ECLI:NL:GHAMS:2021:1950
Gerechtshof Amsterdam
- Beschikking
- Rechtspraak.nl
Beëindiging gezamenlijk gezag en toekenning eenhoofdig gezag aan de man
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 15 juni 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van het gezamenlijk gezag van de ouders over hun dochter [kind 1]. De vrouw, verzoekster in hoger beroep, was het niet eens met de eerdere beschikking van de rechtbank Noord-Holland van 2 juli 2020, waarin het gezamenlijk gezag werd beëindigd en de man, verweerder in hoger beroep, het eenhoofdig gezag werd toegekend. De vrouw stelde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat het gezamenlijk gezag niet meer mogelijk was, en dat er geen gegronde redenen waren om van het uitgangspunt van gezamenlijk gezag af te wijken. De man betwistte dit en voerde aan dat de communicatie tussen de ouders zo slecht was dat gezamenlijk gezag niet meer mogelijk was.
Het hof heeft vastgesteld dat er sinds de scheiding in 2015 ernstige communicatieproblemen zijn tussen de ouders, die zijn verergerd door de PTSS-klachten van de vrouw. Ondanks eerdere hulpverlening is er geen verbetering in de communicatie tot stand gekomen. Het hof oordeelde dat de omstandigheden zodanig zijn dat de vrouw niet in staat is om op een constructieve manier samen te werken met de man in het belang van [kind 1]. De omgangsregeling van eenmaal per maand werd als onvoldoende beschouwd om gezamenlijk gezag te kunnen uitoefenen. Het hof concludeerde dat het in het belang van [kind 1] noodzakelijk was om het gezamenlijk gezag te beëindigen en de man met het eenhoofdig gezag te belasten. De beschikking van de rechtbank werd bekrachtigd en het verzoek van de vrouw werd afgewezen.