In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 8 juli 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 30 juni 2017. De zaak betreft de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel door de betrokkene, die onterecht Kinderopvangtoeslag heeft ontvangen. De betrokkene, geboren in 1979, heeft zich schuldig gemaakt aan oplichting en valsheid in geschrifte, waarbij zij zowel voor zichzelf als voor derden aanvragen voor Kinderopvangtoeslag heeft ingediend, terwijl zij wist dat hierop geen recht bestond. Het openbaar ministerie vorderde een bedrag van € 157.190,00 aan ontneming van voordeel, maar dit bedrag werd tijdens de zitting aangepast.
Het hof heeft vastgesteld dat de betrokkene wederrechtelijk voordeel heeft verkregen en heeft het bedrag aan onterecht ontvangen Kinderopvangtoeslag geschat op € 92.668,00. Dit bedrag is gebaseerd op de onterecht ontvangen toeslagen en de bedragen die de betrokkene van derden heeft ontvangen voor het aanvragen van toeslagen. Het hof heeft ook rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure en heeft de betalingsverplichting aan de Staat gematigd met € 5.000,00. De betrokkene is verplicht om een bedrag van € 87.668,00 te betalen aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
De beslissing van het hof is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, en het hof heeft de draagkracht van de betrokkene in hoger beroep niet als voldoende onderbouwd geacht om de betalingsverplichting te matigen. Het arrest is uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier en is openbaar gemaakt op 8 juli 2021.