ECLI:NL:GHAMS:2021:1909

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
4 juni 2021
Publicatiedatum
30 juni 2021
Zaaknummer
200.291.298/01 en 200.291.298/02
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgangsregeling en vakantieregeling voor de zomervakantie 2021

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 4 juni 2021 uitspraak gedaan over de omgangsregeling en vakantieregeling voor de minderjarige, geboren in 2012, na het overlijden van zijn moeder op 15 mei 2020. De oma van de minderjarige, verzoekster in hoger beroep, heeft een verzoek ingediend om met de voogdij belast te worden en om een omgangsregeling vast te stellen. De vader van de minderjarige, verweerder in hoger beroep, heeft verweer gevoerd tegen de verzoeken van de oma. Het hof heeft de beschikking van de kinderrechter van 23 december 2020 vernietigd, voor zover het verzoek van de oma om een omgangsregeling te bepalen was afgewezen. Het hof heeft bepaald dat de minderjarige en de oma vanaf 11 juni 2021 om het weekend een omgangsregeling hebben, waarbij de oma de minderjarige op vrijdagmiddag ophaalt uit school en hem op zondagavond bij de vader terugbrengt. Voor de zomervakantie 2021 is overeengekomen dat de oma de eerste twee weken met de minderjarige doorbrengt en de vader de laatste vier weken. Het hof heeft ook de reguliere omgangsregeling na de zomervakantie vastgesteld, rekening houdend met de BSO waar de minderjarige naartoe zal gaan. De beslissing is genomen in het belang van de minderjarige, waarbij de bijzondere band tussen de oma en de minderjarige is erkend.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummers: 200.291.298/01 en 200.291.298/02
Zaaknummer rechtbank: C/13/688055 / FA RK 20-4394 (Voogdij)
Beschikking van de meervoudige kamer van 4 juni 2021 inzake
[de oma] ,
wonende te [plaats A] ,
verzoekster in hoger beroep,
verzoekster in het incident,
hierna te noemen: de oma,
advocaat: mr. C.P.M. Engels te Heerhugowaard,
en
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie Amsterdam,
verweerder in hoger beroep,
verweerder in het incident,
hierna te noemen: de raad,
en
[de vader]
wonende te [plaats B] ,
verweerder in hoger beroep,
verweerder in het incident,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. M.J.N. Koek te Amsterdam.
Als belanghebbenden zijn verder aangemerkt:
- de minderjarige [(klein)zoon] (hierna te noemen: [de minderjarige] );
- mr. S.J. van der Woude (hierna te noemen: de bijzondere curator);
- de gecertificeerde instelling Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering, regiokantoor Utrecht (hierna te noemen: de GI).

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de kinderrechter) van 23 december 2020, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De oma is op 12 maart 2021 in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking. Het beroepschrift bevat tevens een verzoek tot schorsing van de werking van die beschikking. Een wijziging/nadere concretisering van het verzoek in hoger beroep is bij het hof ingekomen op 25 mei 2021.
2.2
De vader heeft op 3 mei 2021 een verweerschrift ingediend.
2.3
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- een journaalbericht van de zijde van de oma van 12 mei 2021 met bijlage, ingekomen op diezelfde datum;
- een brief van de zijde van de bijzondere curator van 14 mei 2021, ingekomen op 18 mei 2021;
- een brief van de zijde van de raad van 17 mei 2021, ingekomen op 18 mei 2021;
- een journaalbericht van de zijde van de oma van 21 mei 2021 met bijlage, ingekomen op diezelfde datum.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 4 juni 2021 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de oma, bijgestaan door haar advocaat;
- de raad, vertegenwoordigd door de heer R. Koops;
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de bijzondere curator;
- de GI, vertegenwoordigd door de gezinsmanager;
- [informant 1] , partner van de oma, die is aangemerkt als informant;
- [informant 2] , partner van de vader, die is aangemerkt als informant.
2.5
Vanwege het spoedeisend belang voor [de minderjarige] heeft het hof over een deel van het verzochte na afloop van de zitting mondeling uitspraak gedaan, die in deze beschikking schriftelijk is uitgewerkt en vastgelegd.

