ECLI:NL:GHAMS:2021:2081

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
6 juli 2021
Publicatiedatum
14 juli 2021
Zaaknummer
200.285.406/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep wegens ontbreken advocaat bij beroepschrift

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 6 juli 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende een verzoek van een vrouw, die zonder tussenkomst van een advocaat in hoger beroep was gekomen tegen een beschikking van de rechtbank Amsterdam van 31 augustus 2020. De vrouw, wonende in Polen, had op 15 oktober 2020 haar beroepschrift ingediend, maar dit was niet ondertekend door een advocaat, wat in strijd is met artikel 359 in verbinding met artikel 278 lid 3 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv).

Het hof heeft de vrouw op 5 november 2020 en opnieuw op 29 maart 2021 in de gelegenheid gesteld om dit verzuim te herstellen, maar zij heeft niet gereageerd binnen de gestelde termijnen. De brieven van het hof waren in het Engels opgesteld, en het hof ging ervan uit dat de vrouw deze taal begreep, aangezien zij haar beroepschrift ook in het Engels had ingediend.

Uiteindelijk heeft het hof geoordeeld dat de vrouw niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar hoger beroep, omdat zij niet heeft voldaan aan de vereisten voor het indienen van een beroepschrift. De beslissing is openbaar uitgesproken door de voorzitter van het hof, en de zaak is behandeld door een meervoudige kamer.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.285.406/01
Zaaknummer rechtbank: C/13/681279 / FA RK 20-1433 (DB/YB)
Beschikking van de meervoudige kamer van 6 juli 2021 inzake
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats] (Polen),
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
en
[de man] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. R.G.J. van Kerkhof te Gilze.
Als belanghebbende is mede aangemerkt:
- de minderjarige [dochter] (hierna te noemen: [de minderjarige] ).
In zijn adviserende taak is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie Amsterdam,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank), van 31 augustus 2020, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De vrouw is op 15 oktober 2020, zonder tussenkomst van een advocaat, in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking van 31 augustus 2020.
2.2
Bij brief van 5 november 2020 heeft het hof de vrouw medegedeeld dat alleen een advocaat een hoger beroepschrift kan indienen en haar tot uiterlijk 30 november 2020 in de gelegenheid gesteld het verzuim te herstellen.
De vrouw heeft niet binnen de gestelde termijn gereageerd.
2.3
Nadien heeft het hof geconstateerd dat nagelaten is voornoemde brief van 5 november 2020 per aangetekende post te versturen. Bij brief van 29 maart 2021, per aangetekende post verstuurd, heeft het hof de vrouw daarom opnieuw in de gelegenheid gesteld het verzuim te herstellen en haar hiervoor een termijn gegeven tot 14 april 2021.
De vrouw heeft wederom niet binnen de gestelde termijn gereageerd. De brief van 29 maart 2021 is op 30 april 2021 bij het hof retour gekomen.
2.4
Het hof ziet aanleiding de zaak schriftelijk af te doen, zonder mondelinge behandeling.

3.De ontvankelijkheid van het hoger beroep

3.1
Op grond van het bepaalde in artikel 359 in verbinding met artikel 278 lid 3 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) dient een beroepschrift door een advocaat te zijn ondertekend. Indien een verzoekschrift ten onrechte niet door een advocaat is ingediend, biedt de rechter de verzoeker de gelegenheid binnen een door hem te bepalen termijn dit verzuim te herstellen. Maakt de verzoeker van deze gelegenheid geen gebruik, dan wordt hij in het verzoek niet-ontvankelijk verklaard, zo staat in artikel 281 lid 1 Rv. Deze bepalingen zijn op grond van artikel 362 Rv van overeenkomstige toepassing in hoger beroep.
3.2
Het op 15 oktober 2020 ingekomen beroepschrift van de vrouw voldoet niet aan de eisen van artikel 359 in verbinding met artikel 278, lid 3 Rv, omdat het niet is ondertekend door een advocaat. De vrouw is op 5 november 2020 en 29 maart 2021 in de gelegenheid gesteld dit verzuim te herstellen door hetzelfde beroepschrift binnen een bepaalde termijn door een advocaat te laten ondertekenen en indienen. Van deze gelegenheid is geen gebruik gemaakt.
3.3
Het hof stelt vast dat bij het bieden van de herstelgelegenheid is voldaan aan de bepalingen uit Verordening (EG) nr. 1393/2007 inzake de betekening en kennisgeving in de lidstaten van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken in burgerlijke of in handelszaken. Beide brieven van het hof aan de vrouw zijn in de Engelse taal geschreven. Het hof gaat ervan uit dat de vrouw deze taal begrijpt, nu zij haar beroepschrift zelf ook in de Engelse taal heeft geschreven. Daarnaast zijn beide brieven naar het door de vrouw in haar beroepschrift zelf genoemde adres verstuurd, wat bovendien het enige adres is dat bij het hof bekend en is de brief van 29 maart 2021 per aangetekende post aan de vrouw verstuurd. Dat deze brief retour is gekomen, maakt het voorgaande niet anders.
3.4
Het voorgaande brengt mee dat de vrouw in het hoger beroep niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.

4.De beslissing

Het hof:
verklaart de vrouw niet-ontvankelijk in haar hoger beroep.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.F. Miedema, J. Jonkers en J.A. van Keulen, in tegenwoordigheid van mr. J. van den Wildenberg als griffier, en is op 6 juli 2021 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.