ECLI:NL:GHAMS:2021:1939

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
6 juli 2021
Publicatiedatum
5 juli 2021
Zaaknummer
23-003098-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Noord-Holland inzake mishandeling en bedreiging met tbs-maatregel

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 6 juli 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 6 augustus 2019. De verdachte, geboren in 1992 en thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Zaanstad, was in eerste aanleg veroordeeld voor mishandeling en bedreiging van zijn zus. De tenlastelegging omvatte onder andere het mishandelen van zijn zus door haar in een houdgreep te nemen en haar meermalen in het gezicht te slaan, alsook het bedreigen van haar met de dood indien zij aangifte zou doen. Het hof heeft de zaak behandeld op basis van de verklaringen van de verdachte, zijn zus en getuigen, en heeft de betrouwbaarheid van de verklaringen van de benadeelde en getuigen beoordeeld. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte ten tijde van de feiten leed aan een ziekelijke stoornis van de geestvermogens, wat zijn gedrag beïnvloedde. De deskundigen concludeerden dat de verdachte niet strafbaar was, en het hof heeft deze conclusie overgenomen. De rechtbank Noord-Holland had eerder de maatregel van terbeschikkingstelling (tbs) met dwangverpleging opgelegd. Het hof heeft deze maatregel bevestigd, gezien het hoge recidiverisico en de noodzaak voor behandeling van de verdachte. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd, de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten, maar hem wel ter beschikking gesteld met de maatregel van verpleging van overheidswege.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003098-19
datum uitspraak: 6 juli 2021
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 6 augustus 2019 in de strafzaak onder parketnummer 15-159121-18 tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1992,
thans gedetineerd in Penitentiaire Inrichting Zaanstad te Westzaan.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 25 mei 2021 en van 22 juni 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1. hij op of omstreeks 10 augustus 2018 te Haarlem [benadeelde] heeft mishandeld door die [benadeelde] in de (hout)greep te houden en/of een of meermalen die [benadeelde] op/in het gezicht en/of elders op het lichaam te slaan/stompen en/of de badjas van het lichaam van die [benadeelde] te trekken;
2. hij op of omstreeks 10 augustus 2018 te Haarlem [benadeelde] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [benadeelde] dreigend de woorden toe te voegen "Als je aangifte doet dan vermoord ik je", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd om redenen van proces-economie.
Bewijsoverweging
De raadsman heeft bepleit dat de verdachte moet worden vrijgesproken van de onder 2 ten laste gelegde bedreiging. Hij heeft daartoe aangevoerd dat niet met voldoende mate van zekerheid kan worden vastgesteld dat de verdachte de ten laste gelegde woorden heeft geuit, met name omdat ernstig getwijfeld dient te worden aan de betrouwbaarheid van de verklaring van [benadeelde] van 23 augustus 2018 over die bedreiging.
Het hof verwerpt dit verweer en overweegt daaromtrent het volgende.
De verdachte en zijn zus [benadeelde] (hierna: [benadeelde] ) waren op 10 augustus 2018 samen in de woning aan [adres] . Uit het proces-verbaal van bevindingen van 10 augustus 2018 volgt dat [benadeelde] tegenover de verbalisanten heeft verklaard dat zij door de verdachte in een houdgreep werd genomen en in haar gezicht werd geslagen. Op het moment dat er werd aangebeld aan de voordeur, kon [benadeelde] zich losrukken uit de greep van de verdachte en naar de woning van de buren te vluchten.
Blijkens het proces-verbaal van bevindingen van 23 augustus 2018 heeft [benadeelde] tegenover de verbalisanten verklaard: “Toen ik bij de buren was, zag ik ineens [verdachte] voor het raam staan. Ik hoorde [verdachte] in het Koerdisch zeggen dat ik niets mocht zeggen omdat hij mij anders ging vermoorden.” Deze verklaring vindt steun in de verklaring van de [getuige] (hierna: de [getuige] ) die op 10 augustus 2018, vrijwel onmiddellijk na het incident, heeft verklaard dat – nadat [benadeelde] zijn woning in was gevlucht – de verdachte voor het keukenraam kwam staan, op de ramen bonkte en riep dat hij de deur moest open doen, hetgeen de [getuige] niet deed omdat hij de situatie te dreigend vond. Ook riep de verdachte iets, grotendeels in een buitenlandse taal. De [getuige] herkende het woord ‘aangifte’. [benadeelde] zei daarop tegen de [getuige] dat de verdachte riep: ‘als je aangifte doet vermoord ik je’. Dit was naar haar gericht. De [getuige] vond de verdachte zo dreigend overkomen dat hij en zijn vrouw hier zelf angstig van werden. De verdachte heeft ter terechtzitting in eerste aanleg verklaard dat hij boos was en heeft gezegd: “Ga geen aangifte doen”.
Het hof ziet op grond van de verklaring van de [getuige] geen redenen te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaring van [benadeelde] . Dat de verdachte heeft verklaard dat hij [benadeelde] weliswaar heeft verzocht geen aangifte te doen maar haar daarbij niet heeft bedreigd, acht het hof niet geloofwaardig. Daarbij betrekt het hof dat de verdachte [benadeelde] even daarvoor had mishandeld, boos was en ook op de [getuige] dreigend over kwam.
Het hof acht gelet op het vorenstaande bewezen dat de verdachte [benadeelde] , heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1. hij op 10 augustus 2018 te Haarlem [benadeelde] heeft mishandeld door [benadeelde] in de greep te houden en meermalen in het gezicht te slaan/stompen;
2. hij op 10 augustus 2018 te Haarlem [benadeelde] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht door [benadeelde] dreigend de woorden toe te voegen "Als je aangifte doet dan vermoord ik je", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
Hetgeen onder 1 en 2 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
mishandeling.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.

