ECLI:NL:GHAMS:2021:1964

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
22 juni 2021
Publicatiedatum
6 juli 2021
Zaaknummer
200.280.189/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van verzoek tot opheffing van mentorschap en ontslag van bewindvoerder

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 22 juni 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende de afwijzing van verzoeken tot opheffing van het mentorschap en ontslag van de bewindvoerder van de rechthebbenden, [rechthebbende sub 1] en [rechthebbende sub 2]. De rechthebbenden, die samen in een huurwoning wonen en begeleid worden door de SIG, hebben in hoger beroep de beschikking van de kantonrechter van 31 maart 2020 aangevochten, waarin hun verzoeken tot opheffing van het mentorschap en ontslag van de bewindvoerder waren afgewezen. Het hof heeft vastgesteld dat de rechthebbenden, ondanks hun verzoeken, niet in staat zijn om hun niet-vermogensrechtelijke belangen zelfstandig te behartigen. De mentoren hebben hun zorgen geuit over de leefomstandigheden van de rechthebbenden, waaronder een gebrek aan persoonlijke hygiëne en een ongezonde woonsituatie. Het hof heeft geconcludeerd dat de noodzaak voor het mentorschap nog steeds aanwezig is en dat de mentoren een belangrijke rol spelen in het waarborgen van het welzijn van de rechthebbenden. Daarnaast heeft het hof geoordeeld dat er geen gewichtige redenen zijn voor het ontslag van de bewindvoerder, die volgens het hof zijn taken naar behoren vervult. De beschikking van de kantonrechter is dan ook bekrachtigd, en de verzoeken van de rechthebbenden zijn afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.280.189/01
zaaknummers rechtbank: 8223228 MB VERZ 19-809 en 8253509 BM VERZ 20-31 jb
8223264 MB VERZ 19-810 en 8253519 BM VERZ 20-32
beschikking van de meervoudige kamer van 22 juni 2021 in de zaak van:

1.[rechthebbende sub 1]

hierna te noemen: [rechthebbende sub 1]

2. [rechthebbende sub 2]

hierna te noemen: [rechthebbende sub 2] ,
beiden wonende te [woonplaats] ,
verzoekers in hoger beroep,
samen ook wel: de rechthebbenden,
advocaat: mr. M. Verkijk te Haarlem,
Als (overige) belanghebbenden in deze zaak zijn aangemerkt:
- de zus en mentor van de rechthebbenden, [belanghebbende A] (hierna: [belanghebbende A] );
- de broer en mentor van de rechthebbenden, [belanghebbende B] (hierna: [belanghebbende B] , samen met [belanghebbende A] ook genoemd: de mentoren);
- de bewindvoerder van de rechthebbenden, [X] bewindvoering & budgetbeheer B.V. (hierna: de bewindvoerder);
- de broer van de rechthebbenden: [belanghebbende C] ;
- de broer van de rechthebbenden: [belanghebbende D] ;
- de zus van de rechthebbenden: [belanghebbende E] ;
- de broer van de rechthebbenden: [belanghebbende F] ;
- de halfbroer van de rechthebbenden: [belanghebbende G] ;
- de hoofdadvocaat-generaal.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Haarlem (hierna: de kantonrechter) van 31 maart 2020, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De rechthebbenden zijn op 29 juni 2020 in hoger beroep gekomen voormelde beschikking van 31 maart 2020.
2.2
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- een brief met bijlagen van de zijde van de rechthebbenden van 13 januari 2021, ingekomen per fax op dezelfde datum en per brief op 20 januari 2021;
- een ongedateerde bijlage van de zijde van [belanghebbende B] , ingekomen op 14 januari 2021.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 22 januari 2021 plaatsgevonden. De rechthebbenden zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaat. Ook zijn verschenen de mentoren en twee medewerkers namens de bewindvoerder. Daarnaast is verschenen de zus van de rechthebbenden: [belanghebbende E] .
[belanghebbende C] , [belanghebbende D] , [belanghebbende F] , [belanghebbende G] en de hoofdadvocaat-generaal zijn, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen.
2.4
Op 28 april 2021 hebben de rechthebbenden een brief aan het hof gestuurd waarin zij hun standpunt nogmaals vermelden.

