ECLI:NL:GHAMS:2021:1951

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
15 juni 2021
Publicatiedatum
6 juli 2021
Zaaknummer
200.284.580/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake kinderalimentatie en aanvaardbaarheidstoets

In deze zaak gaat het om een hoger beroep inzake kinderalimentatie. De man, verzoeker in hoger beroep, heeft in eerste aanleg een beschikking gekregen van de rechtbank Noord-Holland, waarin werd bepaald dat hij een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van zijn kinderen, [kind A] en [kind B], moest betalen. De man is in hoger beroep gekomen van deze beschikking, waarin de kinderalimentatie was vastgesteld op € 25,- per kind per maand, met ingang van 2 juli 2019. De vrouw en [kind A] hebben geen verweerschrift ingediend, maar hebben wel journaalberichten ingediend. Tijdens de mondelinge behandeling op 5 maart 2021 zijn beide partijen verschenen, maar [kind A] was niet ter zitting aanwezig.

Het hof heeft de feiten vastgesteld op basis van de eerdere beschikking van de rechtbank. De man heeft een beperkt inkomen en is sinds maart 2020 volledig afhankelijk van een uitkering op grond van de Participatiewet. Hij heeft schulden van circa € 195.000,- en is bezig met een schuldsaneringstraject. De man doet een beroep op de aanvaardbaarheidstoets, omdat hij stelt dat hij niet in staat is om kinderalimentatie te betalen. Het hof heeft vastgesteld dat de man, na aftrek van noodzakelijke kosten, minder dan 90% van de bijstandsnorm overhoudt, wat leidt tot de conclusie dat hij niet in staat is om enige bijdrage te betalen.

Het hof heeft de beschikking van de rechtbank vernietigd en bepaald dat de man met ingang van 2 juli 2019 geen kinderalimentatie hoeft te betalen. De beslissing is genomen op 15 juni 2021 en is openbaar uitgesproken door de rechters in deze zaak.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie -en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.284.580/01
zaaknummer rechtbank: C15/290642/FA RK 19-3780
beschikking van de meervoudige kamer van 15 juni 2021 inzake
[de man],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. M.A.M. Ansink te Haarlem,
tegen

1.[de vrouw] ,

wonende te [woonplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
en

2.[kind A] ,

wonende te [woonplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: [kind A] ,
advocaat: mr. G.H.G. Reitsma-van Riel te Hoofddorp.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Holland (locatie: Haarlem) (hierna: de rechtbank) van 15 juli 2020, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De man is op 14 oktober 2020 in hoger beroep gekomen van de beschikking van
15 juli 2020.
2.2
De vrouw en [kind A] hebben geen verweerschrift ingediend.
2.3
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- een journaalbericht van de zijde van de vrouw en [kind A] van 16 november 2020;
- een journaalbericht van de zijde van de vrouw en [kind A] van 22 februari 2021 met bijlagen, ingekomen op 23 februari 2021;
- een journaalbericht van de zijde van de man van 22 februari 2021 met bijlage, ingekomen op 23 februari 2021;
- een journaalbericht van de zijde van de man van 24 februari 2021 met bijlagen, ingekomen op 25 februari 2021.
2.4
De hierna te noemen minderjarige [kind B] is in de gelegenheid gesteld zijn mening kenbaar te maken met betrekking tot het verzoek, maar heeft daarvan geen gebruik gemaakt.
2.5
De mondelinge behandeling heeft op 5 maart 2021 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat.
Van de zijde van de vrouw zijn pleitaantekeningen overgelegd.
[kind A] is niet ter zitting in hoger beroep verschenen.

