ECLI:NL:GHAMS:2021:1937

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
23 juni 2021
Publicatiedatum
5 juli 2021
Zaaknummer
23-000932-20
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake valsheid in geschrift en overtreding van milieuwetgeving door een rechtspersoon

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 23 juni 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte, een rechtspersoon, werd beschuldigd van het niet jaarlijks laten controleren van een ondergrondse opslagtank op lekdetectie, in strijd met de Wet milieubeheer. Daarnaast werd de verdachte beschuldigd van valsheid in geschrift door inspectierapporten op te maken die leken te zijn opgesteld door erkende instanties, terwijl deze in werkelijkheid geen inspecties hadden uitgevoerd. Het hof oordeelde dat de verdachte opzettelijk geen controle had laten uitvoeren en dat de opgemaakte rapporten vals waren. De verdediging voerde aan dat de verdachte niet op de hoogte was van de wettelijke verplichtingen, maar het hof verwierp dit verweer. Het hof vernietigde het vonnis van de rechtbank en legde een geldboete op van € 15.000, waarvan € 7.500 voorwaardelijk was. De uitspraak benadrukt het belang van naleving van milieuwetgeving en de gevolgen van valsheid in geschrift.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000932-20
datum uitspraak: 23 juni 2021
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de economische kamer van de rechtbank Amsterdam van 18 maart 2020 in de strafzaak onder parketnummer 13-994051-19 tegen
[verdachte],
gevestigd te [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
9 juni 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte en het openbaar ministerie hebben hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Omvang van het hoger beroep

Blijkens de akte instellen rechtsmiddel d.d. 26 maart 2020 heeft de officier van justitie tegen het voornoemde vonnis onbeperkt hoger beroep ingesteld. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de advocaat-generaal het standpunt ingenomen dat het hoger beroep zich niet richt tegen de door de rechtbank gegeven beslissing tot vrijspraak ten aanzien van feit 2. Gelet op het voorgaande zal het hof de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaren in het hoger beroep voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven beslissing ten aanzien van feit 2.
Namens de verdachte is blijkens de akte instellen rechtsmiddel het hoger beroep beperkt ingesteld, te weten enkel tegen de bewezenverklaring van feit 1.

Tenlastelegging

Gelet op de in hoger beroep door het gerechtshof toegelaten wijziging van de tenlastelegging is aan de verdachte – voor zover thans nog inhoudelijk aan de orde – ten laste gelegd dat:
1.
zij in of omstreeks de periode van 1 januari 2008 tot en met 31 december 2017 te Bunnik, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, al dan niet opzettelijk, bij de ondergrondse combitank, die aanwezig was binnen haar inrichting aan de [adres], althans een opslagtank als bedoeld in het eerste lid van artikel 3.35 Activiteitenregeling milieubeheer, niet jaarlijks een controle heeft laten plaatsvinden van de lekdetectie van de dubbelwandige opslagtank en de dubbelwandige leidingen.
3.