Strafbaarheid van de verdachte

De raadsman heeft verzocht de verdachte niet ontoerekeningsvatbaar te beschouwen, en hem niet te ontslaan van alle rechtsvervolging. De verdachte betwist de bevindingen en conclusies van de rapporteurs van het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie (NIFP) dat sprake is van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens.
De verdachte is in het kader van het onderzoek naar zijn geestvermogens tweemaal ter observatie opgenomen in het Pieter Baan Centrum (PBC) te [plaats] . Het hof heeft kennisgenomen van de naar aanleiding van de onderzoeken in het PBC opgemaakte Pro Justitia rapportages van 24 april 2019, opgemaakt door psychiater [naam 1] en GZ- psycholoog [naam 2] en van 1 februari 2021 opgemaakt door psychiater [naam 3] en GZ-psycholoog [naam 4] . De deskundigen [naam 3] en [naam 4] hebben hun rapport nader toegelicht op de terechtzitting in hoger beroep op 22 juni 2021.
De twee rapportages bevatten in belangrijke mate overeenkomstige bevindingen en conclusies. Het hof baseert zich bij de beoordeling van de strafbaarheid van de verdachte evenwel op de rapportage van 1 februari 2021 van [naam 3] en [naam 4] (hierna te noemen: het PBC-rapport), nu deze rapportage van recenter datum is en de verdachte hieraan in tegenstelling tot het eerdere onderzoek zijn medewerking heeft verleend.
In het PBC-rapport en de nadere toelichting daarop komen de deskundigen tot de volgende gezamenlijke conclusies.
Ten tijde van het ten laste gelegde was sprake van een ziekelijke stoornis in de zin van een chronisch psychotisch beeld in het kader van schizofrenie, een matige depressieve stoornis, een stoornis in het gebruik van cannabis, ernstig (in gedwongen remissie) waarbij betrokkene ook nog op een beperkt cognitief niveau functioneert. Dit chronisch psychotisch beeld heeft in het afgelopen decennium het leven van betrokkene verregaand beïnvloed en heeft geleid tot een sociaal-maatschappelijk disfunctioneren in een negatieve spiraal. Betrokkene is vanuit zijn psychiatrische stoornis gedesorganiseerd in zijn waarneming, denken, willen en handelen en heeft forse oordeels- en kritiekstoornissen. Daarnaast is er sprake van cognitieve (executieve functie)beperkingen ten aanzien van het overzicht kunnen behouden, de planning en organisatie. De ernstige stoornis in het gebruik van cannabis brengt de realiteitstoetsing verder onder druk maar vermindert ook het vermogen de emoties en agressie te reguleren en zichzelf te kunnen begrenzen.
Uit de beschikbare informatie blijkt dat betrokkene in de voorafgaande periode aan het ten laste gelegde als verward, oninvoelbaar en onvoorspelbaar door zijn omgeving werd ervaren, gepaard gaand met impulsdoorbraken. Ook in de periode na het ten laste gelegde wordt agressie en seksueel grens-overschrijdend gedrag geobserveerd en aan een psychotische ontregeling gerelateerd. Het is derhalve hoogst aannemelijk dat betrokkene ten tijde van het ten laste gelegde een dergelijke psychotische ontregeling doormaakte met als uiting impulsief (seksueel) grensoverschrijdend en agressief gedrag naar zijn zus. In het licht van deze complexe psychiatrische problematiek met comorbiditeit, dat leidt tot ernstige beperkingen bij betrokkene, adviseert het onderzoeksteam beide ten laste gelegde feiten, indien bewezen, aan betrokkene niet toe te rekenen.
Hof neemt deze conclusies van de deskundigen [naam 3] en [naam 4] over. Dit leidt er toe dat de bewezen verklaarde feiten naar het oordeel van het hof niet aan de verdachte kunnen worden toegerekend, zodat hij ten aanzien van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde niet strafbaar is. De verdachte dient daarom voor beide feiten te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.

