Het hof overweegt als volgt. Zoals uit de door de moeder en de GI weergegeven voorgeschiedenis blijkt, heeft [kind A] veel meegemaakt, erin resulterend dat hij hechtingsproblemen heeft en een psychotrauma- of stressgerelateerde stoornis. Niet alleen is hij getuige en slachtoffer geweest van (verbaal en fysiek) geweld en verwaarlozing, maar ook heeft hij op veel verschillende plekken gewoond en heeft hij in dat opzicht veel onzekerheid gekend. In de eerste jaren van zijn leven had de moeder geen vaste plek en zijn zij meerdere keren verhuisd (en dakloos geweest), maar ook is [kind A] verschillende keren bij familie ondergebracht en heeft hij in twee pleeggezinnen gewoond. Voorts is na het voltooien van de eerste beoordelingsboog aan hem verteld dat hij bij de moeder zou worden teruggeplaatst, waarna de GI – bij voltooiing van de tweede, volledige beoordelingsboog – dat standpunt heeft gewijzigd.
De problematiek van [kind A] is dermate ernstig dat hij, in ieder geval tot voor kort, niet volledige dagen naar school kon. Ook toen hij het speciaal onderwijs volgde, kon niet worden voldaan aan zijn vraag om aandacht, sturing en ondersteuning. Volgens het ontwikkelingsperspectiefplan van [school] van schooljaar 2020-2021 was [kind A] zeer zelfbepalend, had hij snel conflicten en was hij erg impulsief en ongeremd. Zijn problematiek was er voorts debet aan dat hij niet langer in het pleeggezin van mevrouw [X] kon blijven. Vanwege de ernst van zijn gedragsproblemen was er reeds voor gekozen om hem apart van [kind B] en [kind C] te plaatsen.
De moeder en de GI zijn het erover eens dat het beter gaat met [kind A] sinds hij bij de grootmoeder woont. Ter zitting in hoger beroep is gebleken dat [kind A] inmiddels vijf dagen per week van 8.30 uur tot 14.00 uur naar school gaat; volgens de moeder zal hij na de zomervakantie wellicht volledige dagen naar school gaan. Uit een in de pleitnota van de moeder opgenomen bericht van 23 april 2021 van de orthopedagoog van school blijkt onder andere dat de school ziet dat de stabiliteit in zijn thuissituatie [kind A] goed doet. Ook in therapie wordt een positieve ontwikkeling gezien, aldus Levvel in de brief van 2 maart 2021, al wordt daarbij opgemerkt dat [kind A] op school nog forse gedragsproblemen laat zien. Verder vermeldt Levvel dat het betrekken van de moeder bij zijn therapie een positieve uitwerking heeft op [kind A] . Zij sluit op natuurlijke wijze aan bij [kind A] en toont zich betrokken.
Ook met de moeder gaat het beter. Met behulp van budgetbeheer heeft zij haar schulden afgelost, zij zal in augustus 2021 starten met een (vervolg)opleiding tot ervaringsdeskundige in de GGZ en zij profiteert van de haar geboden hulpverlening. In 2019 heeft zij haar klinisch behandeltraject bij De Mare afgerond. Zij wordt begeleid door RIBW, de reclassering en Inforsa. De moeder is leerbaar en zet zich in. Onder andere vanwege haar leerbaarheid en inzet is [kind B] thuisgeplaatst en dat gaat – voor zover bekend - goed.
Voornoemde positieve stappen nemen echter niet weg dat de moeder nog steeds in behandeling is. Zij werkt hard aan zichzelf, hetgeen veel van haar vergt, en daarnaast heeft zij de zorg voor [kind B] die meer dan een gemiddeld kind aandacht, stabiliteit en sturing van haar vraagt. Het hof onderschrijft het standpunt van de GI en de raad dat het teveel van de moeder zou vergen indien ook [kind A] weer bij haar zou wonen. Beide broers hebben nodig dat voortdurend op hun behoeftes wordt ingegaan, hetgeen veel opvoedvaardigheden vraagt van hun opvoeder en tot stress leidt wanneer die behoeftes botsen met de eigen behoeftes. Het hof acht het risico dat de moeder overvraagd wordt te groot wanneer zij twee kinderen thuis heeft die beiden een opvoeder plus nodig hebben. In het verleden is gebleken dat de moeder van nature primair geneigd is op [kind A] te reageren met correctie (ook schreeuwen en slaan) indien zij het niet met elkaar eens zijn. Indien de terugplaatsing zou mislukken, welke mogelijkheid het hof reëel acht, zou dat betekenen dat [kind A] wederom een wisseling van verblijfplaats moet doormaken, hetgeen schadelijk is voor hem gezien de vele wisselingen die hij al heeft meegemaakt.
Hetgeen hiervoor is overwogen, brengt het hof tot het oordeel is dat de machtiging tot uithuisplaatsing van [kind A] nog steeds noodzakelijk is in het belang van zijn verzorging en opvoeding. Het hof heeft daarbij uiteraard ook acht geslagen op de wens van [kind A] om weer bij zijn moeder te wonen. Die wens, hoe begrijpelijk ook, kan in de gegeven omstandigheden echter niet tot een ander oordeel leiden. Voor het overige verwijst het hof naar hetgeen hierna onder 5.7 wordt overwogen.
Aan de voorwaarde voor verlenging van de machtiging is dus voldaan. De bestreden beschikking zal dan ook op dit punt worden bekrachtigd.
Overigens wenst het hof op te merken dat het goede nota heeft genomen van het voornemen van de gezinsmanager om toe te werken naar een grotere rol van de moeder bij de opvoeding en verzorging van [kind A] , onder andere door te proberen de omgang uit te breiden naar alle weekends en vakanties. Momenteel gaat de moeder wekelijks met [kind A] mee naar zijn therapie waarna zij met hem en [kind B] bij de grootmoeder eet en daarnaast is [kind A] om de week op zaterdag bij haar inclusief overnachting.