ECLI:NL:GHAMS:2021:1995

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
29 juni 2021
Publicatiedatum
6 juli 2021
Zaaknummer
200.292.031/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de uithuisplaatsing van minderjarige kinderen in het kader van de zorg voor hun ontwikkeling en opvoeding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 29 juni 2021 uitspraak gedaan over de verlenging van de uithuisplaatsing van de minderjarige kinderen [kind 1] en [kind 2]. De moeder, verzoekster in hoger beroep, heeft de beschikking van de kinderrechter van 16 februari 2021 aangevochten, waarin de machtiging tot uithuisplaatsing was verlengd. De moeder betoogde dat de gronden voor de uithuisplaatsing niet meer aanwezig waren en dat zij in staat was om voor haar kinderen te zorgen. De gecertificeerde instelling (GI) daarentegen stelde dat de kinderen in hun ontwikkeling bedreigd werden en dat de uithuisplaatsing noodzakelijk was voor hun welzijn.

Het hof heeft vastgesteld dat de kinderen sinds augustus 2019 in een pleeggezin verblijven en dat de moeder, ondanks haar betrokkenheid, niet in staat is gebleken om de benodigde opvoedkundige zorg te bieden. De moeder heeft wel vooruitgang geboekt in haar persoonlijke situatie, maar het hof oordeelde dat dit niet voldoende was om de kinderen een veilig en stabiel opvoedklimaat te bieden. De GI heeft aangetoond dat de kinderen ernstige schade hebben opgelopen door de omstandigheden in hun thuissituatie, waaronder huiselijk geweld en emotionele verwaarlozing.

Het hof heeft de bestreden beschikking van de kinderrechter bekrachtigd, waarbij de verlenging van de uithuisplaatsing tot 23 mei 2021 werd bevestigd. De moeder's verzoek om de uithuisplaatsing te beëindigen werd afgewezen. Het hof benadrukte dat de bescherming van de geestelijke en lichamelijke ontwikkeling van de kinderen voorop staat en dat de huidige situatie in het pleeggezin hen de beste kans biedt op een gezonde ontwikkeling.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.292.031/01
zaaknummer rechtbank: C/13/696042/ JE RK 21-29
beschikking van de meervoudige kamer van 29 juni 2021 inzake
[de moeder],
wonende op een geheim adres,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. N.J.R.M. Elings te Breda,
en
de gecertificeerde instelling Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland,
gevestigd te Gouda,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.
Als (overige) belanghebbenden zijn aangemerkt:
- de minderjarige [kind 1] (hierna te noemen: [kind 1] );
- de minderjarige [kind 2] (hierna te noemen: [kind 2] );
- [de vader] (hierna te noemen: de vader);
- [de pleegmoeder] (hierna te noemen: de pleegmoeder).
In zijn adviserende taak is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie Amsterdam,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de kinderrechter) van 16 februari 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De moeder is op 23 maart 2021 in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking van 16 februari 2021.
2.2
De GI heeft op 20 april 2021 een verweerschrift ingediend.
2.3
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- een e-mail van de zijde van de moeder met bijlage, ingekomen op 12 april 2021;
- een e-mail van de zijde van de raad van 14 mei 2021, waarin is aangegeven dat de raad wegens onderbezetting niet bij de mondelinge behandeling aanwezig kan zijn;
- een brief van de pleegmoeder, ingekomen op 18 mei 2021.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 21 mei 2021 plaatsgevonden.
Verschenen zijn:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat. Voor de moeder is mevrouw R. Mohammed opgetreden als tolk in de Arabische (Syrische) taal;
- de GI, vertegenwoordigd door de ondersteunend gezinsmanager en de gedragswetenschapper;
- de pleegmoeder.
De raad is, met bericht van verhindering, niet ter zitting verschenen.
De vader is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen.

3.De feiten

3.1
Uit het (op 26 mei 2020 door echtscheiding ontbonden) huwelijk van de moeder en de vader zijn geboren:
- [kind 1] , [in] 2012, te [geboorteplaats] (Syrië) en
- [kind 2] , [in] 2017, te [geboorteplaats] , (hierna gezamenlijk te noemen: de kinderen).
De ouders oefenen gezamenlijk het gezag uit over de kinderen.
3.2
Bij beschikking van de kinderrechter van 23 mei 2019 zijn de kinderen onder toezicht gesteld voor de duur van één jaar met ingang van 23 mei 2019. De ondertoezichtstelling is telkens verlengd en inmiddels heeft de kinderrechter op 21 mei 2021 een verlenging tot 23 mei 2022 uitgesproken.
