ECLI:NL:GHAMS:2021:2105

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
13 juli 2021
Publicatiedatum
15 juli 2021
Zaaknummer
200.285.118/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van de beschikking inzake ontslag bewindvoerder en mentor

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 13 juli 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verzoeken van de ouders van de rechthebbende, die gediagnosticeerd is met schizofrenie. De verzoekers, die eerder als bewindvoerders en mentoren waren aangesteld, hebben verzocht om ontslag van de huidige bewindvoerder en mentor, de verweerder, en om hun eigen herbenoeming. De verzoekers stelden dat de verweerder niet in het belang van de rechthebbende heeft gehandeld, onder andere door hen niet te betrekken bij zorgplannen en door een onjuiste keuze te maken voor de behandeling van de rechthebbende.

Het hof heeft de verzoeken van de ouders afgewezen en de beschikking van de kantonrechter bekrachtigd. Het hof oordeelde dat de verzoekers onvoldoende gewichtige redenen hebben aangetoond voor het ontslag van de verweerder. De verweerder heeft zijn taken als bewindvoerder en mentor naar behoren uitgevoerd, en de belangen van de rechthebbende worden goed behartigd. De rechthebbende zelf heeft aangegeven tevreden te zijn met de huidige situatie en wenst niet dat zijn ouders opnieuw als bewindvoerders en mentoren worden benoemd.

De beslissing van het hof is gebaseerd op de feiten en omstandigheden van de zaak, waaronder de eerdere uitspraken van de kantonrechter en de verklaringen van de rechthebbende en zijn behandelend psychiater. Het hof heeft begrip voor de positie van de verzoekers, maar concludeert dat hun verzoeken niet kunnen worden toegewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.285.118/01
Zaaknummers rechtbank: 8308783 BM VERZ 20-335 JM en 8308877 MB VERZ 20-89 JM
Beschikking van de meervoudige kamer van 13 juli 2021 inzake

1.[verzoeker] ,

en

2.[verzoekster] ,

beiden wonende te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,
verzoekers in hoger beroep,
verder gezamenlijk te noemen: verzoekers,
advocaat: mr. S.I. Fonds te Castricum,
en
[X] h.o.d.n. [X] Bewindvoering,
kantoorhoudend te [vestigingsplaats] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: verweerder,
advocaat: mr. V.J.M.H.Y. van Haaster te Haarlem.
Als overige belanghebbende in deze zaak is aangemerkt:
- [rechthebbende] (verder te noemen: de rechthebbende), geboren [in]
1996 te [geboorteplaats] , Taiwan.
Als informant in deze zaak is aangemerkt:
- het openbaar ministerie.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland (locatie: Haarlem) (hierna: de kantonrechter) van 7 augustus 2020, uitgesproken onder voormelde zaaknummers.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De verzoekers zijn op 29 oktober 2020 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 7 augustus 2020.
2.2
De verweerder heeft op 14 december 2020 een verweerschrift ingediend.
2.3
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- een proces-verbaal van de zitting in eerste aanleg van 17 december 2020, ingekomen op
11 januari 2021;
- een brief van de zijde van de verzoekers van 17 februari 2021 met bijlagen (zijnde een ‘aanvulling verzoek’ alsmede de producties H tot en met K), ingekomen op 18 februari 2021.
Het hof heeft voorafgaand aan de mondelinge behandeling beslist dat het bij voormelde brief van de verzoekers van 17 februari 2021 ingekomen aanvullende verzoek, waarin de verzoekers meedelen het oneens te zijn met de als productie H bijgevoegde beschikking van de kantonrechter van 19 december 2020 met zaaknummer 7834225/ BZ VERZ 19-5105 JM (betreffende de eindafrekening van de bewindvoering van de verzoekers na overdracht aan de huidige bewindvoerder) en verzoeken dit bij het hoger beroep te betrekken, buiten beschouwing zal worden gelaten in de onderhavige procedure. Partijen is (voorafgaande aan de mondelinge behandeling) meegedeeld dat dit aanvullend verzoek inclusief productie H in het kader van een afzonderlijk hoger beroep van de verzoekers zal worden behandeld op een nader te bepalen mondelinge behandeling.
Tevens is partijen meegedeeld dat de gelijktijdig met het aanvullend verzoek ingebrachte producties I, J en K wel worden meegenomen in de onderhavige procedure, aangezien deze producties zien op het (aan de orde zijnde) mentorschap van de verweerder.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 24 maart 2021 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de verzoekers, bijgestaan door hun advocaat;
- de verweerder, bijgestaan door zijn advocaat.
De Hoofdadvocaat-generaal van het openbaar ministerie is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet op de mondelinge behandeling verschenen.
2.5
De rechthebbende heeft de mondelinge behandeling niet bijgewoond. Op 9 april 2021 heeft de voorzitter de rechthebbende in de kliniek van GGZ InGeest te [plaats A] in het bijzijn van de griffier gehoord. Een proces-verbaal van dit verhoor is opgemaakt en op 16 april 2021 naar partijen gezonden. Zij zijn in de gelegenheid gesteld binnen twee weken daarop te reageren. Van de zijde van de verweerder is bij journaalbericht van 21 april 2021, ingekomen per fax op diezelfde datum, een reactie op bovengenoemd proces-verbaal ingekomen.
Van de zijde van de verzoekers is bij journaalbericht van 27 april 2021, ingekomen op 29 april 2021, een reactie op bovengenoemd proces-verbaal ingekomen.

