ECLI:NL:GHAMS:2021:2092

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
6 juli 2021
Publicatiedatum
14 juli 2021
Zaaknummer
200.289.260/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervangende toestemming voor farmacotherapie als behandelingswijze bij uithuisgeplaatste minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 6 juli 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [de minderjarige]. De moeder van [de minderjarige] heeft hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de kinderrechter van 2 november 2020, waarin de machtiging tot uithuisplaatsing werd verlengd. De gecertificeerde instelling, Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering (hierna: de GI), heeft verweer gevoerd en verzocht om bekrachtiging van de beschikking. Het hof heeft vastgesteld dat de moeder op 1 februari 2021 in hoger beroep is gekomen en dat de mondelinge behandeling op 23 april 2021 heeft plaatsgevonden. Tijdens deze zitting zijn de moeder, haar advocaat mr. J.J.C. Engels, de GI en de Raad voor de Kinderbescherming vertegenwoordigd door mevrouw V.A.S. Regout verschenen.

Het hof heeft in zijn overwegingen de noodzaak van de uithuisplaatsing en de medische behandeling van [de minderjarige] besproken. De moeder heeft zich verzet tegen de toediening van medicatie, maar het hof heeft geoordeeld dat de deskundige, de kinder- en jeugdpsychiater, heeft aangetoond dat medicatie noodzakelijk is voor de behandeling van [de minderjarige]. Het hof heeft de bestreden beschikking, voor zover deze betrekking heeft op de vervangende toestemming voor farmacotherapie, bekrachtigd. De moeder is niet-ontvankelijk verklaard in haar hoger beroep voor zover dit betrekking heeft op de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing in een voorziening voor pleegzorg. Het hof heeft geconcludeerd dat de gronden voor de uithuisplaatsing aanwezig zijn en dat de inbreuk op het recht op 'family life' gerechtvaardigd is, gezien de noodzaak van bescherming van de geestelijke en lichamelijke ontwikkeling van [de minderjarige].

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie -en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.289.260/01
zaaknummers rechtbank: C/15/307849 / JU RK 20-1873
C/15/307846 / JU RK 20-1872
C/15/302874 / JU RK 20-966
beschikking van de meervoudige kamer van 6 juli 2021 in de zaak van
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. J.J.C. Engels te Heerhugowaard,
en
de gecertificeerde instelling Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering,
gevestigd te Alkmaar,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.
Als belanghebbende is verder aangemerkt:
- [de minderjarige] (hierna te noemen: [de minderjarige] , of: de minderjarige).
In zijn adviserende taak is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag,
locatie Haarlem,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Haarlem (hierna: de kinderrechter) van 2 november 2020, uitgesproken onder voormelde zaaknummers.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De moeder is op 1 februari 2021 in hoger beroep gekomen van een gedeelte van de beschikking van 2 november 2020.
2.2
De GI heeft op 12 april 2021 een verweerschrift met bijlagen ingediend, dat op 15 april 2021 door de griffie van het hof per post is ontvangen. Op 13 en 14 april 2021 heeft de GI e-mailberichten met bijlagen gezonden, waarvan ter zitting is vastgesteld dat deze stukken, met uitzondering van de begeleidende brief aan de kinderrechter, eveneens als bijlagen bij het door de GI ingediende verweerschrift zijn gevoegd.
2.3
Mr. Engels heeft op verzoek van het hof bij journaalbericht van respectievelijk 26 april 2021 en 28 mei 2021, de inleidende verzoeken van de GI in deze procedure nagestuurd.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 23 april 2021 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de moeder, bijgestaan door mr. Engels;
- de GI, vertegenwoordigd door de jeugdbeschermer;
- de raad, vertegenwoordigd door mevrouw V.A.S. Regout.
2.5
Het hof stelt vast dat [de vader] (hierna te noemen: de vader) en de familie [X] (de voormalig pleegouders) door de griffier van het hof -ten onrechte- als belanghebbende in deze procedure zijn opgeroepen en in die hoedanigheid ook in de gelegenheid zijn gesteld een verweerschrift in te dienen. Zij hebben daar echter geen gebruik van gemaakt en zijn ook niet ter zitting verschenen.