3.3
Bij beschikking van de kinderrechter van 20 juni 2019 is een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing verleend voor de kinderen in een voorziening voor pleegzorg voor de duur van twee weken en is de beslissing voor het overige aangehouden. Bij beschikking van 1 juli 2019 is de verleende spoedmachtiging uithuisplaatsing gehandhaafd en is aansluitend een machtiging tot uithuisplaatsing voor verblijf van de kinderen in een voorziening voor pleegzorg verleend tot uiterlijk 20 december 2019. De machtiging tot uithuisplaatsing in laatstelijk is telkens verlengd en inmiddels heeft de kinderrechter op 21 mei 2021 een verlenging met zes maanden (tot 23 november 2021) uitgesproken.
3.4
De kinderen verblijven sinds augustus 2019 in het huidige pleeggezin. Zowel de vader als de moeder hebben in beginsel één keer in de twee weken een uur begeleide omgang met de kinderen.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is op verzoek van de GI de machtiging tot uithuisplaatsing van [kind 1] en [kind 2] in een voorziening voor pleegzorg verlengd tot uiterlijk 23 mei 2021.
4.2
De moeder verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking, te bepalen dat het inleidend verzoek van de GI tot verlenging van de machtiging uithuisplaatsing alsnog wordt afgewezen, dan wel een beslissing te nemen die het hof juist acht.
4.3
De GI verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Aan de orde is of ten tijde van de bestreden beschikking gronden aanwezig waren voor het verlengen van de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen, of deze gronden tot 23 mei 2021 aanwezig waren en of deze maatregel ten tijde en voor de duur van de bestreden beschikking nodig was.
5.2
De periode waarvoor de machtiging is verleend, is op 23 mei 2021 verstreken. Gelet op het door artikel 8 EVRM gewaarborgde recht op eerbiediging van haar gezinsleven, heeft de moeder een rechtens relevant belang om de rechtmatigheid van de machtiging over de periode van 23 februari 2021 tot 23 mei 2021 te laten toetsen en behoort aan haar niet haar procesbelang te worden ontzegd op de enkele grond dat de periode waarvoor de maatregel gold, inmiddels is verstreken.
5.3
Ingevolge artikel 1:265b, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter de gecertificeerde instelling als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid. Ingevolge artikel 1:265c, tweede lid, BW kan op verzoek van de gecertificeerde instelling de kinderrechter de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing telkens met ten hoogste een jaar verlengen.
5.4
De moeder betoogt dat ten tijde van de bestreden beschikking en ook thans niet is voldaan aan de gronden voor de (verlenging van de) uithuisplaatsing van de kinderen en voert hiertoe het volgende aan. Ondanks de uitdrukkelijke opdracht van de kinderrechter in de beschikking van 20 augustus 2020, heeft de GI zich onvoldoende ingespannen om toe te werken naar terugplaatsing bij haar thuis. De GI lijkt het perspectief van de kinderen al te hebben bepaald zonder de moeder in de gelegenheid te stellen haar opvoedvaardigheden te vergroten zodat zij haar getraumatiseerde kinderen de gewenste bovengemiddelde opvoedomgeving kan bieden. De moeder heeft na een wenperiode in Nederland als (getraumatiseerde) vluchteling een positieve ontwikkeling doorgemaakt. Zij heeft haar inburgeringscursus behaald, een eigen woning gekregen en zij beschikt inmiddels over een vaste verblijfvergunning. Zij kan echter niet laten zien welke stappen zij in haar ouderlijke competenties heeft gezet, nu in het rapport van Timon Pleegzorg niet duidelijk is omschreven wat van haar wordt verwacht. De pleegmoeder ontvangt begeleiding van de GI en van haar steunende netwerk. De moeder ziet niet in waarom zij deze hulp niet zou kunnen ontvangen in de thuissituatie. De moeder en de kinderen hebben samen een trauma opgelopen, maar de GI zet niet in op gezamenlijke traumaverwerking. Hierdoor lijkt het alsof de moeder niet beschikbaar voor de kinderen is. De kinderen raken hierdoor ontworteld. De artikelen 16, 8 en 3 van het IVRK worden geschonden, omdat de uithuisplaatsing een onrechtmatige inmenging in het gezinsleven van de kinderen betreft. De kinderen zijn uit huis geplaatst zonder dat eerst gekeken werd of met behulp van extra inzet van hulpverlening de kinderen thuis konden blijven wonen. Ook wordt hun recht op hun identiteit niet gewaarborgd nu zij geen gelegenheid krijgen de Arabische taal en cultuur te leren in hun pleeggezin. De kinderen spreken hierdoor nauwelijks nog Arabisch. Dat belemmert de moeder in het contact met haar kinderen, wat haar vervolgens weer tegengeworpen wordt. Daarnaast heeft in het afgelopen jaar te weinig contact plaatsgevonden tussen de kinderen en de moeder, mede door de coronamaatregelen, aldus de moeder.