Oplegging van maatregel

De rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 2 bewezen verklaarde veroordeeld tot de maatregel van terbeschikkingstelling (tbs-maatregel) met bevel tot verpleging van overheidswege.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot dezelfde maatregel als door de rechter in eerste aanleg is opgelegd
.
De maatregel van terbeschikkingstelling kan door de rechter worden opgelegd indien is voldaan aan de in artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht (Sr) gestelde voorwaarden. Eén van die voorwaarden houdt in dat bij de verdachte ten tijde van het begaan van het feit een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond. Daarnaast dient het door de verdachte begane feit een misdrijf te zijn waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld, dan wel behoort tot een van de in het eerste lid onder 1 omschreven misdrijven (waaronder artikel 285, eerste lid Sr) en dient de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel te eisen. Voor oplegging van de maatregel is voorts vereist dat de rechter beschikt over een advies van ten minste twee gedragsdeskundigen van verschillende disciplines, onder wie een psychiater, die de verdachte hebben onderzocht.
Het hof stelt vast dat ten aanzien van het onder 2 bewezen verklaarde aan bovengenoemde voorwaarden is voldaan en heeft daarbij het volgende in beschouwing genomen.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zijn zus met de dood bedreigd. Aan die bedreiging ging vooraf dat de verdachte, nadat zijn zus huilend, gekleed in haar badjas, uit de badkamer was gekomen, haar heeft vastgepakt en meerdere malen in het gezicht heeft geslagen. Naar eigen zeggen sloeg de verdachte haar omdat hij boos was en om haar te laten stoppen met schelden op hem. Nadat zij zich had losgerukt en naar de buren was gevlucht, is de verdachte naar de woning van de buren gelopen. De verdachte heeft daar tegen de ramen gebonsd en naar zijn zus (in het Koerdisch) geroepen dat hij haar zou vermoorden als zij aangifte zou doen. Verdachtes zus heeft hierdoor niet alleen pijn gehad en letsel opgelopen, het incident is in zijn geheel zeer bedreigend voor haar (en andere betrokkenen) geweest. Te meer omdat de aan de doodsbedreiging voorafgegane mishandeling heeft plaatsgevonden in de woning van het gezin van de verdachte plaatsvond waar de verdachte en zijn zus op dat moment met zijn tweeën aanwezig waren, en de eigen woning bij uitstek een plek is waar je je veilig zou moeten kunnen voelen.
Justitiële documentatie
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 17 mei 2021 is hij eerder ter zake van een geweldsdelict onherroepelijk veroordeeld, te weten in 2013 voor poging zware mishandeling, gepleegd op 6 november 2012, en voor mishandeling, gepleegd op 20 mei 2011, en in 2006 door de kinderrechter voor diefstallen met geweld (straatroven).
Rapportages
Gelet op de hiervoor weergegeven conclusies in het PBC-rapport was sprake van een gebrekkige ontwikkeling dan wel ziekelijke stoornis van de geestvermogens van de verdachte ten tijde van het begaan van de bewezenverklaarde feiten. Ten aanzien van het recidiverisico op agressie hebben de deskundigen [naam 3] en [naam 4] het volgende geconcludeerd. Het recidiverisico op agressie heeft, naar blijkt uit de beschikbare informatie, reeds bewezen hoog te zijn. Tijdens zijn detentieperiode hebben zich meerdere agressie-incidenten voorgedaan richting medegedetineerden en beveiligers, waardoor er zelfs in een beveiligde setting als het PPC de noodzaak was voor plaatsing van de verdachte in een isoleercel en het overgaan tot toediening van dwangmedicatie. Samengevat laat de klinische risicotaxatie zien dat de verdachte een hoog basisrisico kent als het gaat om de algemene kans op gewelddadige recidive. Tegelijkertijd zijn er weinig persoonlijke kenmerken die beschermend werken om een geweldsrecidive te voorkomen en lukt het de verdachte al vele jaren niet om in sociaal-maatschappelijk opzicht te functioneren door de beperkingen die hij heeft. Het psychiatrisch beeld en de spanningen door de psychosociale stressoren beïnvloeden elkaar negatief en dit leidt tot verregaande en toenemende beperkingen voor de verdachte voor zijn sociaal- maatschappelijk functioneren.