zij in of omstreeks de periode van 1 januari 2018 tot en met 17 april 2018 te Bunnik, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen:
-Inspectierapport met inspectiedatum 10-07-2008 en/of
-Inspectierapport met inspectiedatum 07-07-2009 en/of
-Inspectierapport met inspectiedatum 13-07-2010 en/of
-Inspectierapport met inspectiedatum 20-08-2011 en/of
-Inspectierapport met inspectiedatum 15-06-2012 en/of
-Inspectierapport met inspectiedatum 11-07-2013 en/of
-Inspectierapport met inspectiedatum 28-08-2014 en/of
-Inspectierapport met inspectiedatum 26-08-2015 en/of
-Inspectierapport met inspectiedatum 07-07-2016 en/of
-Inspectierapport met inspectiedatum 23-08-2017,
elk zijnde (een) geschrift(en) die/dat bestemd was/waren om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt en/of heeft vervalst, met het oogmerk om het als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken, bestaande die valsheid of vervalsing hierin dat zij en/of haar mededader(s):
- de inspectierapporten met inspectiedatum 10-07-2008 en/of 07-07-2009 en/of 13-07-2010 en/of 20-08-2011 en/of 15-06-2012 in strijd met de waarheid heeft opgemaakt als zijnde opgemaakt door [instantie] met het logo van [instantie], terwijl in werkelijkheid [instantie] geen controle van het lekdetectiesysteem althans van de lek controle bescherming had verricht en/of laten ondertekenen door inspecteur [naam], terwijl deze in werkelijkheid niet werkzaam was bij [instantie],
en/of
- de inspectierapporten met inspectiedatum 11-07-2013 en/of 28-08-2014 en/of 26-08-2015 en/of 07-07-2016 en/of 23-08-2017 in strijd met de waarheid heeft opgemaakt als zijnde opgemaakt door [BV 1] BV met het logo van [BV 1] BV, terwijl in werkelijkheid [BV 1] BV geen controle van het lekdetectiesysteem althans van de lek controle bescherming had verricht en/of laten ondertekenen door inspecteur [naam] vermeld, terwijl deze in werkelijkheid niet werkzaam was bij [BV 1] BV.
4.
zij in of omstreeks de periode van 1 januari 2018 tot en met 17 april 2018 te Bunnik, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen (telkens) opzettelijk gebruik heeft/hebben gemaakt van (een) vals(e) of vervalst(e) geschrift(en), te weten:
- Inspectierapport met inspectiedatum 10-07-2008 en/of
- Inspectierapport met inspectiedatum 07-07-2009 en/of
- Inspectierapport met inspectiedatum 13-07-2010 en/of
- Inspectierapport met inspectiedatum 20-08-2011 en/of
- Inspectierapport met inspectiedatum 15-06-2012 en/of
- Inspectierapport met inspectiedatum 11-07-2013 en/of
- Inspectierapport met inspectiedatum 28-08-2014 en/of
- Inspectierapport met inspectiedatum 26-08-2015 en/of
- Inspectierapport met inspectiedatum 07-07-2016 en/of
- Inspectierapport met inspectiedatum 23-08-2017,
(elk) zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen als ware dat/die geschrift(en) (telkens) echt en onvervalst, bestaande dat gebruikmaken hierin dat: genoemde rapporten werden overgelegd ten behoeve van het bewijs van uitgevoerde gecertificeerde controles van het lekdetectiesysteem, en bestaande die valsheid of vervalsing hierin dat telkens opzettelijk
- de inspectierapporten met inspectiedatum 10-07-2008 en/of 07-07-2009 en/of 13-07-2010 en/of 20-08-2011 en/of 15-06-2012 valselijk en/of in strijd met de waarheid waren opgemaakt als zijnde opgemaakt door [instantie] met het logo van [instantie], terwijl in werkelijkheid [instantie] geen controle van het lekdetectiesysteem althans van de lek controle bescherming had verricht en/of waren ondertekenen door inspecteur [naam], terwijl deze in werkelijkheid niet werkzaam was bij [instantie],
en/of
- de inspectierapporten met inspectiedatum 11-07-2013 en/of 28-08-2014 en/of 26-08-2015 en/of 07-07-2016 en/of 23-08-2017 valselijk en/of in strijd met de waarheid waren opgemaakt als zijnde opgemaakt door [BV 1] BV met het logo van [BV 1] BV, terwijl in werkelijkheid [BV 1] BV geen controle van het lekdetectiesysteem althans van de lek controle bescherming had verricht en/of waren ondertekenen door inspecteur [naam] vermeld, terwijl deze in werkelijkheid niet werkzaam was bij [BV 1] BV,
en/of
(telkens) opzettelijk de bovengenoemde, vervalste documenten voor gebruik voor handen heeft gehad, terwijl zij en/of haar mededader(s), wist(en) of redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat die/dat document(en) bestemd was/waren voor zodanig gebruik als echt en onvervalst.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat de tenlastelegging in hoger beroep is gewijzigd, en het hof tot andere beslissingen komt dan de rechtbank.