3.De feiten

3.1
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast.
3.2
Partijen hebben tot in 2007 een affectieve relatie gehad.
3.3
Partijen zijn de ouders van [kind A] , geboren op [datum 1] 2002 en [kind B] (hierna te noemen: [kind B] ), geboren op [datum 2] 2004.
De man heeft [kind A] en [kind B] erkend.
3.4
Na beëindiging van hun relatie hebben partijen afgesproken dat de man aan de vrouw een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind A] en [kind B] zal voldoen van
€ 300,- per maand per kind.
3.5
Het hof heeft, voor zover hierna bedragen zijn genoemd, deze telkens afgerond, tenzij anders vermeld.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is, met wijziging in zoverre van voornoemde overeenkomst tussen partijen, bepaald dat de man met ingang van 2 juli 2019 een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind A] en [kind B] (hierna: de kinderalimentatie) aan de vrouw dient te betalen van € 25,- per kind per maand.
4.2
De man verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking, de kinderalimentatie op nihil te stellen.
4.3
De vrouw verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Het hof moet beoordelen in hoeverre de man in staat is kinderalimentatie te betalen.
De behoefte van de kinderen, althans het door de rechtbank bepaalde bedrag daarvan alsmede de ingangsdatum van de gewijzigde kinderalimentatie zijn niet in geschil en staan daarmee vast.
5.2
De man is tot maart 2020 werkzaam geweest als taxichauffeur. Hij verdiende hiermee een beperkt inkomen dat op grond van de Participatiewet door de gemeente werd aangevuld tot de bijstandsnorm van € 1.052,- netto per maand. Met ingang van maart 2020 ontvangt hij de volledige uitkering op grond van de Participatiewet. Hij heeft een inkomensberekening overgelegd die is uitgevoerd door het hierna te noemen bureau Schulddienstverlening van de gemeente Haarlem. Deze berekening is niet door de vrouw betwist, zodat het netto inkomen van de man volgens deze berekening van € 1.052,- netto per maand vast staat.
De vrouw stelt dat de man zich onvoldoende inspant om een baan te vinden. De man heeft deze stelling gemotiveerd betwist. Gelet op de betwisting door de man ligt het op de weg van de vrouw haar stelling nader te onderbouwen. Zij heeft dit nagelaten, zodat deze stelling wordt verworpen.
5.3
Op grond van de gebruikelijk toegepaste draagkrachttabel bedraagt de draagkracht van de man bij dit inkomen in totaal € 50,- per maand.
5.4
De man heeft schulden tot een bedrag van circa € 195.000,-. Hij doorloopt een schuldsaneringstraject bij het bureau Schulddienstverlening van de gemeente Haarlem. Op grond van een met de schuldeisers gesloten overeenkomst lost hij in het kader van dit schuldhulpverleningstraject het minimale bedrag van € 53,- per maand op zijn schulden af.
5.5
De man doet een beroep op de aanvaardbaarheidstoets en stelt dat hij op grond van de overgelegde - door het bureau Schulddienstverlening opgestelde - berekeningen niet in staat is enig bedrag aan kinderalimentatie te betalen.
De vrouw heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
5.6
In die gevallen waarin sprake is van schulden, andere lasten of een lager netto besteedbaar inkomen dan € 1.375,- per maand, kan de vaststelling van een onderhoudsbijdrage op basis van de draagkrachttabel tot een onaanvaardbare situatie leiden voor de onderhoudsplichtige. Van een onaanvaardbare situatie is sprake indien de onderhoudsplichtige bij de vast te stellen bijdrage niet meer in de noodzakelijke kosten van bestaan kan voorzien, of van zijn inkomen na vermindering van de lasten minder dan 90% van de voor hem geldende bijstandsnorm overhoudt.
Op grond van de door de man overgelegde en door de vrouw niet betwiste berekening van het bureau Schulddienstverlening bedragen de minimale bestaanskosten van de man € 953,- per maand (90 % van de bijstandsnorm).
De man heeft verder een tweetal lasten die onvermijdbaar zijn. Zijn huurlasten overstijgen het bedrag dat in de bijstandsnorm is verdisconteerd, na vermindering van de ontvangen huurtoeslag ten bedrage van € 344,- per maand, met € 190,- per maand. Het hof is van oordeel dat geen sprake is van een onredelijk hoge woonlast en zal deze last aanmerken als noodzakelijk. Voor zover de vrouw heeft bedoeld te stellen dat de man zijn woonlasten kan delen met zijn vriendin heeft zij dat, tegenover de gemotiveerde betwisting door de man, verder niet onderbouwd, zodat het hof hieraan voorbij gaat.
Voorts is de man gehouden € 53,- per maand af te lossen op zijn schulden aangezien hieraan bij deelname aan een schuldhulptraject niet valt te ontkomen.
Het hof is van oordeel dat het bovengenoemde bedrag van € 953,- met deze lasten van in totaal € 243,- per maand dient te worden verhoogd om zo te komen tot de voor de man noodzakelijke en onvermijdbare kosten van bestaan.
Indien de man zou worden veroordeeld tot het betalen van kinderalimentatie zou hij, zijn netto inkomen van € 1.052,- per maand in aanmerking nemend, voor de noodzakelijke kosten van bestaan minder overhouden dan 90 % van de bijstandsnorm.
Het beroep van de man op de aanvaardbaarheidstoets slaagt.
Dit leidt ertoe dat de man niet in staat moet worden geacht enig bedrag aan kinderalimentatie te betalen.
5.7
Ter zitting in hoger beroep is gebleken dat de man reeds vanaf 2014 geen kinderalimentatie betaalt zodat geen sprake kan zijn van een terugbetalingsverplichting door de vrouw of [kind A] .

6.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Noord-Holland (locatie: Haarlem) van 15 juli 2020 met zaaknummer C15/290642/FA RK 19-3780 en, opnieuw rechtdoende;
bepaalt met wijziging van de overeenkomst tussen partijen de door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind A] en [kind B] met ingang van 2 juli 2019, respectievelijk de kosten van levensonderhoud en studie van [kind A] met ingang van
[datum 1] 2020 op nihil;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.M van Baardewijk, J.M.C. Louwinger-Rijk en
S.F.M. Wortmann, in tegenwoordigheid van de griffier en is op 15 juni 2021 in het openbaar uitgesproken door mr. M.C. Schenkeveld.