2.6
Ter zitting is gebleken dat de GI het stuk dat zij op 13 april 2021 om 22:28 uur per e-mail aan het hof heeft gezonden, niet aan de advocaat van de moeder heeft gestuurd. Dit betreft een begeleidende brief van 19 maart 2021 die de GI bij de kinderrechter heeft ingediend bij het verzoek tot verdere verlenging van de machtiging uithuisplaatsing bij Yulius en vaststelling van de zorg- en opvoedtaken van moeder. Nu de GI in de onderhavige procedure geen afschrift van dit bericht aan de advocaat van de moeder heeft gezonden, waartoe zij wel was gehouden, zal het hof dit stuk daarom bij de beoordeling van deze zaak buiten beschouwing laten.
2.7
De advocaat van de moeder heeft ter zitting een pleitnotitie overgelegd met daaraan twee producties gehecht. De pleitnotitie is niet voorgedragen en maakt geen deel uit van het dossier. De twee producties betreffen een verklaring van de huisarts van de moeder en een verklaring van haar GZ-psycholoog. Nu deze stukken kort en eenvoudig te doorgronden zijn, en door de GI en de raad geen bezwaar is gemaakt tegen het overleggen daarvan, heeft het hof deze aan de stukken van het dossier toegevoegd.

3.De feiten

3.1
Uit de verbroken relatie van de moeder en de vader is [de minderjarige] [in] 2012 geboren. De moeder oefent alleen het ouderlijk gezag uit over [de minderjarige] . De vader heeft [de minderjarige] erkend.
3.2
Bij beschikking van 15 november 2012 is [de minderjarige] onder toezicht gesteld. Deze maatregel is nadien telkens verlengd, laatstelijk bij de - in zoverre niet - bestreden beschikking tot 15 november 2021.
3.3
[de minderjarige] is vanaf haar geboorte meerdere keren (eerst vrijwillig) uit huis geplaatst. Bij beschikking van 23 maart 2018 van de kinderrechter is een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg verleend. Die beschikking is bij beschikking van dit hof van 23 oktober 2018 bekrachtigd. De beschikking van de kinderrechter van 12 november 2018 tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing is bij beschikking van dit hof van 28 mei 2019 bekrachtigd. De beschikking van 14 november 2019, voor zover daarbij de machtiging tot uithuisplaatsing met ingang van 15 november 2019 is verlengd tot 15 mei 2020, is bij beschikking van dit hof van 10 maart 2020 bekrachtigd. De machtiging tot uithuisplaatsing is vervolgens door de kinderrechter verlengd tot 15 november 2020.
3.4
[de minderjarige] is meermalen bij de familie [X] geplaatst en heeft ook eenmaal in een netwerkpleegezin verbleven. Sinds 25 juni 2018 woonde zij weer bij de familie [X] . Op 18 mei 2020 is zij (met een spoedmachtiging) geplaatst in de klinische behandelgroep “ [de behandelgroep] ” van Yulius, waar zij een traject volgt van observatie en diagnostiek. Zij verbleef daar eerst alleen door de week en was in de weekenden bij de familie [X] , maar sinds eind 2020 verblijft zij ook in de weekenden bij Yulius.
3.5
[de minderjarige] heeft een omgangsregeling met de familie [X] en met de vader. Zij slaapt één keer per vier weken één of twee nachten bij de vader en zijn gezin. Met de moeder heeft zij een (door Agathos) begeleide omgangsregeling van één keer per maand twee uur, in de vakantie drie uur. De GI heeft op 12 maart 2021 bij de rechtbank wijziging van deze regeling verzocht, te weten één keer per drie maanden twee uur fysieke omgang en één keer per vier weken maximaal 20 minuten videobellen. Tevens is door de GI verzocht de omgang met de vader uit te breiden met één keer per vier weken videobellen. De behandeling van deze verzoeken is gepland op 4 mei 2021 bij de kinderrechter.
