna te noemen: [de minderjarige] ), [in] 2014, te [geboorteplaats] .
De vrouw heeft van rechtswege het gezag over [de minderjarige] . De man heeft [de minderjarige] erkend.
3.2
Partijen en [de minderjarige] hebben de Poolse nationaliteit.
3.3
De rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar heeft op 4 juli 2019 bij wijze van provisionele voorziening een omgangsregeling bepaald van eenmaal per twee weken op zaterdag van 14.00 uur tot maximaal 17.00 uur, onder begeleiding van de vrouw (en haar vriendin), afwisselend in de regio Alkmaar en regio Noordwijk/ ’s-Gravenhage. Daarnaast is de raad verzocht advies uit te brengen ten aanzien van de omgang ten behoeve van de bodemprocedure. De raad heeft rapport uitgebracht op 20 mei 2020, waarbij de raad onder andere heeft aangegeven dat, zolang niet duidelijk is of er hulpverlening is voor de vader en zijn alcoholgebruik, er geen contact kan zijn tussen vader en de kinderen en dat onderzocht moet worden of het mogelijk is of dat contact opnieuw kan plaatsvinden.
3.4
Bij beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad van 4 februari 2020 is [de minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI voor de duur van een jaar met ingang van 4 februari 2020, welke onder toezichtstelling is verlengd tot 4 augustus 2021.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is het verzoek van de man tot het vaststellen van een omgangsregeling met [de minderjarige] afgewezen.
4.2
De man verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking, een omgangsregeling te bepalen, waarbij de man en [de minderjarige] eenmaal per twee weken van 12.00 uur tot 17.00 uur omgang met elkaar hebben.
4.3
De vrouw verzoekt het verzoek van de man af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Het verzoek betreft een geschil over de omgangsregeling en valt als zodanig binnen het materiële toepassingsgebied van de Verordening (EG) nr. 2201/2003 van de Raad van 27 november 2003 betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid (Brussel II bis). Ingevolge artikel 8, eerste lid, Brussel II bis zijn ter zake van de ouderlijke verantwoordelijkheid bevoegd gerechten van de lidstaat op het grondgebied waarvan het kind zijn gewone verblijfplaats heeft op het tijdstip dat de zaak bij het gerecht aanhangig wordt gemaakt.
Nu [de minderjarige] zijn gewone verblijfplaats in Nederland heeft, is de Nederlandse rechter bevoegd om van het verzoek kennis te nemen.
5.2
Ingevolge artikel 15 van het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996 is Nederlands recht van toepassing.
5.3
De rechter stelt ingevolge artikel 1:377a lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) op verzoek van de ouders of van een van hen of degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast dan wel ontzegt, al dan niet voor bepaalde tijd, het recht op omgang.
5.4
Ingevolge 1:377a lid 3 van het Burgerlijk Wetboek (BW) ontzegt de rechter het recht op omgang slechts, indien:
a. omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van
het kind, of
b. de ouder of degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang, of
c. het kind dat twaalf jaren of ouder is, bij zijn verhoor van ernstige bezwaren tegen omgang
met zijn ouder of degene met wie hij in een nauwe persoonlijke betrekking staat heeft doen blijken, of
d. omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
5.5
De man heeft aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte de zorgen van de raad heeft onderschreven en heeft geoordeeld dat omgang ernstig nadeel oplevert voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van [de minderjarige] . De raad veronderstelt dat bepaalde situaties zich kunnen voordoen, maar noemt geen concrete feiten en omstandigheden die zo zwaar wegen dat de omgang ontzegd dient te worden. Dat [de minderjarige] niet vrijuit over zijn leven bij de vrouw kan vertellen doordat het adres geheim moet blijven, is onvoldoende zwaarwegend.