5.5
De GI betoogt dat de kinderen dusdanig in hun ontwikkeling werden bedreigd dat een machtiging tot uithuisplaatsing noodzakelijk was en nog steeds noodzakelijk is en dat de beslissing van de kinderrechter in het belang van de kinderen is geweest. [kind 1] en [kind 2] hebben in hun jonge leven al veel meegemaakt. [kind 1] heeft het eerste gedeelte van haar leven in oorlogsgebied in Syrië gewoond en heeft samen met haar moeder en broertje verbleven in twee verschillende Blijf-groepen, vanwege bedreigingen door de vader. Beide kinderen zijn veelvuldig blootgesteld aan heftig verbaal en fysiek huiselijk geweld tussen de ouders. Ook zijn de kinderen, met name [kind 1] , belast met informatie die bestemd is voor volwassenen. Verder was sprake van een hoog schoolverzuim bij [kind 1] , vond zij nauwelijks aansluiting bij haar klasgenootjes en kwam zij niet toe aan leren en aan haar eigen ontwikkeling. De ouders kampten met schulden. Er was sprake van drugsgebruik bij de vader (cocaïne) en volgens de vader ook bij de moeder. Voorts heeft [kind 1] bij verschillende personen meldingen gemaakt van fysieke mishandeling door de moeder.
In 2018 hebben de ouders in het vrijwillige kader via Dunyazorg opvoedondersteuning gekregen. Dunyazorg gaf aan dat de ouders moeite hebben met het begrenzen van de kinderen. De ouders waren onvoldoende emotioneel en fysiek beschikbaar voor de kinderen en konden hun veiligheid onvoldoende waarborgen, zo hebben hulpverleners van CJG geconstateerd dat de ouders soms overdag lagen te slapen en de kinderen aan hun lot overlieten. Ook vielen de ouders bij spanningsvolle situaties terug in de oude opvoedingspatronen. Dat was de aanleiding om de kinderen uit thuis te plaatsen. Sinds augustus 2019 verblijven de kinderen bij hun pleegmoeder [de pleegmoeder] . Het gaat daar redelijk goed met de kinderen. Beide kinderen, maar vooral [kind 1] , laten signalen van een verstoorde hechting zien en [kind 1] voelt zich verantwoordelijk voor het welzijn van haar ouders. De kinderen gedijen goed bij de rust, structuur en regelmaat die de pleegmoeder hen biedt.
De GI betwist dat zij onvoldoende in de ouders heeft geïnvesteerd. De GI meent dat de moeder zelf onvoldoende, en te laat, actie heeft ondernomen. Anders dan de moeder meent, heeft zij een tweede kans gekregen door de inschakeling van Timon Pleegzorg die de omgang heeft geobserveerd en de beoordelingsboog heeft afgenomen. Timon is echter zeer stellig in het advies en ziet een terugplaatsing van de kinderen bij de moeder mislukken. De moeder heeft specialistische GGZ-hulp nodig, maar omdat de moeder volgens de geraadpleegde psycholoog geen lijdensdruk, behandelwens en hulpvraag heeft, is dit niet van de grond gekomen. De Blijf-groep heeft gerapporteerd dat de moeder niet voldoende zelfredzaam is om ervoor te zorgen dat zij stabiliteit heeft op verschillende leefgebieden. De GI betwist dat het voor de moeder niet duidelijk zou zijn aan welke vaardigheden zij moest werken, nu dit haar herhaaldelijk en in lekentaal is uitgelegd.
Op dit moment hebben beide ouders (afzonderlijk van elkaar) één keer per twee weken een uur begeleide omgang. Deze omgangsmomenten verlopen gespannen. De kinderen laten tijdens de begeleide bezoeken signalen van onveiligheid zien, hebben een gespannen lichaamshouding en vragen zich af hoelang het bezoek duurt. Na afloop van de begeleide bezoeken laat met name [kind 2] een terugval in zijn gedrag zien. Het is nodig gebleken om de pleegmoeder tijdens de bezoeken op de achtergrond aanwezig te laten zijn.