3.De feiten

3.1
De verzoekers zijn de ouders van de rechthebbende. De rechthebbende is gediagnosticeerd met schizofrenie. Hij verblijft in de kliniek van GGZ InGeest te [plaats A] , locatie [locatie] .
3.2
Bij de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Den Haag van 20 maart 2014 zijn de goederen van de rechthebbende onder bewind gesteld en is een mentorschap ingesteld met benoeming van de verzoekers tot bewindvoerders en mentoren.
3.3
Bij beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Haarlem van 27 maart 2019 zijn de verzoekers ontslagen als bewindvoerders en mentoren en is de verweerder benoemd tot opvolgend bewindvoerder en mentor.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is het verzoek van de verzoekers om de verweerder wegens gewichtige redenen te ontslaan als bewindvoerder en mentor en hen beiden opnieuw te benoemen tot bewindvoerders en mentoren, afgewezen.
4.2
De verzoekers verzoeken, met vernietiging van de bestreden beschikking,
primair: alsnog de verweerder te ontslaan als bewindvoerder en mentor en de verzoekers te benoemen als bewindvoerders en mentoren;
subsidiair: de verweerder te ontslaan als mentor en de verzoekers te benoemen als mentoren;
meer subsidiair: de verweerder te ontslaan als mentor en [Y] te benoemen als mentor.
4.3
De verweerder verzoekt om de verzoekers niet-ontvankelijk te verklaren in het hoger beroep dan wel de verzoeken af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
In artikel 1:448 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) wordt bepaald dat het ontslag van de bewindvoerder kan worden verleend hetzij op eigen verzoek, hetzij wegens gewichtige redenen of omdat de bewindvoerder niet meer voldoet aan de eisen om bewindvoerder te kunnen worden, zulks op verzoek van de medebewindvoerder of degene die gerechtigd is onderbewindstelling te verzoeken als bedoeld in artikel 432, eerste en tweede lid, dan wel ambtshalve.
5.2
In artikel 1:461 lid 2 BW wordt bepaald dat het ontslag van de mentor kan worden verleend hetzij op eigen verzoek, hetzij wegens gewichtige redenen of omdat de mentor niet meer voldoet aan de eisen om mentor te kunnen worden, zulks op verzoek van de medementor of degene die gerechtigd is het mentorschap te verzoeken als bedoeld in artikel 451, eerste en tweede lid, dan wel ambtshalve.
5.3
De verzoekers betogen dat de huidige bewindvoerder en mentor dient te worden ontslagen en dat zij zelf dienen te worden benoemd tot bewindvoerder en mentor. Zij voeren daartoe aan, dat de kantonrechter geheel voorbij gegaan is aan wat de verzoekers hebben aangevoerd over de koers die de verweerder heeft ingezet ten aanzien van het behandeltraject van de rechthebbende. De verzoekers hebben de rechthebbende op basis van deskundige adviezen (Centrum voor Consultatie en Expertise) in 2019 aangemeld bij de [kliniek 1] in [plaats B] omdat deze kliniek de beste kansen zou bieden op een goed behandelresultaat. Na benoeming van de verweerder als mentor is dit voortraject over boord gegooid en is de rechthebbende geplaatst bij [kliniek 2] in [plaats C] . De verweerder heeft hiermee zijn taak als mentor niet goed vervuld en dit vormt een gewichtige reden voor ontslag. Hij heeft niet in het belang van de rechthebbende gehandeld. De verweerder betrekt de verzoekers ook niet bij de zorgplannen en informeert hen niet. Het systeem van een onafhankelijke mentor voor de rechthebbende faalt, omdat hij twee betrokken ouders heeft.