Het hof neemt deze conclusies over.
Proportionaliteit
De raadsman heeft aangevoerd dat oplegging van een tbs-maatregel met dwangverpleging voor de ten laste gelegde feiten, gelet op de gemiddelde totale duur van deze maatregel in de praktijk en de duur van de voorlopige hechtenis van de verdachte, niet proportioneel is in verhouding tot de ernst van deze feiten.
Dat verweer wordt verworpen.
Gelet op het geconstateerde hoge recidive risico en de onvoorspelbaarheid van uitingen van agressie vereist de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen oplegging van een tbs-maatregel. De veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen vereist (voorts) dat de verdachte van overheidswege wordt verpleegd. De deskundigen hebben in het PBC-rapport geconcludeerd dat een (langdurig) (medicamenteus) behandeltraject en een verplichtende structurerende en ondersteunende begeleiding van de verdachte – met betrekking tot zijn schizofrenie en middelengebruik, met aandacht voor zijn depressieve stoornis en suïcidaliteit – noodzakelijk zijn om te kunnen komen tot een verlaging van het recidiverisico op geweldsincidenten.
Beide deskundigen hebben ter terechtzitting nogmaals benadrukt dat een minder verstrekkend behandeltraject (zoals tbs met voorwaarden of een zorgmachtiging) niet in aanmerking komt. Daarbij hebben zij gewezen op het gebrek aan zelfinzicht bij de verdachte, de bij hem vastgestelde desorganisatie in denken, het feit dat hij zorgmijdend is, en op de onvoorspelbaarheid van zijn agressie. Deskundige [naam 3] drukte het zo uit: het is niet dat de verdachte niet
wil, maar dat hij niet
kan.
Bij die stand van zaken kan behandeling alleen geëffectueerd worden in het gedwongen kader van een tbs-maatregel met verpleging van overheidswege. Oplegging van een tbs-maatregel met dwangverpleging is in dit geval niet disproportioneel in verhouding tot de ernst van deze feiten.
Gemaximeerde tbs
Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat niet voldaan is aan het in artikel 38e, eerste lid, Sr genoemde criterium van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaar-heid van het lichaam van een of meer personen.
Ook dat verweer wordt verworpen.
De tbs-maatregel kan in deze zaak worden opgelegd (mede) omdat het onder 2 bewezenverklaarde feit een delict is dat voorkomt in de opsomming van misdrijven in artikel 37a Sr. De onder 2 bewezenverklaarde bedreiging kan weliswaar niet zonder meer worden gekarakteriseerd als een ‘geweldsmisdrijf’ zoals bedoeld in artikel 38e Sr juncto artikel 359, lid 7, van het Wetboek van Strafvordering. Gelet echter op alle feiten en omstandigheden van het onderhavige geval, waaronder de dreiging die is uitgegaan van het totaal van het feitencomplex waarop de onder 1 en 2 bewezen verklaarde feiten zijn gebaseerd en de onvoorspelbaarheid van het oplaaien van agressief gedrag van de verdachte en (daarmee) het hoge recidiverisico op agressiedelicten zoals blijkt uit het PBC-rapport, acht het hof aannemelijk dat de bedreiging daadwerkelijk zou worden uitgevoerd. Daarmee is in deze zaak voldaan aan de eis van artikel 38e Sr dat de tbs-maatregel met bevel tot verpleging van overheidswege wordt opgelegd ter zake van een misdrijf dat gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. De maatregel is derhalve niet gemaximeerd.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen maatregel is gegrond op de artikelen 37a, 37b, 57 en 285 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar en kwalificeert dit als hiervoor vermeld.
Verklaart de verdachte niet strafbaar en ontslaat de verdachte te dier zake van alle rechtsvervolging.
Gelast dat de verdachte ten aanzien van feit 2
ter beschikking wordt gestelden beveelt dat hij van overheidswege zal worden verpleegd.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. S.M.M. Bordenga, mr. M.F.J.M. de Werd en mr. M.L.M. van der Voet, in tegenwoordigheid van mr. M.A.T. van Willigen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 6 juli 2021.
Mrs. De Werd en Van der Voet zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]

[…]

[…]

[…]