ECLI:NL:GHAMS:2021:1949

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
15 juni 2021
Publicatiedatum
6 juli 2021
Zaaknummer
200.283.257/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot uitbreiding omgangsregeling afgewezen; bekrachtiging bestreden beschikking

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 15 juni 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek tot uitbreiding van de omgangsregeling tussen de man en zijn minderjarige kind, geboren in 2014. De man, die in hoger beroep ging tegen een eerdere beschikking van de kinderrechter, verzocht om een wijziging van de omgangsregeling die hem eenmaal per maand omgang met zijn kind zou toestaan. De vrouw, die het eenhoofdig gezag over het kind uitoefent, verzocht de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek of het verzoek af te wijzen en de eerdere beschikking te bekrachtigen. De gecertificeerde instelling De Jeugd- en Gezinsbeschermers (GI) was verweerster in deze procedure en heeft geen verweerschrift ingediend.

De mondelinge behandeling vond plaats op 5 maart 2021, waarbij de man en de vrouw, beide bijgestaan door hun advocaten, aanwezig waren. De Raad voor de Kinderbescherming heeft in deze zaak geadviseerd. Het hof heeft vastgesteld dat de omgangsregeling die eerder was vastgesteld, niet goed verliep en dat de man niet in staat was om de gemaakte afspraken na te komen. De vrouw heeft aangegeven dat de man regelmatig afspraken niet nakomt, wat leidt tot teleurstellingen voor het kind.

Het hof heeft overwogen dat de man onvoldoende heeft aangetoond dat hij in staat is om een stabiele en voorspelbare omgangsregeling te bieden. De huidige regeling, die eenmaal per twee maanden plaatsvindt, is het maximaal haalbare voor het kind. Het hof heeft de bestreden beschikking bekrachtigd en het verzoek van de man afgewezen, met de overweging dat hij de komende tijd moet laten zien dat hij de gemaakte afspraken kan nakomen. Een evaluatie van de omgangsregeling zal na een jaar plaatsvinden.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.283.257/01
Zaaknummer rechtbank: C/15/302038/JU RK 20-787
Beschikking van de meervoudige kamer van 15 juni 2021 inzake
[de man] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. P. Bosma te Almere,
en
de gecertificeerde instelling De Jeugd- en Gezinsbeschermers,
gevestigd te Alkmaar,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
- [de minderjarige] (verder te noemen: [de minderjarige] ), geboren [in] 2014 te [geboorteplaats] ;
- [de vrouw] (verder te noemen: de vrouw), bijgestaan door
mr. W.L. Sieval te Heerhugowaard.
In zijn adviserende taak is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie: Haarlem,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie: Alkmaar (hierna: de kinderrechter) van 15 juni 2020, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De man is op 14 september 2020 in hoger beroep gekomen van de beschikking van
15 juni 2020.
2.2
De GI heeft geen verweerschrift ingediend.
2.3
De vrouw heeft op 1 oktober 2020 een verweerschrift ingediend.
2.4
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- een brief van de zijde van de man van 1 oktober 2020 met bijlage;
- een journaalbericht van de zijde van de man van 27 oktober 2020 met bijlage;
- een faxbericht van de zijde van de vrouw van 11 februari 2021 met bijlage (productie 4);
- een faxbericht van de zijde van de vrouw van 26 februari 2021 met bijlage (productie 5);
- een mailbericht van de zijde van de GI van 1 maart 2021, waarin is meegedeeld dat de GI niet meer betrokken is.
2.5
De mondelinge behandeling heeft op 5 maart 2021 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
- de raad, vertegenwoordigd door de heer W.R. Daalderop.
De GI is, met kennisgeving, niet verschenen.

