Het hof overweegt als volgt. Uit de stukken in het dossier en het verhandelde ter zitting in hoger beroep is gebleken dat sprake is van ernstige zorgen over de opvoedsituatie van de kinderen. Vanwege het oorlogsgeweld in Syrië zijn de ouders samen met [kind 1] in 2015 naar Nederland gevlucht
.Het opbouwen van een nieuw leven in Nederland bracht de ouders veel stress. De relatieproblemen, die al in Syrië bestonden, en de financiële problemen namen toe. De vader raakte verslaafd aan cocaïne. In oktober 2018 hebben de ouders hun relatie beëindigd en op 26 mei 2020 is hun huwelijk door echtscheiding ontbonden. Tussen de ouders is sprake geweest van ernstig en veelvuldig (fysiek en verbaal) huiselijk geweld, in het bijzijn van de kinderen. De ouders en [kind 1] hebben ingrijpende gebeurtenissen in Syrië meegemaakt en zijn daardoor waarschijnlijk getraumatiseerd. De hulpverleners in het vrijwillige kader (Dunyazorg en het Sociaal Team) constateerden dat de ouders emotioneel en fysiek niet (voldoende) beschikbaar waren voor de kinderen. In de thuissituatie ontbrak het de kinderen aan structuur, regels en toezicht. [kind 1] had een hoog (ongeoorloofd) schoolverzuim en kwam op school nauwelijks tot leren door concentratieproblemen. Regelmatig had zij geen of onvoldoende eten mee naar school en zij was vaak moe. Zij plaste in haar broek en vond geen aansluiting met klasgenoten. Ook bleek zij door haar ouders veelvuldig belast met volwassenenzaken en met niet leeftijdsadequate verantwoordelijkheden, zoals het oppassen op haar broertje.
Na het uiteengaan van de ouders is de moeder met de kinderen in een Blijfgroep in [plaats A] gaan wonen. Ondanks de door de vader geuite bedreigingen naar de moeder en haar familie, bleef de moeder ambivalent in het contact met de vader. De moeder en de kinderen zijn vervolgens overgeplaatst naar een andere Blijfgroep, maar ook hier heeft de moeder – tegen de afspraken in – contact met de vader en heeft zij hem diverse keren uitgenodigd om naar hen toe te komen.
Op 16 mei 2019 heeft de GI van Veilig Thuis een zorgmelding ontvangen over een incident waarbij de moeder haar kinderen heeft meegenomen naar haar nieuwe vriend in [plaats B] . Omstreeks 02.45 uur is de moeder met deze vriend door de politie aangehouden, nadat zij onder invloed van alcohol bij een uitgaansgelegenheid in [plaats B] vernielingen hadden gepleegd en agressief naar omstanders waren. De kinderen bleken op dat moment alleen thuis te zijn in het huis van deze vriend.
Nadat de kinderen op 23 mei 2019 onder toezicht zijn gesteld van de GI is Family’s First (FF) gestart met crisishulp ter voorkoming van een uithuisplaatsing van de kinderen. Zowel bij FF als bij de GI heeft [kind 1] aangegeven dat zij en [kind 2] fysiek en psychisch mishandeld worden door de moeder en zij vertoonde daarbij angst en onrustig gedrag. Dit is de directe aanleiding geweest voor de spoeduithuisplaatsing van de kinderen op 20 juni 2019. Nadat de kinderen eerst in een tijdelijk netwerkgezin zijn geplaatst, zijn zij – via een ander pleeggezin – bij de huidige pleegmoeder geplaatst. Het gaat redelijk goed met de kinderen. Ze gedijen goed bij de goede structuur, rust en regelmaat die de pleegmoeder kan bieden. Beide kinderen komen weer toe aan hun eigen ontwikkeling.
Begin 2020 is de moeder door de praktijkondersteuner van haar huisarts, na vier gesprekken, doorverwezen naar de specialistische GGZ. Zij heeft twee afspraken bij de specialistische GGZ gehad, maar omdat zij geen lijdensdruk leek te ervaren en geen hulpvraag had, is geen behandeling gestart. Zowel de Blijfgroep als de GI achten het echter nodig dat de moeder hulp voor zichzelf aanneemt, omdat zij geen inzicht lijkt te hebben in de effecten van haar traumatische ervaringen op haarzelf als persoon en als opvoeder van de kinderen. In september 2020 is de moeder uitgestroomd naar een zelfstandige 1-kamerwoning via de Blijfgroep, waar geen plaats is voor twee kinderen. De Blijfgroep beschrijft de moeder in oktober 2020 nog als niet voldoende zelfredzaam, in verband waarmee zij nog zes maanden lang ondersteuning van de Blijfgroep heeft gekregen. Inmiddels is deze ondersteuning in april 2021 afgelopen en krijgt de moeder ondersteuning van de Regenbooggroep; het dossier wordt nog wel opengelaten ter monitoring. Gebleken is dat de moeder niet goed in staat is om haar leven en dat van de kinderen te organiseren. Zo meent zij dat zij vanzelf een grotere woning zal krijgen als de kinderen bij haar zouden komen wonen en heeft zij verzuimd het nodige te regelen voor de verblijfsvergunningen van de kinderen, waardoor de kinderen ook tijdelijk zonder zorgverzekering waren. Van februari 2020 tot en met december 2020 heeft er geen fysiek contact plaatsgevonden tussen de vader en de kinderen. De vader was sinds begin 2020 onstabiel en heeft doodsbedreigingen geuit naar de jeugdbeschermer. De vader is bij I-Psy behandeld voor een depressie. In mei 2020 gaf zijn behandelaar aan dat zij niet echt stappen kon maken in de therapie en dat de vader veel herhaling nodig heeft. Inmiddels is deze behandeling afgesloten en is de vader doorverwezen naar een ouderbegeleider/systeemtherapeut bij I-Psy. Ter zitting in hoger beroep heeft de GI hieraan toegevoegd dat het laatste bezoek van de vader aan de kinderen niet goed is verlopen en vroegtijdig is beëindigd. De vader liet merken dat hij (wederom) een terugval had. Op de afspraak van 20 mei 2021 met de GI om de begeleide bezoeken te bespreken, is de vader niet verschenen en ook met zijn persoonlijke begeleider heeft de GI nog geen contact kunnen krijgen.
Na de beschikking van 20 augustus 2020 heeft de GI Timon Pleegzorg gevraagd de begeleiding van de omgangsmomenten over te nemen en een beoordelingsboog af te nemen om te bezien of een terugplaatsing van de kinderen bij de moeder tot de mogelijkheden behoort. Timon Pleegzorg is in deze beoordelingsboog tot de stellige conclusie gekomen dat een terugplaatsing van de kinderen bij de moeder niet in het belang van de kinderen is.