3.6
Op 28 januari 2021 heeft de GI een opvoedbesluit over [de minderjarige] genomen waarin als perspectief is bepaald dat [de minderjarige] in een accommodatie jeugdzorg zal opgroeien. Dit besluit is genomen nadat de resultaten van het bij de moeder uitgevoerde NIFP-onderzoek bekend zijn geworden. De moeder verzet zich tegen de conclusies van het onderzoek.
3.7
De GI heeft op 5 maart 2021 de rechtbank verzocht de machtiging tot uithuisplaatsing voor verblijf bij Yulius te verlengen voor de duur van de ondertoezichtstelling (dat wil zeggen: tot 15 november 2021).
3.8
Op 7 april 2021 heeft de GI de raad verzocht onderzoek te doen naar beëindiging van het gezag van de moeder.
3.9
Op 12 april 2021 heeft de rechtbank afwijzend beslist op het verzoek van de moeder om [de minderjarige] bij haar terug te plaatsen en is haar verzoek tot vaststelling van een zorgregeling aangehouden totdat het op 12 maart 2021 ingediende verzoekschrift van de GI, dat ook ziet op wijziging van de omgangsregeling, wordt behandeld.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is, voor zover thans van belang, op verzoek van de GI:
- de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg verlengd tot 15 november 2021;
- de (aanvullende) machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een accommodatie jeugdhulpaanbieder, te weten bij Yulius, verlengd tot 18 mei 2021;
- voor de duur van de ondertoezichtstelling vervangende toestemming verleend voor de medische behandeling van [de minderjarige] , inhoudende opname bij de klinische behandelgroep van Yulius voor observatie en diagnostiek, waaronder moet worden begrepen de in het kader van die diagnostiek te volgen behandeling, zo nodig farmacotherapie en het opvragen en verstrekken van de voor die behandeling noodzakelijke gegevens van [de minderjarige] bij of aan de betrokken zorgverleners en verzorgers.
4.2
De moeder heeft in het petitum van haar appelschrift verzocht, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, het inleidend verzoek van de GI tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg en een accommodatie hulpaanbieder alsnog af te wijzen en te bepalen dat de uithuisplaatsing van [de minderjarige] per direct wordt beëindigd en [de minderjarige] middels een gefaseerd terugplaatstingstraject wederom woonachtig zal zijn bij de moeder. Ter zitting heeft zij subsidiair verzocht [de minderjarige] in een netwerkpleeggezin te plaatsen.
Daarnaast doet de moeder een verzoek inzake de door de rechtbank verleende vervangende toestemming voor medische behandeling van [de minderjarige] .
4.3
De GI verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

De verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg tot 15 november 2021.
5.1
De moeder heeft ter zitting haar hoger beroep tegen de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg ingetrokken. Er wordt geen gebruik meer gemaakt van deze machtiging, [de minderjarige] verblijft ook in de weekenden niet meer bij de familie [X] en er is geen intentie om haar daar terug te plaatsten. Onder die omstandigheden handhaaft de moeder dit gedeelte van haar hoger beroep niet meer. Het hof zal de moeder op dit punt niet-ontvankelijk in haar hoger beroep verklaren.
De verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] bij Yulius tot 18 mei 2021.
5.2
Het hof moet beoordelen of gronden aanwezig waren en noodzaak bestond voor verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] . De machtiging tot uithuisplaatsing bij Yulius is bij de bestreden beschikking verlengd tot 18 mei 2021. De GI heeft inmiddels aan de kinderrechter verzocht de machtiging voor de periode daarna wederom te verlengen. Aan het hof ligt alleen de vraag voor of de machtiging door de kinderrechter destijds terecht is verlengd voor de periode tot 18 mei 2021. Het oordeel van het hof strekt niet verder dan dat.