Ten aanzien van de bewindvoering stellen de verzoekers dat de verweerder achter hun rug om heeft geprobeerd om het beheer te krijgen over een beleggingsrekening die op naam staat van de rechthebbende en waarop de verzoekers geld hadden gespaard voor de rechthebbende. Dit is uiteindelijk niet gelukt omdat deze rekening mede op naam van de verzoeker sub 1 staat. De verzoekers zien hierin een gewichtige reden om verweerder te ontslaan als bewindvoerder en wensen zelf het bewind over de – naar het hof begrijpt – goederen van de rechthebbende te voeren.
5.4
De verweerder stelt zich op het standpunt dat de kantonrechter terecht de verzoeken van de verzoekers heeft afgewezen. Volgens de verweerder voert hij zijn taak als bewindvoerder en mentor naar eer en geweten uit en is er geen sprake van een gewichtige reden voor ontslag. De verweerder volgt de behandeling van de rechthebbende nauwgezet door om de zes weken bij de behandelbespreking aanwezig te zijn en ook input te leveren. Hij heeft wekelijks contact met de rechthebbende. Dankzij een aanpassing in de medicatie gaat het beter met de rechthebbende dan een tijd geleden. De redenen dat in 2019 is gekozen voor een behandeling van de rechthebbende bij [kliniek 2] in [plaats C] en niet bij de [kliniek 1] in [plaats B] zijn gelegen in de omstandigheid dat de rechthebbende zijn voorkeur uitsprak voor [kliniek 2] , dat [kliniek 2] aan dezelfde behandeldoelen kon werken als de [kliniek 1] alsmede dat [kliniek 2] – in tegenstelling tot de [kliniek 1] – op korte termijn plek had en een snelle plaatsing geboden was gelet op de situatie van de rechthebbende. De verweerder wenst de verzoekers betrekken in de zorg voor [rechthebbende] , maar dan wel in goede samenwerking en daarvan is thans geen sprake. Daarbij komt dat een mentor geen verplichting heeft om de ouders van een meerderjarige rechthebbende te betrekken bij de zorgplannen alsmede dat het de uitdrukkelijke wens van de rechthebbende is dat hij geen bemoeienis van de verzoekers wenst.
Ten aanzien van de bewindvoering stelt de verweerder zich op het standpunt dat de verzoekers geen volledige overdracht hebben gerealiseerd ten aanzien van de goederen van de rechthebbende door de verweerder niet te informeren over de beleggingsrekening, ondanks dat zij daartoe wel gehouden waren. Dit toont des te meer aan dat het niet in het belang van de rechthebbende is dat de verzoekers weer tot bewindvoerders benoemd zouden worden, aldus nog steeds de verweerder.
5.5
Het hof overweegt als volgt.
Zoals hiervoor onder 3 reeds kort uiteen gezet, is de rechthebbende gediagnosticeerd met schizofrenie van het paranoïde type en ADHD. Op 20 maart 2014 zijn de goederen van de rechthebbende onder bewind gesteld en is een mentorschap ingesteld met benoeming van de verzoekers tot bewindvoerders en mentoren. Op 27 maart 2019 zijn, op verzoek van de rechthebbende, de verzoekers ontslagen als bewindvoerder en mentoren en is de verweerder benoemd tot opvolgend bewindvoerder en mentor. De rechthebbende verblijft thans in de kliniek van GGZ InGeest in [plaats A] , locatie [locatie] . Momenteel wordt bekeken waar de rechthebbende langdurig kan gaan wonen.
5.6
Naar het oordeel van het hof hebben de verzoekers onvoldoende aannemelijk gemaakt dat sprake is van gewichtige redenen voor ontslag van de huidige bewindvoerder en mentor als
bedoeld in artikelen 1:448, tweede lid BW respectievelijk 1:461, tweede lid BW.