[kind 1] en [kind 2] hebben veel structuur, rust en regels nodig en zij hebben baat bij responsief en sensitief ouderschap, een bovengemiddeld opvoedklimaat, hetgeen de pleegmoeder aan hen kan bieden. De ouders zijn onvoldoende in staat gebleken om bij deze opvoedbehoefte te kunnen aansluiten, daarom dient de uithuisplaatsing verlengd te worden, aldus de GI.
5.6
Het hof overweegt als volgt. Uit de stukken in het dossier en het verhandelde ter zitting in hoger beroep is gebleken dat sprake is van ernstige zorgen over de opvoedsituatie van de kinderen. Vanwege het oorlogsgeweld in Syrië zijn de ouders samen met [kind 1] in 2015 naar Nederland gevlucht
.Het opbouwen van een nieuw leven in Nederland bracht de ouders veel stress. De relatieproblemen, die al in Syrië bestonden, en de financiële problemen namen toe. De vader raakte verslaafd aan cocaïne. In oktober 2018 hebben de ouders hun relatie beëindigd en op 26 mei 2020 is hun huwelijk door echtscheiding ontbonden. Tussen de ouders is sprake geweest van ernstig en veelvuldig (fysiek en verbaal) huiselijk geweld, in het bijzijn van de kinderen. De ouders en [kind 1] hebben ingrijpende gebeurtenissen in Syrië meegemaakt en zijn daardoor waarschijnlijk getraumatiseerd. De hulpverleners in het vrijwillige kader (Dunyazorg en het Sociaal Team) constateerden dat de ouders emotioneel en fysiek niet (voldoende) beschikbaar waren voor de kinderen. In de thuissituatie ontbrak het de kinderen aan structuur, regels en toezicht. [kind 1] had een hoog (ongeoorloofd) schoolverzuim en kwam op school nauwelijks tot leren door concentratieproblemen. Regelmatig had zij geen of onvoldoende eten mee naar school en zij was vaak moe. Zij plaste in haar broek en vond geen aansluiting met klasgenoten. Ook bleek zij door haar ouders veelvuldig belast met volwassenenzaken en met niet leeftijdsadequate verantwoordelijkheden, zoals het oppassen op haar broertje.
Na het uiteengaan van de ouders is de moeder met de kinderen in een Blijfgroep in [plaats A] gaan wonen. Ondanks de door de vader geuite bedreigingen naar de moeder en haar familie, bleef de moeder ambivalent in het contact met de vader. De moeder en de kinderen zijn vervolgens overgeplaatst naar een andere Blijfgroep, maar ook hier heeft de moeder – tegen de afspraken in – contact met de vader en heeft zij hem diverse keren uitgenodigd om naar hen toe te komen.
Op 16 mei 2019 heeft de GI van Veilig Thuis een zorgmelding ontvangen over een incident waarbij de moeder haar kinderen heeft meegenomen naar haar nieuwe vriend in [plaats B] . Omstreeks 02.45 uur is de moeder met deze vriend door de politie aangehouden, nadat zij onder invloed van alcohol bij een uitgaansgelegenheid in [plaats B] vernielingen hadden gepleegd en agressief naar omstanders waren. De kinderen bleken op dat moment alleen thuis te zijn in het huis van deze vriend.
Nadat de kinderen op 23 mei 2019 onder toezicht zijn gesteld van de GI is Family’s First (FF) gestart met crisishulp ter voorkoming van een uithuisplaatsing van de kinderen. Zowel bij FF als bij de GI heeft [kind 1] aangegeven dat zij en [kind 2] fysiek en psychisch mishandeld worden door de moeder en zij vertoonde daarbij angst en onrustig gedrag. Dit is de directe aanleiding geweest voor de spoeduithuisplaatsing van de kinderen op 20 juni 2019. Nadat de kinderen eerst in een tijdelijk netwerkgezin zijn geplaatst, zijn zij – via een ander pleeggezin – bij de huidige pleegmoeder geplaatst. Het gaat redelijk goed met de kinderen. Ze gedijen goed bij de goede structuur, rust en regelmaat die de pleegmoeder kan bieden. Beide kinderen komen weer toe aan hun eigen ontwikkeling.