3.De feiten

3.1
Uit de (inmiddels verbroken) relatie van de man en de vrouw (verder gezamenlijk te noemen: de ouders) is [de minderjarige] geboren.
De vrouw oefent het eenhoofdig gezag uit over [de minderjarige] . De man heeft [de minderjarige] erkend.
[de minderjarige] verblijft bij de vrouw.
3.2
Bij beschikking van de kinderrechter van 27 juni 2017 is [de minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI tot 27 juni 2018. De ondertoezichtstelling is nadien eenmaal verlengd en op 27 juni 2020 geëindigd.
3.3.
Bij beschikking van dit hof van 24 juli 2018 is een zorgregeling bepaald, inhoudende dat [de minderjarige] – kort gezegd – na een opbouw vanaf 1 januari 2019 iedere veertien dagen bij de man zal verblijven van vrijdag 15.00 uur tot zondag 17.00 uur.
3.4
Bij beschikking van de kinderrechter van 17 december 2018 is de door dit hof bij beschikking van 24 juli 2018 vastgestelde zorgregeling wegens omstandigheden tot nader order geschorst.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is op verzoek van de GI, met wijziging van de beschikking van dit hof van 24 juli 2018, de navolgende omgangsregeling vastgesteld:
- het eerste omgangsmoment tussen de man en [de minderjarige] vindt plaats op woensdag 1 juli 2020 van 15.15 uur tot 16.15 uur;
- verder vinden de omgangsmomenten plaats in de oneven maanden op iedere laatste woensdag van de maand van 15.15 uur tot 16.15 uur;
- de omgang zal plaatsvinden in dan wel rondom [plaats] en worden begeleid door Koel & Co, dan wel door een andere door de GI of de gemeente aan te wijzen instantie;
- de vrouw stuurt een week voor de omgang plaatsvindt een mail aan de man waarin zij de laatste stand van zaken doorgeeft met betrekking tot [de minderjarige] en wat de bijzonderheden zijn, waarop de man reageert en tevens minimaal 24 uur van tevoren aangeeft of de omgang doorgaat;
- na verloop van een jaar zal de omgang met de ouders en de betrokken instanties worden geëvalueerd en zal worden gekeken hoe de omgang voor [de minderjarige] is, of er nog hulpverlening nodig is en of de omgang kan worden uitgebreid.
4.2
De man verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, een omgangsregeling tussen hem en [de minderjarige] vast te stellen waarin er gedurende een periode van vier maanden eenmaal per maand omgang is, te weten op de eerste woensdag van de maand van 15.15 uur tot 16.15 uur, vervolgens een periode van vier maanden van 15.15 uur tot 17.15 uur en vervolgens vier maanden op woensdagmiddag van 13.15 uur tot 17.15 uur, althans een omgangsregeling vast te stellen die het hof juist acht. De man verzoekt daarbij de in de bestreden beschikking gestelde voorwaarden over te nemen, met dien verstande dat de evaluatie na een half jaar plaatsvindt.
4.3
De vrouw verzoekt de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn hoger beroep dan wel zijn verzoek af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen, met veroordeling van de man in de proceskosten.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Krachtens het bepaalde in artikel 1:265g, eerste lid, BW kan de kinderrechter op verzoek van de GI voor de duur van de ondertoezichtstelling een zorgregeling wijzigen voor zover dit in het belang van de minderjarige noodzakelijk is.
Ingevolge artikel 1:265g, derde lid, BW geldt, zodra de ondertoezichtstelling is geëindigd, de op grond van het eerste lid vastgestelde regeling als een regeling als bedoeld in artikel 253a, tweede lid, onder a, dan wel artikel 377a, tweede lid.
5.2
De man betoogt dat de kinderrechter ten onrechte een omgangsregeling heeft vastgesteld tussen hem en [de minderjarige] van eenmaal per twee maanden. Hij voert daartoe het navolgende aan. [de minderjarige] vindt het contact met de man fijn en de man dient in staat te worden gesteld om een goede band met [de minderjarige] op te bouwen. De man heeft zijn behandeling voor zijn posttraumatische stress stoornis (hierna: PTSS) afgerond en het gaat weer goed met hem. Het is in het belang van [de minderjarige] om een uitgebreidere omgangsregeling vast te stellen van eenmaal per maand. Verder dient de omgang plaats te vinden in een ruimte gefaciliteerd door de GI of het Omgangshuis in plaats van op het gemeentehuis zoals nu het geval is. De man meent dat de omgangsregeling na een half jaar al geëvalueerd moet worden zodat op de kortst mogelijke termijn kan worden toegewerkt naar een volwaardige omgangsregeling van een weekend per veertien dagen. De man kan zich vinden in de begeleiding door Koel & Co dan wel een andere door de gemeente aan te wijzen instantie.
5.3
De vrouw stelt zich primair op het standpunt dat de man niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn verzoek omdat hij in eerste aanleg nimmer een zelfstandig verzoek heeft ingediend betreffende de omgangsregeling. Subsidiair stelt zij zich op het standpunt dat het verzoek van de man dient te worden afgewezen. Daartoe voert zij het navolgende aan. De vrouw heeft er geen vertrouwen in dat de man een uitgebreidere omgangsregeling kan nakomen. Er is reeds jarenlang sprake van een patroon waarbij de man omgangsmomenten niet nakomt of voortijdig beëindigt, hetgeen leidt tot teleurstellingen voor [de minderjarige] . De afgelopen omgangsmomenten werden door de man voortijdig beëindigd en hij had, tegen de afspraken in, geen eten en drinken meegenomen voor [de minderjarige] . Ook stuurt de man de vrouw en de omgangsbegeleider veel mails waarin hij zegt te willen afwijken van de gemaakte afspraken omtrent tijd en locatie. Het is niet de intentie van de vrouw om de omgang tussen de man en [de minderjarige] te belemmeren, maar de vrouw wenst eerst gedurende een jaar te zien dat de man zijn afspraken kan nakomen alvorens er geëvalueerd wordt.