Toepasselijke regelgeving feit 1

[verdachte] (hierna: het bouwbedrijf) is een inrichting als bedoeld in artikel 1.1, lid 1 Wet milieubeheer. Binnen deze inrichting worden in een ondergrondse tank brandbare vloeistoffen opgeslagen. Bij het in gebruik hebben van een dergelijke ondergrondse opslagtank moet worden voldaan aan de eisen die gesteld zijn bij de Activiteitenregeling milieubeheer (artikel 3.30 Activiteitenbesluit milieubeheer).
Voor de periode van 1 januari 2008 tot 1 december 2013 is in de Regeling algemene regels voor inrichtingen milieubeheer opgenomen dat de termijn voor een beoordeling en goedkeuring van een opslagtank door een instelling die beschikt over een erkenning op grond van het Besluit bodemkwaliteit respectievelijk 15 jaar (staal) en 10 jaar (kunststof) is. In afwijking hiervan bedraagt de termijn 20 jaar respectievelijk 15 jaar indien de tank (onder meer) tenminste eens per jaar wordt beoordeeld en goedgekeurd door een gecertificeerde installateur (overeenkomstig BRL K903). Voor een ondergrondse opslagtank in een waterwingebied geldt een termijn van 10 jaren. In deze periode bestond dus geen wettelijke verplichting om jaarlijks een controle door een gecertificeerde installateur te laten uitvoeren. Een jaarlijkse controle door een gecertificeerde installateur was slechts een voorwaarde om de termijn voor goedkeuring van de tank te kunnen verlengen in situaties waarin de tank niet in een waterwingebied lag.
In artikel 3.35, eerste lid, van de Activiteitenregeling milieubeheer (hierna: Armb) is vanaf 1 december 2013 opgenomen dat controles van een ondergrondse opslagtank als de onderhavige worden verricht door een persoon of instelling die daartoe beschikt over een erkenning op grond van het Besluit bodemkwaliteit.

Bewijsmotivering

Daderschap van de rechtspersoon
Het hof stelt voorop dat een rechtspersoon als dader van een strafbaar feit kan worden aangemerkt indien de gedraging in redelijkheid aan de rechtspersoon kan worden toegerekend. Die toerekening is afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval, waartoe mede behoort de aard van de (verboden) gedraging. Een belangrijk oriëntatiepunt daarbij is of de gedraging heeft plaatsgevonden dan wel is verricht in de sfeer van de rechtspersoon. Een dergelijke gedraging kan in beginsel worden toegerekend aan de rechtspersoon.
De onder 1, 3 en 4 ten laste gelegde feiten zien op gedragingen die nauw verband houden met de werkzaamheden van de rechtspersoon. Zij passen in de normale bedrijfsuitoefening van de rechtspersoon. De rechtspersoon kon erover beschikken of de gedragingen al dan niet zouden plaatsvinden en of deze gedragingen door de rechtspersoon werden aanvaard. De hierna bewezen verklaarde feiten zijn daarom begaan in de sfeer van de rechtspersoon en kunnen aan de rechtspersoon worden toegerekend.
Feit 1
De tenlastelegging is klaarblijkelijk toegesneden op de regelgeving die vanaf 1 december 2013 heeft gegolden. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, moet de tekst van de tenlastelegging tegen de achtergrond van deze regelgeving worden uitgelegd. Onder “controle van de lekdetectie van de dubbelwandige opslagtank en de dubbelwandige leidingen” moet aldus worden verstaan controle door een persoon of instelling die daartoe beschikt over een erkenning op grond van het Besluit bodemkwaliteit.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdediging aangevoerd dat bij de verdachte het ten laste gelegde opzet heeft ontbroken, zodat de verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.
