ECLI:NL:GHAMS:2021:210

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
26 januari 2021
Publicatiedatum
27 januari 2021
Zaaknummer
200.240.893/01 & 200.241.025/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake gezamenlijk gezag en zorgregeling voor minderjarige in familierechtelijke procedure

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 26 januari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de zorgregeling en het gezamenlijk gezag van een minderjarige. De zaak betreft een verzoek van de man om de zorgregeling uit te breiden en het gezamenlijk gezag in stand te houden. De bijzondere curator heeft in haar rapportage aangegeven dat er een wijziging van de zorgregeling wenselijk is, waarbij de minderjarige elke woensdagmiddag bij de man verblijft en een weekend per maand. De vrouw heeft echter betoogd dat uitbreiding van de zorgregeling niet in het belang van de minderjarige is, en dat de man onvoldoende aandacht heeft voor haar welzijn. Het hof heeft vastgesteld dat er een loyaliteitsconflict bestaat bij de minderjarige en dat de communicatie tussen de ouders moeizaam verloopt. Het hof heeft besloten de huidige zorgregeling te handhaven, maar met aanpassingen om de overdrachtsmomenten te beperken. De ouders zijn verplicht om samen te werken aan de opvoeding van de minderjarige en de hulpverlening te accepteren. De beslissing van de rechtbank is gedeeltelijk vernietigd en de zorgregeling is aangepast, terwijl het gezamenlijk gezag is bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummers: 200.240.893/01 & 200.241.025/01
Zaaknummer rechtbank: C/13/637753/FA RK 17-7136 (DvdB – WvL)
Beschikking van de meervoudige kamer van 26 januari 2021
in de zaak met zaaknummer 200.240.893/01 van:
[de man] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. M.L. Spekschoor te Amsterdam,
en
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. W.A.L. de Boer te Amsterdam heeft zich onttrokken,
en in de zaak met zaaknummer 200.241.025/01 van:
[de vrouw],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. W.A.L. de Boer te Amsterdam heeft zich onttrokken,
en
[de man] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. M.L. Spekschoor te Amsterdam,
Als (overige) belanghebbende in beide zaken is aangemerkt:
- de minderjarige [dochter] (hierna: [de minderjarige] ).
Als informant is aangemerkt:
- de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering.
In zijn adviserende toetsende taak is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie Amsterdam
hierna te noemen: de raad.

1.Het verdere geding in hoger beroep

1.1
Het hof verwijst naar zijn tussenbeschikking van 14 augustus 2018. Bij die beschikking heeft het hof mevrouw [X] benoemd tot bijzondere curator over [de minderjarige] en haar verzocht verslag uit te brengen over de in die tussenbeschikking geformuleerde vragen.
1.2
Bij het hof zijn voorts (buiten aanhoudingsverzoeken en berichten van administratieve aard) de volgende stukken ingekomen:
- het verslag van de bijzondere curator van 3 oktober 2018, ingekomen op 4 oktober 2018;
-een journaalbericht van de zijde van de vrouw van 17 oktober 2018, ingekomen op diezelfde datum, met het verzoek de zaak aan te houden in verband met het traject Ouderschap Blijft;
- een journaalbericht van de zijde van de man van 17 oktober 2018, ingekomen op diezelfde datum, waarin wordt aangegeven akkoord te zijn met de aanhouding van de zaak;
- een verweerschrift van de zijde van de man in de zaak met zaaknummer 200.241.025/01, ingekomen op 9 juli 2019;
- een journaalbericht van de zijde van de man van 29 augustus 2019, ingekomen op diezelfde datum, waarin de huidige stand van zaken wordt aangegeven;
- een e-mail van de bijzondere curator van 26 september 2019, waarin zij het hof vraagt te overwegen haar te ontslaan van haar taken en indien nodig opnieuw te benoemen;
- een e-mail van de zijde van de man van 23 april 2020, waarin wordt verzocht bij vervroeging een mondelinge behandeling te plannen;
- het aanvullend verslag van de bijzondere curator van 20 juli 2020, ingekomen op 21 juli 2020;
- een journaalbericht van de zijde van de man van 26 november 2020, ingekomen op diezelfde datum, met daarin het verzoek de betrokken jeugdzorgwerker uit te nodigen voor de mondelinge behandeling;
-een journaalbericht van de zijde van de man van 30 november 2020, met bijlagen, ingekomen op diezelfde datum.