De man voert verder aan dat de ontzeggingsgronden van artikel 1:377a lid 1 jo lid 3 BW limitatieve gronden zijn. Hiertoe behoort niet het welzijn van de vrouw. Dat de vrouw niet in staat is de omgang te begeleiden, is geen grond voor een ontzegging. De raad dan wel de GI kan de omgang begeleiden. De rechtbank heeft ten onrechte geen acht geslagen op de alternatieven die de hulpverlening kan bieden. De rechtbank had verder een zorgregeling kunnen vaststellen waarbij contact tussen de man en [de minderjarige] plaats vindt via Skype, Zoom of telefoon dan wel had de rechtbank een informatieregeling kunnen vaststellen.
Door de man is tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep aangegeven dat hij een hulpverleningstraject heeft doorlopen en dat agressieregulatie daar een onderdeel van is geweest. Hij is bereid om overal aan mee te werken. [de minderjarige] hoeft niet bang voor hem te zijn en zijn agressie heeft zich nimmer tot hem gericht. Namens de man is bepleit om een plan te maken om toe te werken naar contactherstel. Er zou gestart kunnen worden met belmomenten of videobellen onder begeleiding. Via systeemtherapie zou veiligheid gecreëerd kunnen worden voor [de minderjarige] . Ook zou onderzocht moeten worden of zijn angst wellicht een projectie is van die van de vrouw.
De man heeft zijn leven op orde. Hij is fysiek weer in staat om te werken en hij heeft een baan. Zijn financiën zijn op orde. Met zijn nieuwe vriendin zoekt hij een woning.
5.6
De vrouw verwijst naar het rapport van de raad. Hieruit blijkt dat omgang ernstig nadeel oplevert voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van [de minderjarige] . [de minderjarige] heeft veel meegemaakt en is opgegroeid binnen een gewelddadige gezinssituatie, waarbij hij getuige is geweest van de mishandelingen door de man jegens de vrouw en zijn oudere stiefbroer. [de minderjarige] is een kwetsbare jongen die naar speciaal onderwijs gaat vanwege een leerachterstand. Voor de ontwikkeling van [de minderjarige] is het van belang dat hij in een rustige, voorspelbare en veilige omgeving opgroeit en niet belast wordt met de angst dat zijn moeder of stiefbroer iets overkomt. [de minderjarige] kan niet vrij praten over wat hij meemaakt in het dagelijks leven. [de minderjarige] is getraumatiseerd door hetgeen hij heeft meegemaakt binnen het gezin. Hulpverlening is gestart en daarom is ook een ondertoezichtstelling uitgesproken. Terecht heeft de rechtbank overwogen dat geen van de ouders in staat is op een veilige manier zorg te dragen voor contact. De vrouw heeft behoefte aan rust om een stabiele en veilige thuissituatie te kunnen bieden aan [de minderjarige] . De man weigert tot op heden hulpverlening bij zijn problematiek rondom zijn alcohol- en drugsgebruik en zijn agressie waardoor er geen perspectief is op verbetering van zijn gedrag. Hiermee laat de man zien dat hij geen inzicht heeft in de impact die zijn gedrag op [de minderjarige] en zijn moeder heeft gehad. Ook videobellen of een andere vorm van contact is belastend voor [de minderjarige] omdat hij dan nog steeds niet vrijuit kan praten.
Ter zitting in hoger beroep heeft de vrouw aangevoerd dat het te vroeg is om nu al stappen te zetten naar fysiek contact met de man. Haar adres is nog steeds geheim en dat levert ook een zorgpunt op als de man en [de minderjarige] omgang zouden hebben. Er loopt ook nog een contactverbod. Volgens de vrouw heeft [de minderjarige] meer tijd nodig. De huidige procedure heeft onrust gegeven in het gezin en daarom zal ook een verlenging van de ondertoezichtstelling worden verzocht door de GI. De rapportage van de raad van 20 mei 2020 is nog steeds actueel. De man heeft tot op heden geen inzicht gegeven in zijn behandeling en zich evenmin begeleidbaar opgesteld naar de gezinsmanager. Evenmin is gebleken dat de man inzicht heeft in het effect van huiselijk geweld op [de minderjarige] .