5.3
De moeder heeft in haar appelschrift bij punt 88 een “Zelfstandig verzoek: beëindiging uithuisplaatsing” opgenomen. Het hof overweegt dat de wet voor een dergelijk zelfstandig verzoek in deze procedure geen grondslag biedt zodat het voorbij gaat aan dit verzoek van de moeder.
5.4
Ingevolge artikel 1:265b, eerste lid, Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter de gecertificeerde instelling als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid. De duur van de machtiging kan, op grond van het tweede lid van artikel 1:265c BW, telkens voor een jaar worden verlengd.
5.5
De moeder stelt dat niet voldaan is aan de voorwaarden voor verlenging van deze machtiging. Zij is kort gezegd van mening dat het niet goed gaat met [de minderjarige] bij Yulius, dat er alleen maar meer problemen ontstaan en dat het beter met [de minderjarige] ging toen zij zelf nog voor haar zorgde. De moeder is tevens van mening dat de uithuisplaatsing in strijd is met de artikelen 8 EVRM en 9 IVRK.
Ter zitting heeft de moeder nader toegelicht dat zij inmiddels een nieuwe start heeft gemaakt; zij heeft in januari 2021 een detox voor haar medicijnverslaving ondergaan, terwijl zij ten tijde van het onderzoek door het NIFP (afgerond in december 2020) nog onder invloed van het medicijngebruik was. Zij heeft veel verdriet om de situatie, probeert op te krabbelen en, ook door middel van hulp van het UWV, aan haar toekomst te werken. De moeder ziet dat [de minderjarige] ongelukkig is bij Yulius en wil het liefst dat zij -al dan niet via gefaseerde terugplaatsing- bij haar komt wonen, of anders in een netwerkpleegezin wordt geplaatst. De moeder staat open voor ambulante hulpverlening.
5.6
De GI verzoekt de bestreden beschikking op dit punt te bekrachtigen. [de minderjarige] heeft professionele hulpverlening nodig; er is sprake van forse trauma- en hechtingsproblematiek. De behandeling daarvan dient plaats te vinden in een professionele setting. Dat kan niet bij de moeder thuis of in een pleeggezin plaatsvinden. Dat [de minderjarige] op 8-jarige leeftijd in een klinisch psychiatrische behandelsetting verblijft is heftig, maar noodzakelijk. Zelfs in deze setting is slechts sprake van een minimale vooruitgang van [de minderjarige] . De moeder komt zeker een rol toe, maar zij moet [de minderjarige] ook de ruimte geven en de professionals hun werk laten doen, aldus de GI.
5.7
De raad adviseert de bestreden beschikking te bekrachtigen. Er is vastgesteld dat [de minderjarige] intensieve behandeling nodig heeft op het gebied van trauma en hechting. [de minderjarige] is een zeer beschadigd meisje en terugplaatsing bij de moeder is niet aan de orde. Dat de moeder inmiddels een traject is gestart om aan zichzelf te werken vindt de raad zeer positief voor de rol die de moeder in het leven van [de minderjarige] zal blijven spelen, maar [de minderjarige] heeft in het kader van haar verdere ontwikkeling meer nodig dan de moeder kan bieden, aldus de raad.
5.8
Evenals de kinderrechter en op dezelfde gronden, die het hof overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat is voldaan aan de hiervoor vermelde wettelijke vereisten voor verlenging van de uithuisplaatsing tot 18 mei 2021. Het hof verwijst naar de hierboven onder 3.3 vermelde, door het hof bekrachtigde, beschikkingen waarbij de uithuisplaatsing van [de minderjarige] is verlengd. Het hof heeft, evenals de kinderrechter, in die beschikkingen vastgesteld dat [de minderjarige] zodanig opgroeit dat zij ernstig in haar ontwikkeling wordt bedreigd, welke situatie zich ook thans nog voordoet. Het hof voegt daar nog het volgende aan toe.