1.3
De mondelinge behandeling is voortgezet op 10 december 2020. Verschenen zijn:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de vrouw;
- de GI, vertegenwoordigd door de jeugdzorgwerker en een collega;
- de raad, vertegenwoordigd door mevrouw I. Stuifbergen.

2.De verdere motivering van de beslissing

2.1
Ter beoordeling aan het hof ligt voor het hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank partijen gezamenlijk met het ouderlijk gezag over [de minderjarige] te belasten en het hoger beroep tegen de door de rechtbank vastgestelde verdeling van de zorg- en opvoedingstaken.
2.2
Ingevolge artikel 1:253c lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de tot het gezag bevoegde ouder van het kind, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder uit wie het kind is geboren heeft uitgeoefend, de rechtbank verzoeken de ouders met het gezamenlijk gezag dan wel hem alleen met het gezag over het kind te belasten. Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat indien het verzoek ertoe strekt de ouders met het gezamenlijk gezag te belasten en de andere ouder met gezamenlijk gezag niet instemt, het verzoek slechts wordt afgewezen indien er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen of afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
Op grond van artikel 1:253a BW dan wel artikel 1:377a BW kan de rechter op verzoek van de ouders of een van hen een regeling inzake de toedeling aan ieder der ouders van de zorg- en opvoedingstaken, dan wel een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vaststellen.
2.3
De bijzondere curator heeft in haar rapport van 3 oktober 2018 geconcludeerd dat wijziging van de zorgregeling wenselijk lijkt en heeft een voorlopige regeling voorgesteld waarbij [de minderjarige] iedere woensdagmiddag uit school tot 17.30 uur bij de man verblijft en een weekend per maand van vrijdag uit school tot zondag 17.30 uur. Wat betreft de schoolvakanties heeft de bijzondere curator voorgesteld dat [de minderjarige] van woensdag 10.00 uur tot donderdag 17.30 uur bij de man verblijft, alsmede een kerstdag.
Verder heeft de bijzondere curator aangegeven dat zij geen helder zicht heeft op de mogelijkheden van de ouders om samen het gezamenlijk ouderlijk gezag in te vullen, omdat de conflicten tussen hen momenteel voorliggend lijken te zijn. De beide ouders hebben zich bereid verklaard om te werken aan vermindering van hun onderlinge conflicten en samen vorm te geven aan het gezamenlijk gezag. Mocht door (een van) de ouders toch niet worden meegewerkt aan passende begeleiding daartoe of mocht deze begeleiding onvoldoende blijken dan zal vanuit het vrijwillige hulpverleningskader worden geschakeld met ‘Veilig Thuis’ en/of de Jeugd- en Gezinsbeschermers’ met wellicht als gevolg dat er een gericht onderzoek door de raad plaatsvindt.
Daarnaast heeft de bijzondere curator aangegeven dat hulpverlening aan de beide ouders noodzakelijk is teneinde de situatie rondom [de minderjarige] vorm te kunnen geven naar haar belang, de conflicten tussen de ouders te de-escaleren en de ouders hun ouderposities weer in te laten nemen. In deze zal ‘Ouderschap Blijft’ of een soortgelijke methode passend zijn.
Tot slot heeft de bijzondere curator erop gewezen dat de vraag of hulpverlening voor [de minderjarige] nodig is, pas degelijk kan worden beantwoord als de beide ouders vooreerst hun strijd staken en komen tot samenwerking als ouders.