3.De feiten

3.1
Uit de relatie van de vader met [de moeder] (hierna: de moeder) is [de minderjarige] geboren [in] 2012. De moeder is overleden op 15 mei 2020.
3.2
Bij beschikking van de kinderrechter van 18 mei 2020 (gehandhaafd bij beschikking van 29 mei 2020) is de stichting Jeugdbescherming Regio Amsterdam (hierna: de vorige GI) belast met de voorlopige voogdij over [de minderjarige] .
3.3
Bij beschikking van 27 augustus 2020 is de bijzondere curator benoemd en zijn de verzoeken tot ondertoezichtstelling, machtiging uithuisplaatsing en voogdij aangehouden.
3.4
Bij beschikking van 12 maart 2021 is de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] verlengd tot 23 september 2021, met aanhouding van het verlengingsverzoek voor het overige en is de vorige GI vervangen door de GI. Een verzoek tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing bij de oma is bij deze beschikking afgewezen.
3.5
[de minderjarige] woonde voor het overlijden van zijn moeder samen met haar bij de oma. Na het overlijden van de moeder is hij daar blijven wonen. Sinds 21 maart 2021 woont [de minderjarige] bij de vader.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is (voor zover hier van belang), op verzoek van de raad en de vader, de vader belast met het ouderlijk gezag over [de minderjarige] , is [de minderjarige] op verzoek van de raad onder toezicht gesteld van de vorige GI en uithuisgeplaatst bij de oma, beide voor de duur van drie maanden. Het verzoek van de vader de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij hem te bepalen is afgewezen, evenals zijn subsidiaire verzoek een andere GI te benoemen. De verzoeken van de oma om haar met de voogdij over [de minderjarige] te belasten, het hoofdverblijf van [de minderjarige] bij haar te bepalen en een omgangsregeling tussen de vader en [de minderjarige] te bepalen, zijn afgewezen. Daarbij is ook afgewezen het subsidiaire verzoek van de oma om, in het geval [de minderjarige] niet bij haar zijn hoofdverblijf zal hebben, een omgangsregeling tussen haar en [de minderjarige] vast te stellen waarbij zij [de minderjarige] om de week en de helft van alle schoolvakanties en feestdagen bij zich zal hebben.
4.2
De oma verzoekt na wijziging en aanvulling van haar verzoeken in hoger beroep, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre;
I. de uitvoerbaar bij voorraadverklaring van de bestreden beschikking te schorsen totdat het hof een uitspraak in hoger beroep heeft gedaan, althans tot een tijdstip als het hof juist acht
en/of een tussentijds geldende omgangsregeling vast te stellen die inhoudt dat [de minderjarige] vooralsnog bij de oma zijn hoofdverblijf zal hebben en bij de vader zal zijn gedurende een weekend per twee weken (en tijdens de vakanties in overleg te bepalen) en daartoe, indien en voor zover noodzakelijk, [de minderjarige] uit huis te plaatsen bij de oma, althans een zodanige regeling te treffen die het hof juist acht;
II. te bepalen dat er alsnog een contra-expertise of deskundigenonderzoek wordt gehouden, zoals een perspectiefonderzoek van Timon, om te onderzoeken wat het belang van [de minderjarige] vergt ter zake zijn hoofdverblijf en omgangsregeling, zoals doch niet uitsluitend ten aanzien van de opvoedcapaciteiten en emotionele beschikbaarheid van de vader en de rouwverwerking van [de minderjarige] ;
III. a. af te wijzen het verzoek van de vader om met het ouderlijk gezag over [de minderjarige] te worden belast;
b. toe te wijzen het verzoek van de oma om met de voogdij te worden belast (althans de GI met de voogdij te belasten) en het hoofdverblijf van [de minderjarige] bij de oma te bepalen;
c. het verzoek van de oma om een omgangsregeling vast te stellen tussen [de minderjarige] en ofwel de vader ofwel de oma (afhankelijk van de vraag bij wie [de minderjarige] zijn hoofdverblijf zal hebben) toe te wijzen, opdat [de minderjarige] gedurende een weekeinde per twee weken, van
ofwel(indien en zolang [de minderjarige] in [plaats A] schoolgaand/woonachtig is) vrijdag (uit school) tot maandagochtend naar school bij de oma zal zijn en waarbij de oma [de minderjarige] op vrijdag uit school haalt en op maandag naar school brengt;
ofwel(indien [de minderjarige] zijn hoofdverblijf bij de vader heeft en niet langer in [plaats A] woonachtig/schoolgaand zal zijn) de vader [de minderjarige] op vrijdag bij de oma brengt (na het avondeten, rond 19.00 uur) en de oma [de minderjarige] op zondag terugbrengt bij de vader (na het avondeten, rond 19.00 uur);
en voorts [de minderjarige] tijdens de helft van de schoolvakanties en feestdagen bij de oma althans de vader zal zijn, waarbij de vader de eerste helft van iedere schoolvakantie [de minderjarige] bij zich heeft en de oma de tweede helft, waarbij de kerstdagen aldus worden gedeeld dat [de minderjarige] op eerste kerstdag bij de oma zal zijn vanaf 12.00 uur en op tweede kerstdag vanaf 12.00 uur bij de vader zal zijn,
althans gedurende door het hof in goede justitie te bepalen perioden,
en daarbij belcontacten vast te stellen, twee maal per week, tussen [de minderjarige] en de oma indien [de minderjarige] bij de vader zijn hoofdverblijf zal houden, telkens om 19.00 uur, op dinsdagen en donderdagen,
alsook daarbij een informatieregeling vast te stellen, op grond waarvan de vader regelmatig (en in ieder geval eens per maand) de relevante informatie en bijzonderheden over het welzijn en de persoon van [de minderjarige] aan oma verstrekt en bericht hoe het met [de minderjarige] gaat, zoals doch niet uitsluitend ter zake school, zijn sociaal-emotionele ontwikkeling en medische bijzonderheden.
4.3
De vader verzoekt, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
het verzoek van de oma om de werking van de uitvoerbaar bij voorraad verklaring van de bestreden beschikking te schorsen en/of een tussentijdse omgangsregeling vast te stellen zoals genoemd onder punt I van het petitum, niet-ontvankelijk te verklaren dan wel af te wijzen;
het verzoek van de oma onder punt II om een contra-expertise of deskundigenonderzoek te gelasten, niet-ontvankelijk te verklaren dan wel af te wijzen;
het verzoek van de oma om de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende haar verzoeken onder punt III van haar petitum toe te wijzen, niet-ontvankelijk te verklaren dan wel af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