3.De feiten

3.1
[rechthebbende sub 2] is geboren [in] 1972. [rechthebbende sub 1] is geboren [in] 1960.
Zij wonen samen in een huurwoning in [plaats] en worden begeleid door de SIG (voorheen: Samenwerkende Instellingen voor Geestelijk Gehandicapten).
3.2
Bij afzonderlijke beschikkingen van de kantonrechter van 25 november 2014 is over de (toekomstige) goederen van elk van de rechthebbenden een bewind ingesteld. Bij afzonderlijke beschikkingen van 7 februari 2019 heeft de kantonrechter het verzoek van elk van de rechthebbenden tot ontslag van de bewindvoerder afgewezen.
3.3
Bij afzonderlijke beschikkingen van 5 februari 2018 heeft de kantonrechter ten behoeve van elk van de rechthebbenden een mentorschap ingesteld, met benoeming van [belanghebbende A] en [belanghebbende B] tot mentoren.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter de verzoeken van de rechthebbenden tot opheffing van het mentorschap en tot ontslag van de bewindvoerder afgewezen.
4.2
De rechthebbenden verzoeken, met vernietiging van de bestreden beschikking, te bepalen dat het mentorschap wordt opgeheven. Voorts verzoeken de rechthebbenden de bewindvoerder te ontslaan en een door de rechthebbenden aan te wijzen bewindvoerder te benoemen. Ter zitting hebben de rechthebbenden, in aanvulling op voornoemde verzoeken, verzocht het bewind op te heffen.
4.3
De mentoren verzoeken de bestreden beschikking te bekrachtigen.
4.4
De bewindvoerder verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