Bij aanvullend verslag van 20 juli 2020 heeft de bijzondere curator aangegeven dat [de minderjarige] contact met haar heeft gezocht en dat zij vervolgens op 9 juni 2020 telefonisch contact heeft gehad met [de minderjarige] en de vrouw. Naar aanleiding van deze gesprekken heeft zij telefonisch contact gehad met de betrokken hulpverlening vanuit het Ouder- en Kindteam (OKT). Het OKT heeft haar laten weten dat is besloten dat de ouders de aangeboden hulpverlening vanuit Timon, de gezamenlijke oudergesprekken en de gesprekken met [de minderjarige] voortzetten. Als deze gesprekken voortijdig stoppen of onvoldoende resultaat brengen, zal vanuit de vrijwillige hulpverlening opnieuw met de ouders en de betrokken instanties worden gesproken, waarbij opschaling naar Jeugdbescherming aan de orde is, aldus de bijzondere curator.
2.4
Ter zitting in hoger beroep heeft de man naar voren gebracht dat hij zijn verzoek handhaaft. De huidige zorgregeling zoals deze in onderling is afgesproken verloopt goed en hij geniet van de tijd die hij met [de minderjarige] kan doorbrengen. Hij zou echter graag zien dat de zorg voor [de minderjarige] (op enig moment) tussen partijen gelijkelijk wordt verdeeld. Hij kan haar de structuur, stabiliteit en liefde geven die zij nodig heeft. In de afgelopen tweeënhalf jaar is de situatie tussen partijen verslechterd. De vrouw weigert hem te kennen in beslissingen over [de minderjarige] en geeft [de minderjarige] geen emotionele toestemming voor contact met hem. Zij betrekt [de minderjarige] in haar strijd tegen de man door [de minderjarige] fysieke klachten toe te dichten na een verblijf bij hem, [de minderjarige] een brief te laten schrijven aan de rechtbank en haar contact op te laten nemen met de bijzondere curator. Hij maakt zich ernstige zorgen over [de minderjarige] en is blij met de betrokkenheid van de GI. Hij wil graag een vader voor [de minderjarige] kunnen zijn, wil het gezag over haar tezamen met de vrouw kunnen uitoefenen en dat wordt hem nog steeds niet volledig mogelijk gemaakt door de vrouw, ondanks de bemoeienissen van het OKT en Timon.
2.5
De vrouw heeft ter zitting in hoger beroep betoogd dat uitbreiding van de zorgregeling niet in het belang van [de minderjarige] is en dat het verzoek van de man om die reden moet worden afgewezen. De communicatie tussen partijen verloopt niet goed en bij de man vinden teveel gebeurtenissen plaats, waaruit blijkt dat [de minderjarige] bij hem niet zichzelf kan zijn. [de minderjarige] heeft daar last van. Enkele weken geleden vond een incident plaats, waarbij de man heeft nagelaten [de minderjarige] op de hoogte te stellen dat de vrouw haar toch wel kon ophalen, omdat de uitslag van haar coronatest negatief bleek. Daarnaast heeft de man onvoldoende aandacht voor de allergieën en huidproblemen van [de minderjarige] . Medicatie wordt niet of onjuist gebruikt en zij krijgt voeding voorgeschoteld, waarvan zij last krijgt. Bij het ophalen klaagt [de minderjarige] steevast over buikpijn. Op de avond voor de omgang geeft zij aan dat zij niet naar haar vader toe wil en dat zij niet begrijpt waarom zij daartoe wordt gedwongen. [de minderjarige] vertelt nooit iets leuks over het verblijf bij de man. Ook mag zij geen contact met de vrouw hebben als zij bij haar vader is. Door het doordeweekse verblijf bij de man kan [de minderjarige] niet deelnemen aan sportactiviteiten. De vrouw zou dan ook liever zien dat [de minderjarige] om de week een weekend bij de man verblijft.