5.4
De raad heeft ter zitting in hoger beroep geadviseerd om de bestreden beschikking te bekrachtigen. De raad geeft daarbij aan dat het binnen de duur van de ondertoezichtstelling niet is gelukt om een stabiele omgangsregeling tussen de man en [de minderjarige] tot stand te brengen. Voorts wijst de raad erop dat uit de tussenevaluatie van Koel & Co van 10 februari 2021 volgt dat de huidige omgangsregeling niet goed verloopt en dat op dit moment het belang van [de minderjarige] van voorspelbaarheid en regelmaat in de omgang met de man niet gediend wordt. De raad ziet geen mogelijkheden voor uitbreiding van de omgangsregeling. De huidige regeling is het maximaal haalbare voor [de minderjarige] , aldus de raad.
5.5
Het hof overweegt als volgt.
Vooropgesteld wordt dat het hof geen aanleiding ziet om de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn hoger beroep, aangezien de man ter zitting in eerste aanleg - zoals ook blijkt uit het proces-verbaal van de kinderrechter van 15 juni 2020 - bij monde van zijn advocaat heeft verzocht om één keer per maand omgang te hebben met [de minderjarige] en die omgang langzaam uit te breiden. Hij heeft dan ook reeds in eerste aanleg verzoeken ten aanzien van de omgang gedaan, zodat hij dit niet voor het eerst in hoger beroep doet. Het hof acht de man derhalve ontvankelijk in zijn hoger beroep.
Uit de stukken alsmede het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep is het volgende gebleken. Sinds het uiteengaan van partijen kunnen zij het niet eens worden over (onder meer) de omgangsregeling. De verhouding tussen partijen is ernstig verstoord en de communicatie tussen hen verloopt moeizaam. Hulpverlening gericht op verbetering van de communicatie en het tot stand brengen van een stabiele omgangsregeling tussen de man en [de minderjarige] , waaronder hulpverlening in het kader van een ondertoezichtstelling van [de minderjarige] in de periode van 27 juni 2017 tot 28 juni 2020, heeft niet geleid tot het gewenste resultaat
.Bij de bestreden beschikking is een omgangsregeling tussen de man en [de minderjarige] vastgesteld van eenmaal in de twee maanden op de laatste woensdag van de maand van 15.15 uur tot 16.15 uur, onder begeleiding van Koel & Co. Uit de tussenevaluatie van Koel & Co van 10 februari 2021 alsmede ter zitting in hoger beroep komt naar voren dat die omgangsregeling weliswaar loopt, maar niet goed verloopt. De man kan zich niet vinden in de in onderling overleg bepaalde locatie waar de omgang plaatsvindt, brengt in tegenstelling tot de afspraak geen eten en drinken voor [de minderjarige] mee en beëindigt de omgang vroegtijdig. Zo heeft hij het omgangsmoment met [de minderjarige] op 25 november 2020 na 25 minuten beëindigd en het omgangsmoment op 27 januari 2021 na 15 minuten. Koel en Co brengt naar voren dat de man zich eisend en niet begeleidbaar opstelt, waardoor aan het belang van [de minderjarige] voorbij wordt gegaan. Ter zitting in hoger beroep heeft de vrouw aangegeven dat [de minderjarige] iedere keer teleurgesteld terugkeert na een omgangsmoment.
5.6
Het hof overweegt gelet op het voorgaande dat het verzoek van de man tot uitbreiding van de omgangsregeling tussen hem en [de minderjarige] niet strookt met de wijze waarop de man in de praktijk vormt geeft aan de omgangsmomenten en dan met name de omstandigheid dat hij op eigen initiatief de duur van de omgang heeft teruggebracht van een uur naar 25 minuten en vervolgens naar 15 minuten. Door het niet dan wel wisselend nakomen van de afspraken die omtrent de omgang zijn en/of worden gemaakt, wekt de man de indruk dat hij het belang van [de minderjarige] bij een duidelijke, voorspelbare omgangsregeling met hem niet goed voor ogen heeft. Met de raad is het hof van oordeel dat [de minderjarige] voorspelbaarheid en stabiliteit nodig heeft en dat de man tot op heden onvoldoende heeft laten zien dat hij [de minderjarige] dit kan bieden. Het hof acht een uitbreiding van de thans geldende omgangsregeling dan ook niet in het belang van [de minderjarige] . Volgens het hof dient de man de komende tijd te benutten om te laten zien dat hij de gemaakte afspraken kan nakomen en daarmee het vertrouwen van [de minderjarige] en van de vrouw in hem kan herwinnen. Een jaar na de bestreden beschikking dient geëvalueerd te worden hoe de omgang voor [de minderjarige] verloopt, of er nog hulpverlening nodig is en of een uitbreiding van de omgang eventueel tot de mogelijkheden behoort.
Ten aanzien van de locatie waar de omgangsmomenten plaatsvinden, overweegt het hof dat de omgang plaats moet vinden in en rondom [plaats] , in aanmerking nemende de omstandigheid dat het voor [de minderjarige] gelet op de vastgestelde duur van de omgang (te weten een uur) in combinatie met haar jonge leeftijd te belastend is om ver te reizen. Daarbij komt dat de vrouw niet beschikt over een rijbewijs.
5.7
Het voorgaande leidt ertoe dat het hof de bestreden beschikking zal bekrachtigen.

6.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.M van Baardewijk, J.M.C. Louwinger-Rijk en
S.F.M. Wortmann, in tegenwoordigheid van de griffier en is op
15 juni 2021 in het openbaar uitgesproken door mr. M.C. Schenkeveld.