ECLI:NL:GHAMS:2021:1953

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
15 juni 2021
Publicatiedatum
6 juli 2021
Zaaknummer
200.285.861/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake verzoek tot ondertoezichtstelling van minderjarige in familiezaken

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 15 juni 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over het verzoek van de man tot ondertoezichtstelling van zijn minderjarige dochter [A]. De man, die in hoger beroep was gekomen tegen een eerdere beschikking van de kinderrechter, stelde dat er ernstige zorgen waren over de ontwikkeling van [A] en dat de moeder niet voldoende meewerkte aan hulpverlening. De vrouw daarentegen voerde aan dat de omgang tussen de man en [A] altijd al problematisch was en dat zij adequate hulp zocht voor [A]. De Raad voor de Kinderbescherming had in een rapport aangegeven dat er geen ondertoezichtstelling nodig was, ondanks de zorgen over de ontwikkeling van [A]. Het hof heeft de bestreden beschikking van de kinderrechter bekrachtigd, oordelend dat er geen noodzaak was voor ondertoezichtstelling, aangezien de moeder zelf adequate hulpverlening zocht en het ontbreken van contact tussen de man en [A] niet voldoende was om een ondertoezichtstelling te rechtvaardigen. De beslissing van het hof is genomen in het belang van de ontwikkeling van [A] en de rol van de moeder als verantwoordelijke ouder.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie -en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.285.861/01
zaaknummer rechtbank: C/15/306602 / JU RK 20-1643
beschikking van de meervoudige kamer van 15 juni 2021 inzake
[de man],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. N. Rastegar te Amsterdam,
en
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. J.E. Smal te Limmen, gemeente Castricum.
Als belanghebbende is verder aangemerkt:
- de minderjarige [minderjarige] (hierna te noemen: [A] ).
In zijn adviserende taak is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie Haarlem,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar (hierna: de kinderrechter) van 17 augustus 2020, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De man is op 17 november 2020 in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking.
2.2
De vrouw heeft op 5 januari 2021 een verweerschrift ingediend.
2.3
Bij het hof is voorts het volgende stuk ingekomen:
- een brief van de zijde van de vrouw van 25 februari 2021 met bijlagen, ingekomen op 26 februari 2021.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 10 maart 2021 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
- de raad, vertegenwoordigd door de heer [X] .
De advocaat van de vrouw heeft ter zitting pleitnotities overgelegd.