Wat betreft het gezamenlijk gezag is de vrouw van mening dat dit niet in het belang van [de minderjarige] is. De man weigert mee te werken aan de hulpverlening die zij noodzakelijk acht. Zo heeft het haar veel moeite gekost om van de man toestemming te krijgen voor het Kies-traject. Zij zou graag zien dat [de minderjarige] psychologische hulpverlening krijgt, maar de man vindt de hulpverlening vanuit de GI voldoende. Zij vreest dan ook dat [de minderjarige] lang moet wachten op de voor haar noodzakelijk hulpverlening, aldus de vrouw.
2.6
De GI heeft ter zitting in hoger beroep naar voren gebracht dat zij sinds kort betrokken is bij het gezin in het drangkader. Zij heeft contact gehad met Timon en met beide ouders en [de minderjarige] . Timon heeft laten weten dat in de afgelopen periode een evaluatie heeft plaatsgevonden en dat is geconstateerd dat de ouders meer op ouderniveau met elkaar communiceren en dat er overleg is. De jeugdzorgwerker heeft [de minderjarige] in de thuissituatie bij beide ouders gezien en heeft ook alleen met haar gesproken. Bij de man thuis zag zij een liefdevolle relatie en een goede sensitieve aansluiting. Bij de vrouw thuis werd ook niets opmerkelijks geconstateerd. In het gesprek met [de minderjarige] constateerde de jeugdzorgwerker dat [de minderjarige] erg voorzichtig is in haar uitspraken en daardoor moeilijk te doorgronden is. De jeugdzorgwerker ziet een meisje dat kampt met loyaliteitsproblematiek. Samen met het OKT en de ouders zal onderzocht worden wat [de minderjarige] nodig heeft en wat voor haar de meest passende hulpverlening is. Daarbij wordt nu gedacht aan een maatje en weerbaarheidstraining. Het Kies-traject heeft [de minderjarige] al gevolgd. Wat betreft de communicatie is met de ouders afgesproken dat alle communicatie gezamenlijk gaat, via een e-mail naar beide ouders. Timon is nog steeds betrokken, aldus de GI.
2.7
De raad heeft ter zitting in hoger beroep naar voren gebracht dat het een positieve ontwikkeling is dat partijen uitvoering geven aan de zorgregeling. De raad maakt zich echter ook zorgen. Het gegeven dat [de minderjarige] zelf contact zoekt met de bijzondere curator – of dit nu op eigen gelegenheid of op aansporen van de vrouw is – is zorgelijk. De raad heeft de indruk dat tussen de ouders nog altijd veel strijd is, waar [de minderjarige] last van heeft. De raad ziet het vaker dat een kind zich tegenover de inwonende ouder negatief uitlaat over de andere ouder. Een kind doet dit, omdat het denkt dat de ouder dit wil horen. Kinderen hebben van nature de neiging om hun ouders tevreden te stellen en loyaal te zijn naar beide ouders. Dergelijke signalen geven echter aan dat het kind klem zit tussen de beide ouders.
Bij Timon leren de ouders op ouderniveau met elkaar communiceren. De raad vraagt zich echter af of de ouders voldoende educatie hebben gehad over de invloed van het negatief spreken over de andere ouder op de ontwikkeling van [de minderjarige] . Uit het rapport van de bijzondere curator maakt de raad op dat [de minderjarige] teveel hoort dat niet voor kinderoren is bestemd. De raad acht het positief dat de hulpverlening betrokken is, maar spreekt de hoop uit dat deze zich niet alleen richt op de vorm van communicatie tussen de ouders, maar ook op de educatie van de ouders, zodat [de minderjarige] zich vrij kan gaan voelen in het contact met beide ouders. De raad wijst de ouders erop dat zij gezamenlijk de taak hebben om dit te bewerkstelligen. [de minderjarige] kan met haar beide ouders een goede band hebben als beide ouders dit voor haar op een goede manier faciliteren. De raad adviseert op dit moment de huidige zorgregeling te handhaven en niet teveel wisselmomenten te hebben. Daarbij wijst de raad erop dat zowel de man als [de minderjarige] het recht en belang hebben dat wordt onderzocht of die regeling in de toekomst kan worden uitgebreid. Daarnaast adviseert de raad het gezamenlijk gezag in stand te laten, zodat beide ouders zeggenschap en een gelijkwaardig rol hebben in het leven van [de minderjarige] .