Vastgesteld is dat er bij [de minderjarige] door haar belaste verleden sprake is van zeer ernstige hechtingsproblematiek en trauma’s. Tevens is duidelijk geworden dat [de minderjarige] daarvoor intensieve behandeling van deskundigen nodig heeft. Het is noodzakelijk dat [de minderjarige] daarvoor verder onderzocht wordt en dat verdere behandeling plaatsvindt, zoals ook door de moeder ter zitting is erkend. Op dit moment volgt [de minderjarige] een traject in de klinische behandelgroep “ [de behandelgroep] ” van Yulius, waar zij inmiddels de gehele week verblijft, en waar naast de behandeling ook nog steeds diagnostiek plaatsvindt om te onderzoeken wat precies nodig is om [de minderjarige] te helpen. Dit kan, alleen al vanwege de intensiteit van de behandeling en de zwaarte van de problematiek die bij [de minderjarige] speelt, niet gebeuren in een ambulante setting bij de moeder thuis, zoals zij voorstelt. Evenmin kan dat plaatsvinden in een pleeggezin. Het hof acht het dan ook noodzakelijk dat het traject bij Yulius in de huidige vorm voor [de minderjarige] kan worden afgerond. Uit de laatste zorgevaluaties van Yulius blijkt dat [de minderjarige] kleine stapjes maakt gedurende de behandeling en dat deze mogelijk groter kunnen worden wanneer [de minderjarige] meer rust in haar hoofd heeft. Bij Yulius wordt daarvoor deskundige hulp geboden en bovendien is een verdere diagnose ook noodzakelijk om de juiste vervolg-woonsituatie voor [de minderjarige] te kunnen bepalen. Dat de moeder inmiddels zelf stappen heeft genomen om haar leven op orde te krijgen, waarbij zij onder meer een detox voor haar medicijnverslaving heeft ondergaan, vindt het hof te prijzen en ook zeker in het belang van haar (verdere) rol in het leven van [de minderjarige] . Dat maakt echter niet, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, dat het hof over de machtiging tot verlenging van de uithuisplaatsing bij Yulius tot 18 mei 2021 anders dan de rechtbank zal beslissen.
5.9
Nu aan de vereisten voor uithuisplaatsing is voldaan, volgt daaruit tevens dat de inbreuk op het recht op ‘family life’ gerechtvaardigd is, omdat deze noodzakelijk is en tevens evenredig aan het doel van de bescherming van de geestelijke en lichamelijke ontwikkeling van [de minderjarige] . Aan het beroep van de moeder op het bepaalde in artikel 8 EVRM jo. 9 IVRK moet daarom worden voorbij gegaan.
5.1
Op grond van het hiervoor overwogene is het hof van oordeel dat de gronden -en de noodzaak- voor de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] bij Yulius ten tijde van de bestreden beschikking en tot 18 mei 2021 aanwezig waren. Het hof zal om die reden de bestreden beschikking op dit punt bekrachtigen.
De vervangende toestemming voor medische behandeling van [de minderjarige] .
5.11
Het hof stelt vast, zoals ook aan de advocaat van de moeder ter zitting is medegedeeld, dat de derde grief in het appelschrift weliswaar ziet op de vervangende toestemming voor medische behandeling, maar dat in het petitum geen verzoek in dit kader is geformuleerd. De tekst van de derde grief is ook niet voltooid, en daarmee is niet duidelijk waar de moeder in dit kader precies tegen grieft. Ter zitting heeft de moeder verklaard dat zij begrijpt dat [de minderjarige] behandeling nodig heeft, dat zij zich ook niet verzet tegen therapie en hetgeen verder nodig is, maar dat zij, mede gelet op haar eigen ervaringen met medicatie in het verleden, absoluut niet wil dat [de minderjarige] in dit verband medicatie krijgt toegediend. Onder deze omstandigheden begrijpt het hof het verzoek van de moeder aldus, dat haar hoger beroep zich alleen richt tegen de door de kinderrechter verleende vervangende toestemming voor farmacotherapie als behandeling voor [de minderjarige] en dat de bestreden beschikking voor het overige op dit punt bekrachtigd kan worden. Het hof zal dan ook alleen over de farmacotherapie als behandelingswijze oordelen. De GI heeft verzocht de bestreden beschikking op dit punt te bekrachtigen.