In de (hoofd)zaak met zaaknummer 200.291.298/01
De omgangsregeling en de verdeling zomervakantie 2021
5.1
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:377a lid 1 BW heeft een kind recht op omgang met degene die in een nauwe persoonlijke betrekking tot hem staat.
5.2
De oma voert in haar vierde grief aan dat de kinderrechter ten onrechte haar verzoek om een omgangsregeling te bepalen heeft afgewezen. De afgelopen periode is gebleken dat de oma en de vader niet zonder tussenkomst van de GI tot afspraken kunnen komen. Zonder een duidelijke omgangsregeling zal de oma buiten beeld raken, terwijl zij een belangrijke persoon in het leven van [de minderjarige] is. Zij is een hechtingsfiguur sinds zijn geboorte doordat [de minderjarige] bijna zijn hele leven bij haar heeft gewoond. Het is dan ook in het belang van [de minderjarige] dat er een duidelijke en frequente omgangsregeling wordt bepaald, aldus de oma.
5.3
De raad heeft ter zitting in hoger beroep aangevoerd dat het in het belang van [de minderjarige] is dat er een duidelijke omgangsregeling wordt bepaald van een weekend per veertien dagen. De GI heeft hier in de hulpverlening aan partijen ook baat bij nu dit duidelijkheid schept, aldus de raad.
5.4
De vader voert verweer en is van mening dat in tegenstelling tot wat de oma stelt, partijen in staat zijn om tot afspraken te komen over de omgang. In het kader van de voortdurende ondertoezichtstelling kunnen zij onder begeleiding van de GI eventuele verdere afspraken maken. Met het oog op de rouwverwerking van [de minderjarige] waarbij hij professionele hulp nodig heeft en het contact dat hij ook met andere familieleden dient te hebben, is een omgangsregeling met de oma van een weekend per vier weken passend, aldus de vader.
5.5
De bijzondere curator heeft in zijn brief van 14 mei 2021 en ter zitting in hoger beroep meegedeeld dat hij het van groot belang acht voor [de minderjarige] dat de oma nadrukkelijk aanwezig blijft in zijn leven. De overgang van [de minderjarige] van de oma naar de vader is erg snel gegaan en voorkomen moet worden dat de oma te zeer op afstand wordt gezet. Een omgang van eens per vier weken is te beperkt. De vast te leggen omgangsregeling dient te bestaan uit een weekend per veertien dagen en de dagen en uren moeten specifiek worden vastgelegd, aldus de bijzondere curator.
5.6
De GI heeft ter zitting in hoger beroep meegedeeld dat [de minderjarige] op dit moment nog veel onduidelijkheid ervaart omtrent de omgang en de plek waar hij woont. Het vastleggen van een omgangsregeling kan bijdragen aan duidelijkheid voor hem. Ook bestaat er tussen partijen veel discussie over de omgang, wat in de weg staat aan een constructieve samenwerking gericht op de toekomst. De GI verwacht partijen daar beter bij te kunnen begeleiden wanneer er een duidelijke omgangsregeling ligt, aldus de GI.
5.7
Het hof overweegt als volgt.
Het hof heeft aanleiding gezien om over de omgang zo snel mogelijk een beslissing te nemen omdat de geschillen daarover veel spanning tussen partijen opleveren, wat de begeleiding door de GI bemoeilijkt. Dit is niet in het belang van [de minderjarige] , die baat heeft bij zoveel mogelijk harmonie tussen de bij hem betrokken volwassenen. Derhalve heeft het hof, zoals hiervoor bij 2.5 reeds beschreven, ter zitting in hoger beroep de reguliere omgangsregeling en de verdeling van de zomervakantie 2021 bij mondelinge uitspraak vastgesteld.
5.8