2.8
Het hof overweegt als volgt. Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting in hoger beroep is het volgende gebleken. Bij vonnis van 26 mei 2020 heeft de voorzieningen-rechter in de rechtbank Amsterdam de vrouw veroordeeld tot nakoming van de zorgregeling, op straffe van het verbeuren van een dwangsom. De vrouw heeft tegen dat vonnis hoger beroep ingesteld en die procedure loopt nog. Echter sinds dat vonnis geven partijen (weer) uitvoering aan een deel van de door de rechtbank bepaalde zorgregeling en verblijft [de minderjarige] gedurende een weekend per maand van vrijdag uit school tot zondag 18.00 uur bij de man en in de overige weken (waarin voornoemd weekend niet valt) van woensdag uit school tot 18.00 uur. Partijen worden begeleid door het OKT en zijn begin april 2020 gestart met het ONS-traject (Ouderschap na Scheiding) van de hulporganisatie Timon. Met de hulp van het OKT hebben partijen de zorg voor [de minderjarige] gedurende de vakanties in het schooljaar 2020-2021 gelijkelijk kunnen verdelen en ook deze regeling wordt sinds de zomervakantie door partijen nagekomen.
Naar aanleiding van een melding van de school van [de minderjarige] hebben partijen met Veilig Thuis diverse veiligheidsafspraken gemaakt, onder meer over het verlenen van medewerking aan de (ingezette) hulpverlening, niet negatief te zullen praten over elkaar, elkaar met respect te zullen behandelen en ervoor te zorgen dat [de minderjarige] geen getuige meer is van de conflicten en spanningen tussen de ouders. Eind augustus 2020 heeft Veilig Thuis aan de ouders laten weten dat het dossier wordt gesloten en zal worden overgedragen aan het OKT met daarbij het advies aan het OKT contact op te nemen met Timon en een opschaling van de hulpverlening naar het drangkader van de GI te overwegen. Inmiddels is de GI betrokken bij het gezin en vindt onderzoek plaats naar wat [de minderjarige] aan hulpverlening nodig heeft, nu zij signalen van een loyaliteitsconflict laat zien.
gezag
2.9
Het uitgangspunt is dat beide ouders gezamenlijk zijn belast met het gezag over hun kind. Volgens vaste jurisprudentie brengt het ontbreken van een goede communicatie tussen de ouders niet zonder meer mee dat in het belang van het kind het gezag aan één van de ouders moet worden toegekend. Wel is voor gezamenlijk gezag vereist dat de ouders daadwerkelijk in staat zijn tot een behoorlijke gezamenlijke gezagsuitoefening en dat zij beslissingen van enig belang over hun kind in gezamenlijk overleg kunnen nemen, althans ten minste in staat zijn afspraken te maken over situaties die zich rond hun kind kunnen voordoen, zodanig dat het kind niet klem of verloren raakt tussen de ouders.
2.1
Naar het oordeel van het hof is voldoende aannemelijk geworden dat de vrouw tot op heden niet heeft geprobeerd om daadwerkelijk invulling te geven aan een behoorlijke gezamenlijke gezagsuitoefening met de man. Zo heeft de man ter zitting in hoger beroep gesteld dat de vrouw recent van huisarts is gewisseld, zonder hem daarover in te lichten waardoor het voor hem nu niet mogelijk is om medicatie voor [de minderjarige] te krijgen. Daarnaast heeft hij gesteld dat de vrouw heeft geprobeerd [de minderjarige] van school te laten wisselen, zonder hem daarin te kennen. De vrouw heeft deze stellingen onweersproken gelaten.