5.12
Op grond van het bepaalde in artikel 1:265h BW kan de rechter vervangende toestemming verlenen voor de medische behandeling van een kind jonger dan twaalf jaar als behandeling noodzakelijk is om ernstig gevaar voor de gezondheid van het kind af te wenden en de ouder die het gezag uitoefent toestemming daarvoor weigert.
5.13
Het hof heeft hiervoor geoordeeld het onderzoek en de behandeling van [de minderjarige] bij Yulius noodzakelijk te achten. In de brief van R. Bruggemans, kinder- en jeugdpsychiater (hierna: de psychiater) bij Yulius van 1 maart 2021 wordt uitgelegd waarom het van belang is dat [de minderjarige] in dit verband medicatie toegediend kan krijgen.
In deze brief schrijft de psychiater dat, hoewel [de minderjarige] goed haar best doet op [de behandelgroep] en in de therapie, onvoldoende verbetering van haar problemen wordt gezien. [de minderjarige] laat slechts een kleine groei zien in het uiten van haar emoties. Zij blijft een grote controle-behoefte houden en is nog steeds voortdurend heel alert. Door -kort gezegd- het “volle hoofd” van [de minderjarige] is het voor haar heel lastig te profiteren van de aangeboden behandeling. Ook slaapt [de minderjarige] door dit alles al een tijd slecht en slaapt zij moeizaam in. De behandelaars zien een voortdurende stress bij [de minderjarige] , hetgeen niet goed is voor de ontwikkeling van de hersenen. Volgens de psychiater kunnen neuroleptica kinderen met een belast verleden helpen minder snel overprikkeld te raken (een minder vol hoofd te hebben) en hen helpen hun emoties beter te reguleren. Bij [de minderjarige] is gedurende de opname eerst ingezet op psychologische en pedagogische/gedragsmatige aanpak (dus zonder medicatie) van de emotieregulatieproblemen, controlebehoefte en alertheid. Dat werk echter onvoldoende. Ook kunnen de neuroleptica ervoor zorgen dat [de minderjarige] beter gaat inslapen, aldus de psychiater in de brief.
5.14
Uit de uiteenzetting van de psychiater blijkt naar het oordeel van het hof dat inzet van de medicatie noodzakelijk is voor de (verdere) behandeling van [de minderjarige] . Hoewel het hof begrip heeft voor de zorgen van de moeder, zoals zij die ter zitting heeft toegelicht, zal het de psychiater, zijnde de deskundige op dit gebied, volgen. De door de kinderrechter verleende vervangende toestemming, ook voor de farmacotherapie als behandelingswijze, wordt dan ook bekrachtigd. De noodzaak daartoe is aanwezig nu de moeder zich uitdrukkelijk verzet tegen toediening van medicatie en ervan uitgegaan moet worden dat zij dan ook haar toestemming op dat punt zal onthouden, terwijl vast is komen te staan dat de medisch deskundige van oordeel is dat het in het belang van (de behandeling van) [de minderjarige] noodzakelijk is dat zij medicijnen toegediend krijgt. Zij heeft medicatie nodig om (op dit moment) te kunnen functioneren en te profiteren van de behandeling, die zij mede krijgt om het verdere ernstige gevaar voor haar gezondheid af te wenden.
5.15
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking, voor zover nog aan het oordeel van het hof onderworpen, dient te worden bekrachtigd.

6.De beslissing

Het hof:
verklaart de moeder niet-ontvankelijk in haar hoger beroep voor zover zich dat richt tegen de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg tot 15 november 2021;
bekrachtigt voor het overige de beschikking van de rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Haarlem, van 2 november 2020, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.F. Miedema, mr. J.M.C. Louwinger-Rijk en mr. P.A.M. Jongens-Lokin, in tegenwoordigheid van mr. S. Rezel als griffier en is op 6 juli 2021 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.