Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
2.De feiten
3.De beoordeling
primairde executie van het vonnis van 31 januari 2020 te schorsen totdat in hoger beroep zal zijn beslist en
subsidiair[appellant] een termijn van zes maanden (althans een redelijke termijn) te gunnen voor ontruiming, met beslissing over de proceskosten. Recourt heeft tegen deze vordering verweer gevoerd.
kennelijkemisslag sprake is, ten minste is vereist dat dit klaarblijkelijk het geval is, dat wil zeggen dat reeds op het eerste gezicht, dus zonder relevant nader feitelijk of juridisch onderzoek, zonder meer duidelijk is dat een feitelijk of juridisch oordeel in een bepaalde rechtsoverweging of in het dictum onjuist is. Daarvan is in het onderhavige geval echter geen sprake, reeds omdat de stellingen van [appellant] in dit verband (slechts) een herhaling vormen van zijn stellingen in de procedure leidend tot het vonnis van 31 januari 2020 en het hof dit vonnis bij arrest van heden (zaaknummer: 200.276.781/01) heeft bekrachtigd. Voor zover [appellant] heeft betoogd dat de voorzieningenrechter tot een andere uitkomst van de belangenafweging had moeten komen heeft hij aangevoerd dat zijn minderjarige kinderen, die in Amsterdam schoolgaand zijn, ook gebruik maken van de woning en dat had moeten worden meegewogen dat hij de afgelopen 2,5 jaar op geen enkele wijze in strijd heeft gehandeld met zijn verplichtingen op grond van de huurovereenkomst. Het laatste is evident onjuist, omdat vast is komen te staan dat – zoals [appellant] zelf ook expliciet erkent – zijn broer laatstelijk gedurende langere tijd in de woning tijd heeft verbleven en dat hij, [appellant] , een huurachterstand heeft opgebouwd die op 1 februari 2021 € 7.829,65 bedroeg. Het eerste is – mede gelet op wat de voorzieningenrechter in het bestreden vonnis onder 4.2 omtrent de te maken belangenafweging heeft overwogen, maar in hoger beroep niet wordt bestreden – onvoldoende om af te wijken van de hoofdregel dat Recourt een uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis direct ten uitvoer mag leggen.
grief 1faalt. Nu sedert het wijzen van het vonnis van 31 januari 2020 en het vonnis waarvan beroep inmiddels meer dan een jaar is verstreken en [appellant] zelf de woning inmiddels vrijwillig heeft ontruimd en per 1 februari 2021 ter vrije beschikking van Recourt heeft gesteld, heeft hij bij bespreking van
grief 2geen belang meer. Hoewel [appellant] in eerste aanleg weliswaar niet volledig in het ongelijk is gesteld, is hij dat – zoals de voorzieningenrechter terecht heeft overwogen – wel grotendeels, zodat hij terecht in de proceskosten van dat geding is veroordeeld en
grief 3faalt.