Voor het hof is duidelijk geworden dat de vrouw geen vertrouwen heeft in de man en dat zij nauwelijks tot geen rol voor hem ziet weggelegd in het leven van [de minderjarige] . Echter in hetgeen de vrouw aanvoert, ziet het hof geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de man niet in staat zou zijn om op een adequate wijze invulling te geven aan zijn gezagsrol. Niet is gebleken dat hij overleg met de vrouw heeft geweigerd en/of dat hij het nemen van beslissingen over de verzorging en opvoeding van [de minderjarige] zal belemmeren of zich daarmee wil bemoeien op een wijze die ten koste gaat van [de minderjarige] . Het is de vrouw, die het overleg met de man uit de weg gaat. Het hof komt dan ook tot de conclusie dat zich geen van de in artikel 1:253c lid 2 BW genoemde afwijzingsgronden voordoet. Daarbij wijst het hof erop dat de vrouw op grond van artikel 1:247 lid 3 BW verplicht is om de ontwikkeling van de band van [de minderjarige] met haar vader te bevorderen. Het kan én mag daarom van de vrouw worden verwacht dat zij de communicatie met de man aangaat. Anders dan de vrouw meent, dient zij de (rol van de) man hierin onder ogen te zien en te accepteren dat hij onderdeel uitmaakt van het leven van [de minderjarige] . Hoewel de vrouw meent dat zij door haar opstelling juist het belang van [de minderjarige] voorop stelt, miskent de vrouw dat [de minderjarige] zowel haar moeder als haar vader nodig heeft in haar leven. Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat de door de rechtbank uitgesproken gezamenlijke gezagsuitoefening in stand dient te blijven. Dit geldt temeer nu de vrouw ter zitting in hoger beroep heeft verklaard dat zij voornemens is te gaan verhuizen en daarbij denkt aan een andere regio dan de regio waar partijen nu wonen en het hof het in het belang van [de minderjarige] noodzakelijk acht dat ook de man bij deze voor [de minderjarige] ingrijpende beslissing wordt betrokken. Het hof zal de bestreden beschikking op dit punt dan ook bekrachtigen.
zorgregeling
2.11
Zowel uit het rapport van de bijzondere curator als uit hetgeen de GI ter zitting in hoger beroep naar voren heeft gebracht, blijkt dat [de minderjarige] kampt met een loyaliteitsconflict en daardoor in haar ontwikkeling wordt bedreigd. Partijen geven inmiddels feitelijk uitvoering aan de door de rechtbank vastgestelde zorgregeling op de wijze zoals hierboven onder 2.8 omschreven, waarbij [de minderjarige] op woensdag tot 18.00 uur bij de man verblijft. Hoewel deze regeling op zich naar behoren loopt, ziet het hof in het loyaliteitsconflict van [de minderjarige] aanleiding om de regeling op te leggen zoals in de bestreden beslissing is bepaald. Vanwege de onderlinge strijd en de moeizame communicatie tussen de ouders, is het hof van oordeel dat de overdrachtsmomenten tussen de ouders dienen te worden beperkt, zoals ook de raad heeft geadviseerd. Om die reden acht het hof het in het belang van [de minderjarige] dat, wanneer zij op woensdag bij de man verblijft, zij daar vervolgens ook blijft overnachten, zodat de overdracht op donderdag plaatsvindt via de school en niet bij de man aan de deur. Daarbij komt dat het hof het tevens in het belang van [de minderjarige] acht dat zij op deze wijze langer contact met haar vader heeft. De man woont bij zijn schoonouders alwaar [de minderjarige] een eigen kamer heeft. Dit betekent dat de uitvoering van de regeling, anders dan ten tijde van de beslissing in eerste aanleg, niet op praktische bezwaren stuit. Aan de stelling van de vrouw dat [de minderjarige] daardoor wordt beperkt in haar mogelijkheden om te sporten, gaat het hof voorbij. Niet alleen beoefent [de minderjarige] op dit moment nog geen sport, maar ook zijn de mogelijkheden om te sporten niet beperkt tot de woensdagen. Bovendien zou [de minderjarige] ook in de omgeving van de man kunnen sporten. Het is de verantwoordelijkheid van de ouders om [de minderjarige] hierin – in onderling overleg – te