3.De feiten

3.1
Uit de inmiddels verbroken relatie van de man en de vrouw (hierna gezamenlijk ook: de ouders) is [A] geboren op [geboortedatum] 2011.
De ouders oefenden tot de beschikking van de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar (hierna: de rechtbank) van 26 augustus 2020, gezamenlijk het gezag uit over [A] . Sinds de beschikking van 26 augustus 2020 oefent de vrouw, op haar verzoek, alleen het gezag uit over [A] . De man is hiertegen in hoger beroep gekomen. Dit hoger beroep loopt nog.
[A] woont bij de vrouw.
3.2
Bij beschikking van 29 mei 2013 heeft de rechtbank, onder andere een zorgregeling bepaald met daarin een opbouw waarin werd toegewerkt naar een overnachting van [A] bij de man.
3.3
De vrouw heeft bij verzoekschrift van 23 november 2018 verzoeken ingediend ten aanzien van het gezag en de omgang. De man heeft hiertegen verweer gevoerd en een zelfstandig verzoek gedaan tot ondertoezichtstelling van [A] . De rechtbank heeft bij beschikking van 13 november 2019 deze verzoeken aangehouden in afwachting van een raadsonderzoek.
3.4
De raad heeft op 24 maart 2020 rapport uitgebracht.
3.5
Bij de hiervoor reeds genoemde beschikking van 26 augustus 2020 heeft de rechtbank de beslissing ten aanzien van de omgangsregeling pro forma aangehouden tot 24 februari 2021, in afwachting van de resultaten van de hulpverlening.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is het verzoek van de man [A] onder toezicht te stellen, afgewezen.
4.2
De man verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking, [A] alsnog onder toezicht te stellen.
4.3
De vrouw verzoekt het hoger beroep van de man af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Op grond van het tweede lid van artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter een minderjarige onder toezicht stellen op verzoek van een ouder, indien de raad niet tot indiening van het verzoek overgaat.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255, eerste lid, BW kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling indien die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW, in staat zijn te dragen.
5.2
De man kan zich niet verenigen met de beschikking waarvan beroep en voert daartoe het volgende aan.
De kinderrechter is ten onrechte teveel meegegaan in de zorgen zoals de raad deze heeft geformuleerd, terwijl er volgens de man veel meer zorgen zijn in deze situatie. De man en [A] hebben elkaar sinds de zomer van 2018 van de ene op de andere dag niet meer gezien. De plotselinge weerstand van [A] jegens haar vader dient een alarmsignaal te zijn. Het enkele feit dat hier sprake lijkt te zijn van ouderverstoting, zou al voldoende aanleiding moeten zijn om nader onderzoek te laten doen alvorens het verzoek tot ondertoezichtstelling af te wijzen. De man was tot de zomer van 2018 een belangrijke hechtingsfiguur voor [A] , zij zagen elkaar zes jaar lang innig en regelmatig. Door middel van de ondertoezichtstelling kan omgang tussen hen weer worden opgestart.
Verder is de kinderrechter ten onrechte ervan uitgegaan dat de vrouw bereid is mee te werken aan hulpverlening in het vrijwillig kader. Sinds 2018 is al gebleken dat de vrouw niet werkelijk daartoe bereid is. Na de bestreden beschikking is opnieuw gebleken dat de vrouw geenszins bereid is er alles aan te doen om de ontwikkelingsbedreiging van [A] weg te nemen door het inzetten van hulpverlening, zoals de kinderrechter heeft overwogen. De kinderrechter heeft het verzoek van de man dan ook op de verkeerde gronden afgewezen. De vrouw weert de man al jaren uit het leven van [A] en traineert bewust iedere vorm van hulpverlening, aldus de man.
5.3
De vrouw verweert zich als volgt.
De omgang verliep altijd al stroef. De man was ieder jaar een paar maanden niet bereikbaar waardoor er gedurende die maanden geen omgang was. In 2018 begon de man een afhaalrestaurant dat hij van 14.00 uur tot 23.00 uur moest openhouden. Hierdoor ging [A] te laat naar bed en gedurende de dag liet de man haar aan haar lot over. Daarom heeft de vrouw destijds de omgang tussen de man en [A] stopgezet.
Sinds [A] vijf was, is de vrouw op zoek naar hulpverlening voor [A] . Zij had namelijk last van de overgang van de man naar de vrouw. Ook heeft zij tot op heden woede-uitbarstingen en durft zij niet te slapen. Binnenkort zal [A] beginnen met hulpverlening van [jeugdhulp] . De raad en de kinderrechter hebben dan ook terecht overwogen dat de moeder voldoende adequate hulp zoekt voor [A] .
In tegenstelling tot wat de man stelt, is hij het die de hulpverlening voor [A] traineert. Hij komt afspraken niet na, trekt toestemmingen in, is onbereikbaar en komt niet opdagen. Bovendien heeft de man slechts om ondertoezichtstelling verzocht zodat kan worden toegezien op de naleving van de omgang. Dat is onvoldoende grond voor een ondertoezichtstelling. De kinderrechter heeft dan ook op juiste gronden het verzoek van de man afgewezen, aldus de vrouw
5.4
De raad heeft ter zitting in hoger beroep, onder verwijzing naar het raadsrapport van 24 maart 2020, het volgende geadviseerd.
Voor het opstellen van dit rapport heeft de raad de situatie in zijn gehele omvang bekeken. Op basis daarvan is de raad van mening dat er geen ondertoezichtstelling nodig is voor [A] , ondanks dat er wel zorgen zijn over haar ontwikkeling. Zo is het ontbreken van omgang tussen de man en [A] wel degelijk een punt van zorg. De vrouw geeft echter op de juiste wijze invulling aan haar ouderschap door hulpverlening in te schakelen die nodig is om de ontwikkelingsbedreiging weg te nemen. De raad verwacht dan ook dat de vrouw haar rol als verantwoordelijke ouder op deze wijze zal blijven voortzetten en dat zij zich zal blijven inzetten om het contact tussen [A] en de man te herstellen en op te bouwen. Derhalve heeft de raad het onderzoek naar een ondertoezichtstelling zonder vervolg afgesloten, aldus de raad.
5.5
Het hof overweegt als volgt.
Nu de raad geen verzoek tot ondertoezichtstelling bij de rechtbank heeft ingediend, dient het verzoek van de man tot ondertoezichtstelling beoordeeld te worden.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting in hoger beroep is het volgende gebleken.
De omgang tussen de man en [A] heeft een periode redelijk goed gelopen. [A] en de man zagen elkaar tussen 2013 en 2018 (met tussenpozen) regelmatig. Sinds september 2018 is de omgang in zijn geheel stopgezet. De ouders verschillen van mening over de directe aanleiding hiervan. Sindsdien heeft [A] eenmalig een begeleid omgangsmoment gehad met de man, in juni 2019. Deze ontmoeting is onrustig verlopen doordat [A] verstijfde en geen oogcontact met de man maakte. Het is onduidelijk waarom zij zo angstig reageert op de man. Ter zitting in hoger beroep is gebleken dat er inmiddels hulpverlening vanuit [jeugdhulp] is gevonden om [A] hiervoor hulp te bieden. Hiernaast bestaan er zorgen over woede-uitbarstingen, extreme boosheid en slaapproblemen bij [A] . Ook daarvoor zal [jeugdhulp] hulp bieden.
5.6
Het hof is gelet op het voorgaande van oordeel dat er thans geen noodzaak bestaat om [A] onder toezicht te stellen. Bij [A] is wel sprake van zorgen over haar ontwikkeling, maar niet zodanig dat sprake is van een ernstig bedreigde ontwikkeling. De moeder zoekt bovendien zelf adequate hulpverlening waar nodig. In de gegeven omstandigheden waarin in het vrijwillig kader voldoende mogelijkheden voorhanden zijn en door de vrouw ook worden aangegrepen, is het enkele ontbreken van contact tussen de man en [A] , volgens vaste jurisprudentie onvoldoende om een ondertoezichtstelling uit te spreken. Het hof zal de bestreden beschikking bekrachtigen.
5.7
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.M van Baardewijk, mr. J.M.C. Louwinger-Rijk en mr. P.J.W.M. Sliepenbeek, in tegenwoordigheid van mr. W.J. Boon als griffier en is op 15 juni 2021 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.