Toelaatbaarheid van het verzoek tot opheffing van het bewind
5.1
Begrijpt het hof het standpunt van rechthebbenden goed, dan hebben zij bedoeld ter zitting in hoger beroep ook een verzoek te doen tot opheffing van het bewind. Op grond van het bepaalde in artikel 283 in verbinding met artikel 130 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering dient een dergelijke vermeerdering van verzoek in beginsel schriftelijk te worden gedaan. Dat is niet gebeurd. Bovendien is het verzoek in een laat stadium gedaan, pas tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep. In deze fase van de procedure is een dergelijke vermeerdering in strijd met de eisen van een goede procesorde. Het hof zal de vermeerdering van verzoek dan ook buiten beschouwing laten.
De verzoeken tot opheffing mentorschap en ontslag bewindvoerder
5.2
De rechthebbenden stellen dat het mentorschap opgeheven dient te worden. Zij voeren daartoe aan dat zij zelf in staat zijn hun niet-vermogensrechtelijke belangen te behartigen. Hoewel de mentoren goede intenties hebben, ervaren zij de begeleiding van hen als een inbreuk op hun privéleven. Anders dan het rapport van drs. H.J. van Bruggen (hierna: drs. Van Bruggen) weergeeft, zijn de rechthebbenden in staat zich in hun dagelijks leven in zowel financieel als praktisch opzicht staande te houden en hebben zij geen behoefte aan aanvullende hulp van de mentoren. De rechthebbenden wonen zelfstandig in een huurwoning, krijgen begeleiding van de SIG en ontvangen een Wajong uitkering. [rechthebbende sub 1] werkt daarnaast als afwashulp in een keuken. De rechthebbenden menen tenslotte dat zij in eerste aanleg onvoldoende op het rapport van drs. Van Bruggen hebben kunnen reageren.
Daarnaast voeren de rechthebbenden aan dat de bewindvoerder gewijzigd dient te worden. De rechthebbenden menen dat zij onvoldoende leefgeld van de bewindvoerder ontvangen, terwijl dit gelet op hun inkomsten wel beschikbaar zou moeten zijn. Voorts hebben zij nooit een maandoverzicht van hun inkomsten en uitgaven van de bewindvoerder ontvangen, aldus de rechthebbenden.
5.3
De mentoren hebben ter zitting verweer gevoerd en daarbij het volgende naar voren gebracht. De mentoren maken zich ernstige zorgen over het welzijn van de rechthebbenden. De rechthebbenden mijden zorg en de mentoren maken zich zorgen over hun leefomstandigheden. De woning is niet verwarmd. Ook maken zij zich zorgen over hun gezondheid en hun gebrek aan persoonlijke hygiëne. Ook de werkgever van [rechthebbende sub 1] , een grote hotelketen, heeft bij de mentoren aangegeven dat zij zich zorgen maakt, omdat [rechthebbende sub 1] mogelijk een gezondheidsrisico voor de andere werknemers vormt. De mentoren menen dat zij thans onvoldoende zicht hebben op de situatie van de rechthebbenden, omdat zij niet in de woning worden toegelaten. Zij maken zich met name zorgen over het welbevinden van [rechthebbende sub 1] . [rechthebbende sub 2] zou [rechthebbende sub 1] allerlei zaken ontzeggen, zoals een dagbesteding, een tandartsbezoek of reparatie van zijn fiets, omdat daar volgens hem geen geld voor is. Dit is niet in het belang van [rechthebbende sub 1] . De mentoren verzoeken dan ook, naar het hof begrijpt, de bestreden beschikking te bekrachtigen.
5.4
De bewindvoerder voert aan dat geen grondslag bestaat voor een wijziging in de bewindvoering. De bewindvoerder bestrijdt dat geen financiële overzichten naar de rechthebbenden worden gestuurd. De rechthebbenden verzoeken telkens om meer geld, maar willen geen verantwoording afleggen waaraan dit geld besteed wordt. Dit is echter wel noodzakelijk voor een goede uitvoering van de bewindvoering. Het vakantiegeld wordt door de bewindvoerder gereserveerd voor onvoorziene kosten en wordt daarom, anders dan de rechthebbenden wensen, niet direct op hun rekening gestort. Voorts voert de bewindvoerder aan dat een andere bewindvoerder geen uitkomst zal bieden. De discussie met de rechthebbenden zal hetzelfde blijven. Tenslotte voert de bewindvoerder aan dat de beoogd bewindvoerder van stichting CAV geen bereidheidsverklaring heeft afgegeven, omdat die bewindvoerder ook van mening is dat er geen noodzaak bestaat tot wijziging van de bewindvoerder.
Opheffing mentorschap
5.5
Ten aanzien van het verzoek tot opheffing van het mentorschap overweegt het hof als volgt. Op grond van artikel 1:462 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter het mentorschap opheffen, indien de noodzaak daartoe niet meer bestaat of voortzetting van het mentorschap niet zinvol is gebleken, zulks op verzoek van de mentor of van degene die gerechtigd is het mentorschap te verzoeken als bedoeld in artikel 1:451 lid 1 en 2 BW, dan wel ambtshalve.