faciliteren. Het verzoek van de man de zorgregeling uit te breiden van de woensdag uit school tot de vrijdag om 20.30 uur zal het hof afwijzen, nu in dat geval het aantal overdrachtsmomenten tussen de ouders (en daarmee de onrust voor [de minderjarige] ) gelijk blijft en het hof een dergelijke uitbreiding niet in haar belang acht. De weekendregeling zal het hof in stand laten, met dien verstande dat deze in het vrije weekend van de man weekend zal plaatshebben. Het belang van [de minderjarige] vraagt van partijen dat zij hun onderlinge communicatie en samenwerking zodanig verbeteren dat [de minderjarige] niet langer klem dreigt te raken tussen haar ouders en zij niet langer heeft te kampen met haar loyaliteitsconflict. Het hof gaat ervan uit dat beide partijen zich zullen blijven inzetten om, met behulp van de reeds ingezette hulpverlening, hun onderlinge verstandhouding te verbeteren. Partijen strijden nu al geruime tijd met elkaar en [de minderjarige] laat inmiddels zorgelijke signalen zien. Voorkomen moet worden dat deze signalen toenemen of dat haar belangen uit het oog worden verloren. Met de raad acht het hof het dan ook een positieve ontwikkeling dat partijen openstaan voor de betrokkenheid van de GI in het vrijwillige kader. Als belangenbehartiger van [de minderjarige] zal de GI niet alleen het hulpverleningstraject van de ouders, maar ook het verloop van de zorgregeling nauwlettend in de gaten houden. Mocht – om welke reden dan ook – de hulpverlening aan de ouders onvoldoende effectief blijken en mochten zij er niet in slagen [de minderjarige] uit het conflict te halen, dan kan dit aanleiding zijn de verdeling tussen de ouders van de zorg- en opvoedingstaken opnieuw aan de orde te stellen.
Hoewel de zorgregeling, zoals deze in de bestreden beslissing is opgenomen, grotendeels in stand blijft, ziet het hof aanleiding de bestreden beslissing te vernietigen en op na te noemen wijze te formuleren.
2.12
Ter zitting in hoger beroep is gebleken dat partijen de zorg voor [de minderjarige] gedurende vakanties, vrije dagen, studiedagen, ziektedagen en voor het schooljaar 2020-2021 met de hulp van het OKT in onderling overleg hebben kunnen verdelen. Het hof gaat er dan ook van uit dat partijen in de toekomst samen tot een verdeling daarvan kunnen komen, al dan niet met de hulp van een hulpverlenende instantie. Het hof zal het verzoek van de man aldus toewijzen dat partijen in onderling overleg de vakanties, vrije dagen, studiedagen en ziektedagen gelijkelijk zullen verdelen.
2.13
Gelet op de aard van de procedure zullen de kosten tussen partijen worden gecompenseerd.
2.14
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof,
in de zaak met zaaknummer 200.240.893/01
vernietigt de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 8 maart 2018 voor zover deze ziet op de zorgregeling en bepaalt de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen de partijen aldus dat [de minderjarige] bij de man verblijft:
- een weekend per maand (te weten het derde weekend van de maand, zijnde het weekend dat de man vrij is) van vrijdag uit school tot zondag 18.00 uur, waarbij de man [de minderjarige] terug zal brengen naar de vrouw;
- in de overige weken (waarin voornoemd weekend niet valt) van woensdag uit school tot donderdag naar school;
- gedurende de helft van de schoolvakanties, vrije dagen, studiedagen en ziektedagen, in onderling overleg tussen partijen te verdelen.
in de zaak met zaaknummer 200.241.025/01
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 8 maart 2018 voor zover deze ziet op het gezamenlijk gezag over [de minderjarige] .
in beide zaken
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de proceskosten aldus dat partijen hun eigen kosten dragen;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.T. Hoogland, mr. J.M. van Baardewijk en mr. J.W. Brunt, in tegenwoordigheid van de griffier en is op 26 januari 2021 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.