ECLI:NL:GHAMS:2021:1971
Gerechtshof Amsterdam
- Beschikking
- Rechtspraak.nl
Bevestiging van gezamenlijk gezag over minderjarige ondanks verzoek tot eenhoofdig gezag
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 22 juni 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over het gezamenlijk gezag van een minderjarige, geboren uit de relatie tussen de man en de vrouw. De man, verzoeker in hoger beroep, had in eerste aanleg verzocht om het gezamenlijk gezag te beëindigen en de vrouw te belasten met eenhoofdig gezag. De rechtbank had op 4 november 2020 de verzoeken van de vrouw toegewezen, wat de man aanvecht. Het hof heeft vastgesteld dat de man geen vaste woon- of verblijfplaats had en dat de vrouw het gezamenlijk gezag had aangevraagd en verkregen. De man voerde aan dat de vrouw hem blokkeerde en dat hij betrokken wilde blijven bij de opvoeding van hun dochter. De vrouw betwistte de stellingen van de man en stelde dat zijn onregelmatige leefwijze niet bevorderlijk was voor een gezamenlijk gezag.
Het hof heeft overwogen dat gezamenlijk gezag het uitgangspunt is en dat de ouders in staat moeten zijn om samen beslissingen te nemen. Het hof concludeert dat er onvoldoende bewijs is dat het kind klem of verloren zal raken tussen de ouders. De communicatie tussen de ouders is moeizaam, maar het hof acht het te vroeg om te concluderen dat zij niet in staat zijn om gezamenlijk gezag uit te oefenen. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank vernietigd en het verzoek van de vrouw afgewezen, waardoor het gezamenlijk gezag in stand blijft. De man heeft zijn incidentele verzoek tot schorsing van de beschikking ingetrokken, omdat het hof in de hoofdzaak heeft beslist.