In hoger beroep zijn op verzoek van het hof de reeds in eerste aanleg overgelegde rapporten van drs. Van Bruggen, orthopedagoog, verbonden aan MEE & de Wering, van onbekende datum overgelegd. Uit het ten aanzien van [rechthebbende sub 1] opgemaakte rapport volgt, kort samengevat, dat [rechthebbende sub 1] een matige verstandelijke beperking heeft (TIQ 48) en weinig inzicht heeft in zijn eigen capaciteiten. Hij lijkt zichzelf te overschatten. [rechthebbende sub 1] heeft op alle levensgebieden ondersteuning nodig, dus zowel op het gebied van wonen als administratie en financiën.
Ten aanzien van [rechthebbende sub 2] blijkt uit het op hem betrekking hebbende rapport dat hij een matige verstandelijke beperking heeft (TIQ 46). Door zijn zelfverzekerde presentatie wordt hij makkelijk overschat en overvraagd. [rechthebbende sub 2] mist echter snel het overzicht. Hij zal beperkt oorzaak en gevolg van zijn handelen kunnen overzien. [rechthebbende sub 2] heeft volgens voornoemd rapport dan ook iemand nodig die hem helpt bij het aanbrengen van structuur, het krijgen van overzicht en het nemen van complexere beslissingen.
5.6
Bij beschikkingen van 5 februari 2018 heeft de kantonrechter ten aanzien van elk van rechthebbenden geoordeeld dat het op basis van voornoemde rapporten voldoende aannemelijk is dat de rechthebbenden als gevolg van hun lichamelijke en of geestelijke toestand tijdelijk of duurzaam niet in staat zijn of bemoeilijkt worden ten volle hun belangen van niet-vermogensrechtelijke aard waar te nemen.
Dat van de in de rapporten omschreven belemmeringen niet langer uitgegaan kan worden is niet gebleken. Integendeel. Voldoende aannemelijk is geworden dat de situatie van de rechthebbenden is verslechterd. [rechthebbende sub 2] heeft ter zitting verklaard dat hij de SIG heeft afgezegd. Ter zitting is voorts naar voren gekomen dat de mentoren geen toegang meer krijgen tot de woning van de rechthebbenden, waardoor zij lastig zicht kunnen houden op de situatie. Er bestaan reële zorgen over de huisvestings- en leefsituatie van de rechthebbenden. Zo was de woning niet verwarmd, en bestaan zorgen over enerzijds de afhankelijkheid van [rechthebbende sub 1] en anderzijds de dominantie van [rechthebbende sub 2] (over [rechthebbende sub 1] ). Daarbij komt dat er concrete zorgen bestonden over de persoonlijke verzorging - (tand)hygiëne - van [rechthebbende sub 1] . Niet, althans onvoldoende gemotiveerd is door rechthebbenden weersproken dat de werkgever van [rechthebbende sub 1] daarover zorgen heeft geuit en over het daarmee gepaard gaande risico voor de werkomgeving.
Het hof is dan ook van oordeel dat voortzetting van het mentorschap thans nog altijd noodzakelijk is. De enkele stelling van de rechthebbenden dat zij in staat zijn hun leven zelfstandig in te richten, is onvoldoende om daarover anders te oordelen. Bovendien is de voortzetting van het mentorschap volgens het hof zinvol. Ter zitting is gebleken dat de mentoren zoveel als mogelijk zicht houden op de situatie door telkens langs de woning van de rechthebbenden te gaan, en dat de mentoren aan de bel trekken bij instanties als dat volgens hen nodig is. De beschikking waarvan beroep zal dan ook worden bekrachtigd.
Verzoek tot ontslag van de bewindvoerder
5.7
Met betrekking tot het verzoek tot ontslag van de bewindvoerder overweegt het hof als volgt. Op grond van artikel 1:448 lid 2 BW wordt ontslag aan de bewindvoerder verleend hetzij op eigen verzoek, hetzij wegens gewichtige redenen of omdat hij niet meer voldoet aan de eisen om bewindvoerder te kunnen worden.
5.8
Van de hiervoor bedoelde gewichtige redenen is niet gebleken. Dat de bewindvoerder – mede gelet op het relatief beperkte inkomen van rechthebbenden - niet zonder meer ingaat op verzoeken om het vakantiegeld uit te keren of (anderszins) relatief grote bedragen op de rekening van de rechthebbenden te storten, het vakantiegeld in beginsel gebruikt voor noodzakelijke reserveringen, en eerst inzicht wil hebben of de besteding van de verzochte gelden noodzakelijk en verantwoord is, kan bezwaarlijk als een gewichtige reden worden aangemerkt. Zoals ter zitting is gebleken weigeren rechthebbenden het gewenste en noodzakelijke inzicht te geven.
Ook overigens is niet gebleken van gewichtige redenen voor het ontslag van de bewindvoerder.
Ook op dit punt zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen.
5.9
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
laat de vermeerdering van eis, inhoudende het verzoek van rechthebbenden tot opheffing van het bewind, buiten beschouwing;
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.F. Miedema, mr. A.N. van de Beek en mr. P.A.M. Jongens-Lokin, in tegenwoordigheid van mr. L.S. van Tol als griffier, en is op 22 juni 2021 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.