Begin 2020 is de moeder door de praktijkondersteuner van haar huisarts, na vier gesprekken, doorverwezen naar de specialistische GGZ. Zij heeft twee afspraken bij de specialistische GGZ gehad, maar omdat zij geen lijdensdruk leek te ervaren en geen hulpvraag had, is geen behandeling gestart. Zowel de Blijfgroep als de GI achten het echter nodig dat de moeder hulp voor zichzelf aanneemt, omdat zij geen inzicht lijkt te hebben in de effecten van haar traumatische ervaringen op haarzelf als persoon en als opvoeder van de kinderen. In september 2020 is de moeder uitgestroomd naar een zelfstandige 1-kamerwoning via de Blijfgroep, waar geen plaats is voor twee kinderen. De Blijfgroep beschrijft de moeder in oktober 2020 nog als niet voldoende zelfredzaam, in verband waarmee zij nog zes maanden lang ondersteuning van de Blijfgroep heeft gekregen. Inmiddels is deze ondersteuning in april 2021 afgelopen en krijgt de moeder ondersteuning van de Regenbooggroep; het dossier wordt nog wel opengelaten ter monitoring. Gebleken is dat de moeder niet goed in staat is om haar leven en dat van de kinderen te organiseren. Zo meent zij dat zij vanzelf een grotere woning zal krijgen als de kinderen bij haar zouden komen wonen en heeft zij verzuimd het nodige te regelen voor de verblijfsvergunningen van de kinderen, waardoor de kinderen ook tijdelijk zonder zorgverzekering waren. Van februari 2020 tot en met december 2020 heeft er geen fysiek contact plaatsgevonden tussen de vader en de kinderen. De vader was sinds begin 2020 onstabiel en heeft doodsbedreigingen geuit naar de jeugdbeschermer. De vader is bij I-Psy behandeld voor een depressie. In mei 2020 gaf zijn behandelaar aan dat zij niet echt stappen kon maken in de therapie en dat de vader veel herhaling nodig heeft. Inmiddels is deze behandeling afgesloten en is de vader doorverwezen naar een ouderbegeleider/systeemtherapeut bij I-Psy. Ter zitting in hoger beroep heeft de GI hieraan toegevoegd dat het laatste bezoek van de vader aan de kinderen niet goed is verlopen en vroegtijdig is beëindigd. De vader liet merken dat hij (wederom) een terugval had. Op de afspraak van 20 mei 2021 met de GI om de begeleide bezoeken te bespreken, is de vader niet verschenen en ook met zijn persoonlijke begeleider heeft de GI nog geen contact kunnen krijgen.
Na de beschikking van 20 augustus 2020 heeft de GI Timon Pleegzorg gevraagd de begeleiding van de omgangsmomenten over te nemen en een beoordelingsboog af te nemen om te bezien of een terugplaatsing van de kinderen bij de moeder tot de mogelijkheden behoort. Timon Pleegzorg is in deze beoordelingsboog tot de stellige conclusie gekomen dat een terugplaatsing van de kinderen bij de moeder niet in het belang van de kinderen is.
5.7
Voor het hof is duidelijk dat de moeder zeer betrokken is bij de kinderen, ontzettend veel van hen houdt en niets liever wil dan zelf voor hen zorgen. Ook is duidelijk voor het hof dat de moeder haar best doet om haar persoonlijke situatie aan te pakken en constateert het hof dat zij daarin vooruit is gegaan. Dat neemt echter niet weg dat de dagelijkse opvoeding en de verzorging van de kinderen meer vergen dan de moeder hen kan bieden. Uit de beoordelingsboog van Timon Pleegzorg blijkt dat de moeder onvoldoende inziet dat de kinderen ernstig beschadigd zijn en een bovengemiddeld opvoedklimaat nodig hebben. Timon Pleegzorg verwacht dat de moeder de kinderen dit opvoedklimaat niet kan bieden, nu tijdens de begeleide bezoeken weinig voortuitgang bij de moeder wordt gezien, zij niet of nauwelijks reageert op de op- en aanmerkingen en zich niet begeleidbaar opstelt.