5.7
De gezinsmanager heeft tijdens de mondelinge behandeling aangevoerd dat [de minderjarige] behandeling heeft gehad voor zijn trauma’s en dat deze behandeling nu geschorst is totdat er weer signalen zijn dat een vervolg nodig is. Volgens de gezinsmanager is eerst het accent gelegd op het versterken van de opvoedingsrelatie met de vrouw. Het gezin is nu in rustiger vaarwater terechtgekomen en [de minderjarige] doet het ook beter op school. De gezinsmanager wil wachten met nadere hulpverlening van [de minderjarige] , totdat hijzelf aangeeft iets met zijn vader te willen. Op dit moment heeft [de minderjarige] nog steeds angst voor zijn vader. De gezinsmanager heeft dit geconstateerd toen zij met hem over zijn vader sprak. Hij verstrakt dan in zijn gezicht.
5.8
De vertegenwoordigster van de raad adviseert de bestreden beschikking te bekrachtigen. De angst van [de minderjarige] is gegrond, omdat bekend is dat huiselijk geweld grote impact heeft op een kind en als kindermishandeling getypeerd wordt. Het lijkt alsof de man geen inzicht heeft in een dergelijk effect op zijn zoon. Het is belangrijk dat de man verslaglegging over zijn hulpverlening met de gezinsmanager deelt en met haar in gesprek gaat over de vraag wat hij kan doen om de angst bij [de minderjarige] te verminderen. Hulpverlening aan [de minderjarige] is nodig, voordat een eerste stap gezet kan worden voor contactherstel. De vertegenwoordigster van de raad adviseert dat niet te laten afhangen van de signalen die [de minderjarige] zelf geeft, maar dat het nodig is dat regie wordt gevoerd door de vrouw en de gezinsmanager. Voor nu blijft de raad bij het eerder gegeven advies van 20 mei 2020.
5.9
Het hof overweegt dat niet betwist is dat er sprake is geweest van huiselijk geweld in de tijd dat het gezin heeft samengeleefd en ook dat er nadien een heftig incident tussen de ouders heeft plaatsgevonden in aanwezigheid van [de minderjarige] . De man is daarvoor strafrechtelijk veroordeeld en heeft een (nog lopend) contactverbod met de vrouw en reclasseringsbegeleiding. Dat de door de man verzochte omgangsregeling op dit moment niet haalbaar is, wordt namens de man ook erkend. De vraag is of een minder verstrekkende regeling is vast te stellen. Naar het oordeel van het hof is dat niet het geval. [de minderjarige] heeft weliswaar hulpverlening gehad en het gaat beter met hem, maar het onderwerp ‘vader’ roept, ook volgens de gezinsmanager, gelijk weer spanningen bij hem op. [de minderjarige] dient daarvoor hulpverlening te ontvangen en dat zal tijd kosten. Er is geen indicatie over de duur of uitkomst van deze hulpverlening en de wijze waarop contactherstel daarna opgestart kan worden. Positief is dat de man heeft verklaard overal aan te willen meewerken. Ook de vrouw heeft aangegeven niet afwijzend te staan tegenover een belcontact of begeleid videobellen. Echter, de man heeft er ter zitting geen blijk van gegeven inzicht te hebben in het effect van zijn gedrag op [de minderjarige] , de angst van [de minderjarige] voor hem en de kwetsbare positie waarin het kind zich nu bevindt. Het vastleggen van een regeling voor contact tussen [de minderjarige] en de man, in welke vorm dan ook, acht het hof dan ook thans contraproductief voor het verloop van de hulpverlening voor [de minderjarige] . Gelet op het voorgaande, mede gezien het advies van de raad, is het hof met de rechtbank van oordeel dat omgang tussen de man en [de minderjarige] op dit moment te belastend is voor [de minderjarige] en een ernstig nadeel oplevert voor zijn ontwikkeling, en dat derhalve het verzoek van de man een omgangsregeling vast te leggen dient te worden afgewezen en de man het recht op omgang met [de minderjarige] dient te worden ontzegd.
5.1
Dit leidt tot de navolgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof,
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. G.W. Brands-Bottema, mr. J. Jonkers en mr. A. van Keulen, in tegenwoordigheid van de griffier en is op 13 juli 2021 uitgesproken in het openbaar door de oudste raadsheer.