De (indirect) bestuurder van het bouwbedrijf (hierna: [verdachte]) heeft verklaard dat in de periode van 1 januari 2008 tot en met 31 december 2017 jaarlijks een controle van het lekdetectiesysteem van de op het bedrijfsterrein aanwezige ondergrondse opslagtank is uitgevoerd door een werknemer van het bouwbedrijf, te weten [naam]. [naam] beschikte niet over een erkenning op grond van het Besluit bodemkwaliteit. Dit betekent dat de jaarlijkse controles door [naam] vanaf 1 december 2013 niet voldeden aan de door de Armb gestelde eisen. Gelet op het voorgaande heeft het bouwbedrijf opzettelijk jaarlijks geen controle van het lekdetectiesysteem in de zin van de Armb laten verrichten. Het feit dat het bouwbedrijf niet op de hoogte was van de precieze inhoud van de wettelijke verplichting kan aan die conclusie niet afdoen, nu de wet geen ‘boos opzet’, ofwel opzet op het wederrechtelijke karakter van de handeling of het nalaten vereist. Het verweer wordt verworpen.
Feiten 3 en 4
De raadsman heeft bepleit dat de ten laste gelegde documenten niet valselijk zijn opgemaakt nu in één opslag duidelijk is dat de documenten niet zijn opgemaakt door [instantie] of [BV 1] B.V. (hierna: [BV 1]), dat daarmee de bewijsbestemming van de documenten ontbreekt en dat de verdachte bovendien geen opzet heeft gehad op het valselijk opmaken van inspectierapporten.
Uit het dossier blijkt dat aan [BV 2] B.V. (hierna: [BV 2]) een aantal documenten zijn overhandigd (p. 70 t/m 79 van het dossier) nadat [BV 2] in verband met de herkeuring van de ondergrondse opslagtank had verzocht om een overzicht van de bij het bouwbedrijf uitgevoerde inspecties en controles. De verdachte heeft deze documenten opgemaakt na 1 januari 2017 en naar [BV 2] gestuurd. De documenten zijn ieder genaamd ‘inspectierapport’ en zijn voorzien van logo’s van [instantie] of [BV 1]. De rapporten zijn door de verdachte getekend en vermelden naast de inspectiedatum als naam van de inspecteur: ‘[naam]’. Verder bevatten de ‘rapporten’ onder het kopje ‘bevindingen lek controle bescherming’ allen een tabel met gelijkluidende controleresultaten die overeenkomt met een tabel uit het inspectierapport van [BV 1] uit 2018 waarin bevindingen met betrekking tot de kathodische bescherming worden gerapporteerd. Voorts wordt in de rapporten als ‘opdrachtgever’ ‘[verdachte]’ vermeld en bevatten de rapporten handgeschreven opmerkingen, zoals in het ‘rapport’ met datum 10-7-2008 waarin onder ‘opmerkingen’ is vermeld dat ‘de klant’ bekend is met de alarmwerking.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft [verdachte] verklaard dat hij op verzoek van [BV 2] een overzicht wilde maken van de uitgevoerde controles, dat [naam] geen inspecteur bij [instantie] of [BV 1] is, maar een werknemer van het bouwbedrijf en dat [instantie] en [BV 1] geen controles van het lekdetectiesysteem hebben uitgevoerd.
Door de verdediging is aangevoerd dat, zo begrijpt het hof, de documenten geen bewijsbestemming hebben. Gelet op de lay-out van de documenten is volgens de verdediging in één oogopslag duidelijk dat deze niet zijn opgemaakt door [instantie] of [BV 1] en dat ze geen bewijsbestemming hebben. Dit verweer wordt verworpen. De documenten zijn opgesteld en toegestuurd aan [BV 2] nadat bleek dat de eerder door het bouwbedrijf toegezonden kladjes niet goed waren. Aan de getekende documenten met meetresultaten en voorzien van logo’s van inspectiebedrijven pleegt in het maatschappelijk verkeer betekenis te worden toegekend voor het bewijs van uitgevoerde inspecties.
Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat het bouwbedrijf valselijk inspectierapporten heeft opgemaakt. Daarmee heeft het bouwbedrijf kennelijk de indruk willen wekken dat jaarlijks (ook) lekdetectiecontroles in de zin van de Armb zijn verricht. De documenten zijn opgestuurd naar [BV 2] om als bewijs te dienen voor de stelling dat de rechtens vereiste controles over de jaren 2008 tot en met 2017 hadden plaatsgehad. Daarmee heeft het bouwbedrijf opzettelijk gebruik gemaakt van de rapporten en deze tevens voorhanden gehad.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 3 en 4 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
zij in de periode van 1 januari 2008 tot en met 31 december 2017 te Bunnik opzettelijk bij de ondergrondse combitank die aanwezig was binnen haar inrichting aan de [adres], een opslagtank als bedoeld in het eerste lid van artikel 3.35 Activiteitenregeling milieubeheer, niet jaarlijks een controle heeft laten plaatsvinden van de lekdetectie van de dubbelwandige opslagtank en de dubbelwandige leidingen.
3.
zij in de periode van 1 januari 2018 tot en met 17 april 2018 te Bunnik:
-Inspectierapport met inspectiedatum 10-07-2008 en
-Inspectierapport met inspectiedatum 07-07-2009 en
-Inspectierapport met inspectiedatum 13-07-2010 en
-Inspectierapport met inspectiedatum 26-08-2011 en
-Inspectierapport met inspectiedatum 15-06-2012 en
-Inspectierapport met inspectiedatum 11-07-2013 en
-Inspectierapport met inspectiedatum 26-08-2014 en
-Inspectierapport met inspectiedatum 26-08-2015 en
-Inspectierapport met inspectiedatum 07-07-2016 en
-Inspectierapport met inspectiedatum 23-08-2017,
elk zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt, met het oogmerk om het als echt en onvervalst te gebruiken, bestaande die valsheid of vervalsing hierin dat zij:
- de inspectierapporten met inspectiedatum 10-07-2008 en 07-07-2009 en 13-07-2010 en 26-08-2011 en 15-06-2012 in strijd met de waarheid heeft opgemaakt als zijnde opgemaakt door [instantie] met het logo van [instantie], terwijl in werkelijkheid [instantie] geen controle van het lekdetectiesysteem, althans van de lekcontrolebescherming, had verricht, en
- de inspectierapporten met inspectiedatum 11-07-2013 en 26-08-2014 en 26-08-2015 en 07-07-2016 en 23-08-2017 in strijd met de waarheid heeft opgemaakt als zijnde opgemaakt door [BV 1] B.V. met het logo van [BV 1] B.V., terwijl in werkelijkheid [BV 1] B.V. geen controle van het lekdetectiesysteem, althans van de lekcontrolebescherming, had verricht.
4.
zij in de periode van 1 januari 2018 tot en met 17 april 2018 te Bunnik opzettelijk gebruik heeft gemaakt van valse geschriften, te weten:
- Inspectierapport met inspectiedatum 10-07-2008 en
- Inspectierapport met inspectiedatum 07-07-2009 en
- Inspectierapport met inspectiedatum 13-07-2010 en
- Inspectierapport met inspectiedatum 26-08-2011 en
- Inspectierapport met inspectiedatum 15-06-2012 en
- Inspectierapport met inspectiedatum 11-07-2013 en
- Inspectierapport met inspectiedatum 26-08-2014 en
- Inspectierapport met inspectiedatum 26-08-2015 en
- Inspectierapport met inspectiedatum 07-07-2016 en
- Inspectierapport met inspectiedatum 23-08-2017,
elk zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen als ware die geschriften echt en onvervalst, bestaande dat gebruikmaken hierin dat genoemde rapporten werden overgelegd ten behoeve van het bewijs van uitgevoerde gecertificeerde controles van het lekdetectiesysteem, en bestaande die valsheid hierin dat telkens opzettelijk
- de inspectierapporten met inspectiedatum 10-07-2008 en 07-07-2009 en 13-07-2010 en 26-08-2011 en 15-06-2012 valselijk en in strijd met de waarheid waren opgemaakt als zijnde opgemaakt door [instantie] met het logo van [instantie], terwijl in werkelijkheid [instantie] geen controle van het lekdetectiesysteem, althans van de lekcontrolebescherming, had verricht en
- de inspectierapporten met inspectiedatum 11-07-2013 en 26-08-2014 en 26-08-2015 en 07-07-2016 en 23-08-2017 valselijk en in strijd met de waarheid waren opgemaakt als zijnde opgemaakt door [BV 1] B.V. met het logo van [BV 1] B.V., terwijl in werkelijkheid [BV 1] B.V. geen controle van het lekdetectiesysteem, althans van de lekcontrolebescherming, had verricht en telkens opzettelijk de bovengenoemde, valse documenten voor gebruik voorhanden heeft gehad, terwijl zij wist dat die documenten bestemd waren voor zodanig gebruik als echt en onvervalst.