Het hof volgt de moeder niet in haar stelling dat zij niet de kans heeft gekregen om te laten zien welke stappen zij heeft gezet in haar ouderlijke competenties. De moeder had dit kunnen laten zien tijdens de bezoeken met haar kinderen, waar de kinderen volgens de pleegmoeder graag naar toe gaan. De pleegzorgwerker heeft tijdens deze bezoeken echter geconstateerd dat het de moeder niet altijd lukt om aan te sluiten bij de kinderen en dat zij hierin ook niet leerbaar lijkt, nu de tijdens de bezoeken gegeven pedagogische handvatten niet lijken te beklijven. Uit de overgelegde verslagen van de begeleide bezoekmomenten valt op te maken dat de kinderen hun moeder in feite de baas zijn. Bovendien is er een taalprobleem: de kinderen spreken niet of nauwelijks Arabisch en de moeder is de Nederlandse taal niet goed machtig. De bezoeken leveren spanningen op voor de kinderen en dat is in hun gedrag te merken.
Op het voorstel van de GI en van pleegzorg om de bezoeken voor- en na te bespreken, is de moeder tot op heden niet ingegaan, naar eigen zeggen om agendatechnische redenen. Ter zitting in hoger beroep heeft de moeder verklaard hiervoor inmiddels wel open te staan en wellicht dat de bezoekregeling hierdoor in de toekomst bevredigender voor de kinderen én de moeder kan verlopen.
Zowel de Blijfgroep als de GI hebben aangegeven dat het van belang is dat de moeder persoonlijke hulpverlening ontvangt om aan haar eigen problematiek te werken. Bij de moeder worden signalen van trauma gezien en dit heeft een uitwerking op de kinderen. De specialistische GGZ kon echter in 2020 niet starten met hulpverlening, omdat de moeder geen hulpvraag had. Ter zitting in hoger beroep heeft de moeder aangegeven dat zij recent haar huisarts heeft gevraagd om een doorverwijzing naar een psycholoog. Het kwijtraken van haar kinderen heeft haar getraumatiseerd en zij wil graag hulp om de kinderen terug te krijgen. Met de GI acht het hof het goed als de moeder psychologische begeleiding krijgt. Het hof spreekt echter de hoop uit dat deze stap van de moeder niet alleen is ingegeven door de wens om haar kinderen terug te krijgen, maar ook door een intrinsieke overtuiging van de noodzaak van hulpverlening voor zichzelf, omdat ook dit nodig is om de contacten tussen haar en de kinderen beter te laten verlopen.
In het pleeggezin laten beide kinderen signalen van trauma en hechtingsproblematiek zien en professionele therapie en/of hulp voor beide kinderen is geïndiceerd. In de gesprekken met Timon Pleegzorg geeft de moeder echter aan dat de kinderen te jong zijn voor therapie en dat het verleden/trauma vanzelf zal overgaan/verdwijnen, omdat de kinderen nog jong zijn. Ondanks de uitleg van de pleegzorgwerker blijft de moeder bij deze overtuiging. Het hof is van oordeel dat uit het voorgaande blijkt dat de moeder nog altijd de situatie van de kinderen onderschat en onvoldoende oog heeft voor hun behoeften.
5.8
Het hof is van oordeel dat uit al het voorgaande volgt dat de gronden voor de uithuisplaatsing van de kinderen aanwezig waren ten tijde van de bestreden beschikking en aanwezig zijn gebleven gedurende de looptijd van de maatregel. Het hof acht het in het belang van de kinderen noodzakelijk dat hun huidige positieve ontwikkeling, die na veel investering door de pleegmoeder en de hulpverlening op gang is gekomen, gewaarborgd wordt. De kinderen verblijven nu bijna twee jaar bij de pleegmoeder. Naar het oordeel van het hof zijn de kinderen het meest gebaat bij continuering van deze stabiele plek, waar hen voldoende structuur en veiligheid wordt geboden, zodat zij zich leeftijdsadequaat kunnen ontwikkelen. De bestreden beschikking zal daarom worden bekrachtigd en het verzoek van de moeder zal worden afgewezen.
5.9
In het voorgaande ligt besloten dat met verlenging en bekrachtiging van de bij de bestreden beschikking opgelegde maatregel geen onrechtmatige inbreuk op het gezinsleven van de kinderen is gemaakt, zoals de moeder stelt, nu deze maatregel noodzakelijk is en tevens evenredig is aan het doel van de bescherming van de geestelijke en lichamelijke ontwikkeling van de kinderen. Het beroep op het EVRM en IVRK faalt dan ook.
5.1
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 16 februari 2021;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.F. Miedema, mr. M.F.G.H. Beckers en mr. L.M. Coenraad, in tegenwoordigheid van mr. J.E. Betlem als griffier en is op 29 juni 2021 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.