Ten aanzien van de bewindvoering overweegt het hof dat uit de stukken noch uit het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken dat de verweerder in de uitoefening van zijn taak als bewindvoerder is tekortgeschoten. Daarbij wijst hof erop dat de verzoekers ter zitting in hoger beroep zelf hebben verklaard dat het klopt dat de beleggingsrekening niet op het jaarlijkse overzicht stond vermeld op het moment dat zij het bewind overdroegen aan de verweerder, terwijl zij daartoe wel waren gehouden. Voorts is niet gebleken van overige concrete bezwaren tegen de bewindvoerder in de uitoefening van zijn taak.
Ten aanzien van het mentorschap is evenmin gebleken van gewichtige redenen voor ontslag. Uit niets volgt dat de belangen van de rechthebbende niet goed worden behartigd door de verweerder. Zoals hiervoor reeds uiteengezet, heeft de verweerder ter zitting in hoger beroep – onweersproken – uiteen gezet dat hij wekelijks contact heeft met de rechthebbende en om de zes weken aanwezig is bij behandelbesprekingen, waarbij hij ook input levert. Daarnaast is het hof van oordeel dat de verzoekers onvoldoende hebben gesteld om aan te nemen dat de keuze in 2019 voor behandeling in de kliniek van [kliniek 2] in [plaats C] in plaats van de [kliniek 1] in [plaats B] onjuist, althans nadelig voor de rechthebbende is geweest. Zoals de verweerder uiteen gezet heeft, is deze keuze gebaseerd op de voorkeur van de rechthebbende, op het feit dat [kliniek 2] met dezelfde behandeldoelen kon werken als de [kliniek 1] en de omstandigheid dat op korte termijn een plek nodig was voor de rechthebbende gelet op de situatie waarin hij zich toen bevond en die plek in de [kliniek 1] op dat moment niet beschikbaar was.
De rechthebbende heeft tijdens het gesprek op 9 april 2021 met de voorzitter meegedeeld dat hij tevreden is met de verweerder als zijn bewindvoerder en mentor en niet wil dat de verzoekers (opnieuw) worden benoemd tot zijn bewindvoerders en mentoren. Naar het oordeel van het hof hebben de verzoekers onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de rechthebbende ten aanzien van deze uitspraken niet wilsbekwaam zou zijn. Het hof verwijst in dit verband tevens naar de bij verweerschrift als productie V1 overgelegde brief van psychiater Y. Aouaj van
12 november 2020 waarin hij heeft verklaard dat hij de rechthebbende wilsbekwaam acht ten aanzien van de keuze om de verzoekers al dan niet te betrekken in de zorg en behandeling die hij ontvangt.
Hof heeft begrip voor de lastige positie waarin de verzoekers zich bevinden ten opzichte van de rechthebbende - hun zoon - en voor hun wens om een goed contact met hem te hebben en de juiste zorg voor hem te organiseren. Het standpunt van de verzoekers dat zij als ouders van de rechthebbende beter in staat zijn om het mentorschap uit te voeren dan de verweerder, volgt het hof – in het licht van het voorgaande – echter niet.
Gelet op het voorgaande is het hof dan ook van oordeel dat zowel het primaire als het subsidiaire verzoek van de verzoekers dient te worden afgewezen. Het meer subsidiair verzochte behoeft, gelet op het bovenstaande, geen bespreking meer.
5.7
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.C. Schenkeveld, A.R. Sturhoofd en M.E. Burger, in tegenwoordigheid van mr. V.A.M. Willemsen als griffier en is op 13 juli 2021 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.