Hetgeen onder 1, 3 en 4 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Standpunt van de verdediging
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdediging ten aanzien van feit 1 bepleit dat nu de onderhavige verplichting slechts bestond sinds de wijziging van de Armb per 1 december 2013, de verdachte van een gedeelte van de ten laste gelegde (en thans bewezen verklaarde) periode – te weten de periode vanaf 1 januari 2008 tot 1 december 2013 – dient te worden vrijgesproken.
Oordeel van het hof
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat vóór de wetswijziging van 1 december 2013 geen sprake was van een wettelijke verplichting om het lekdetectiesysteem van een ondergrondse opslagtank jaarlijks te laten controleren door een erkende persoon of instelling. Dergelijke controles werden in eerdere versies van de Armb slechts genoemd in een specifiek verband, te weten in het kader van de mogelijkheid om herkeuringstermijnen te verlengen en de noodzaak om aan de opslagtank een inwendige keuring te laten plaatsvinden. Bij deze stand van zaken, kan het gedeelte van de bewezenverklaring dat ziet op de periode van 1 januari 2008 tot 1 december 2013 niet (als strafbaar feit) worden gekwalificeerd. Anders dan de door de verdediging gevraagde vrijspraak, zal het hof de verdachte daarom in zoverre ontslaan van alle rechtsvervolging.
Voor het overige is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1, 3 en 4 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
overtreding van een voorschrift, gesteld krachtens artikel 8.40, eerste lid, van de Wet milieubeheer, opzettelijk begaan door een rechtspersoon.
Het onder 3 en 4 bewezenverklaarde levert op:
de voortgezette handeling van valsheid in geschrift,
meermalen gepleegd,
en
opzettelijk gebruik maken van een vals geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst,
meermalen gepleegd,
en
opzettelijk een geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, voorhanden hebben, terwijl hij weet dat dit geschrift bestemd is voor gebruik als ware het echt en onvervalst,
meermalen gepleegd,
begaan door een rechtspersoon.

Strafbaarheid van de verdachte

Standpunt van de verdediging
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdediging ten aanzien van feit 1 beargumenteerd dat de verdachte verschoonbaar heeft gedwaald ten aanzien van de wettelijke verplichting – na 1 december 2013 – de jaarlijkse controle van het lekdetectiesysteem te laten uitvoeren door een persoon of instelling die daartoe beschikt over een erkenning op grond van het Besluit bodemkwaliteit, zodat de verdachte in die zin geen verwijt kan worden gemaakt. In dat kader is aangevoerd dat de verdachte informatie heeft ingewonnen bij experts ([instantie], [BV 2] en [BV 3] B.V.) en dat deze nooit hebben meegedeeld dat de inspecties niet door de verdachte zelf konden worden verricht.
Oordeel van het hof
Het verweer wordt verworpen. Voorop gesteld wordt dat van degenen die zich bewegen op het terrein van milieuwetgeving mag worden verwacht dat zij van de relevante wet- en regelgeving op de hoogte zijn – ook (en juist) als die complex is en frequent wordt gewijzigd – en dat daartoe de nodige inspanningen worden verricht. Onder omstandigheden kan worden geoordeeld dat de verdachte ten aanzien van illegaal handelen of nalaten geen verwijt kan worden gemaakt indien zij omtrent dat handelen of nalaten inlichtingen heeft ingewonnen bij een instantie aan wie als zodanig zoveel gezag valt toe te kennen dat de verdachte ook in redelijkheid op de deugdelijkheid van die inlichtingen mocht vertrouwen. Dat de verdachte op enig moment in 2018 advies heeft ingewonnen bij installatie- en inspectiebedrijven kan haar niet vrijpleiten voor de periode voorafgaand aan die adviesinwinning, te weten vanaf 1 december 2013 tot en met 31 december 2017. Voor zover de verdediging met haar verwijzing naar ‘instanties’ het oog heeft gehad op de omgevingsdienst regio Utrecht (ODRU) die blijkens een in het dossier aanwezig rapport in 2014 bij de verdachte inspecties heeft verricht, is van belang dat in dat rapport niets wordt gerelateerd over het lekdetectiecontrolesysteem. Niet is komen vast te staan dat de omgevingsdienst dat systeem of de wijze van controle überhaupt heeft geïnspecteerd. Verder kan aan het feit dat bepaalde milieuovertredingen niet zijn gehandhaafd niet het gerechtvaardigd vertrouwen worden ontleend dat bepaald handelen of nalaten niet strafbaar is. Dat bij de verdachte in de ten laste gelegde periode een werkwijze is ontstaan die niet door instanties is gecorrigeerd, maakt het voorgaande niet anders. Ook dat ontslaat de verdachte immers niet van de op haar rustende verplichting te voldoen aan geldende wet- en regelgeving en zich daaromtrent te laten infomeren.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het beroep op de afwezigheid van alle schuld niet slaagt. Ook voor het overige is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1, 3 en 4 bewezenverklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De economische kamer van de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder feit 1 bewezenverklaarde veroordeeld tot een geldboete van € 4.000,-.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder feiten 1, 3 en 4 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een geldboete van € 40.000,- waarvan € 20.000,- voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de draagkracht van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft een ondergrondse tank waarin brandstof wordt opgeslagen niet jaarlijks overeenkomstig de regelgeving door een daartoe gecertificeerde instantie heeft laten inspecteren op een goed functionerend lekdetectiesysteem. Verder heeft de verdachte inspectierapporten waaruit van dergelijke inspecties dienden te blijken, valselijk opgemaakt. Juist in het milieu- en ordeningsrecht, waarin normen worden gehandhaafd door middel van toezicht en inspecties, is van belang dat kan worden vertrouwd op de juistheid van metingen en bevindingen die in inspectierapporten zijn neergelegd. Het hof acht het kwalijk dat de verdachte het vertrouwen dat in dergelijke rapporten moet kunnen worden gesteld, heeft beschaamd door inspectierapporten met gebruikmaking van knip- en plakwerk valselijk op te maken en daarbij logo’s van ter zake deskundige bedrijven te misbruiken.
Het hof acht, alles afwegende, een geldboete van na te melden hoogte passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24, 51, 56, 57 en 225 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 1, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten en artikel 3.35 van de Activiteitenregeling milieubeheer.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 2 tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 3 en 4 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde onder feit 1, voor zover dat ziet op de periode van 1 januari 2008 tot
1 december 2013, niet strafbaar en ontslaat de verdachte te dier zake van alle rechtsvervolging.
Verklaart het overige onder 1, 3 en 4 overigens bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 15.000,00 (vijftienduizend euro).
Bepaalt dat een gedeelte van de geldboete, groot
€ 7.500,00 (zevenduizend vijfhonderd euro), niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige economische kamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M. Lolkema, mr. A.P.M. van Rijn en mr. P.C. Römer, in tegenwoordigheid van
mr. M.E. van Rijn, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
23 juni 2021.
Mr. M. Lolkema en mr. A.P.M. van Rijn zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]