Hierbij heeft het hof in aanmerking genomen dat er, zoals gezegd, nog steeds veel spanningen bestaan tussen de oma en de vader en dat [de minderjarige] dat aanvoelt en daar last van heeft. Wanneer duidelijkheid is over de omgangsregeling, zal de GI naar verwachting beter in staat zijn om partijen te helpen bij de uitvoering van de omgangsregeling en de daarmee gepaard gaande onderlinge samenwerking. Bij de bepaling van de omvang en frequentie van de regeling heeft het hof in zijn overwegingen betrokken dat de oma een bijzondere positie heeft in het leven van [de minderjarige] . De oma en [de minderjarige] hebben een groot deel van [de minderjarige] ’s jonge leven samen in één huis gewoond. Gedurende die periode is [de minderjarige] zijn moeder verloren en oma haar dochter. Dit alles schept een bijzondere oma-kleinzoon relatie die ook de vader onderkent, zo heeft hij ter zitting in hoger beroep bevestigd. Met de bijzondere curator is het hof dan ook van oordeel dat [de minderjarige] baat heeft bij substantieel en regelmatig contact met de oma.
Omdat [de minderjarige] met de vader en zijn vriendin in de zomervakantie zal verhuizen van [plaats A] naar [plaats B] , acht het hof het in zijn belang dat bij het vaststellen van de reguliere omgangsregeling voorafgaand aan de zomervakantie, wordt aangesloten bij de reguliere omgangsregeling zoals die na de zomervakantie zal gelden, zodat er alvast gewenning kan ontstaan. Derhalve zal het hof bepalen dat [de minderjarige] en de oma met ingang van vrijdag 11 juni 2021, om het weekend, een omgangsregeling hebben waarbij de oma [de minderjarige] vrijdagmiddag ophaalt uit school en hem zondagavond 19.00 uur bij de vader brengt.
Bij het vaststellen van de reguliere omgangsregeling na de zomervakantie, heeft het hof rekening gehouden met de BSO plus waar [de minderjarige] , zoals de vader ter zitting in hoger beroep heeft verklaard, vanaf dat moment naartoe zal gaan. Deze BSO biedt een speciaal programma aan, waarbij [de minderjarige] tot het einde aanwezig dient te zijn. Hiermee dient rekening te worden gehouden in de uitvoering van de omgangsregeling. Daarom zal het hof bepalen dat [de minderjarige] en de oma met ingang van de start van het nieuwe schooljaar op vrijdag 27 augustus 2021, om het weekend, een omgangsregeling hebben waarbij de vader [de minderjarige] op vrijdag om 19.00 uur, of direct na het uitkomen van de BSO, bij de oma brengt. De oma brengt [de minderjarige] op zondag om 19.00 uur terug bij de vader.
Ten aanzien van de zomervakantie 2021 is ter zitting in hoger beroep gebleken dat partijen hierover in feite al overeenstemming hadden bereikt. Partijen waren overeengekomen dat de oma de eerste twee weken met [de minderjarige] zal doorbrengen en de vader de laatste vier weken. Deze verdeling acht het hof in het belang van [de minderjarige] , zodat het hof deze overneemt. Het hof acht het daarbij overigens in het belang van [de minderjarige] dat wanneer de vader niet buiten [plaats A] of [plaats B] op vakantie gaat, gelet op de continuïteit en de bijzondere band tussen de oma en [de minderjarige] de reguliere omgangsregeling in de zomervakantie blijft doorlopen.
Gelet op het voorgaande zal het hof na te melden omgangsregeling bepalen.
5.9
Dit alles leidt tot de volgende beslissing.

6.Beslissing

Het hof:
In de zaak met zaaknummer 200.291.298/01:
vernietigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam van 23 december 2020, voor zover het verzoek van de oma om een omgangsregeling te bepalen is afgewezen, en in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt dat [de minderjarige] en de oma met ingang van vrijdag 11 juni 2021, om het weekend, een omgangsregeling hebben waarbij de oma [de minderjarige] vrijdagmiddag ophaalt uit school en hem zondagavond 19.00 uur bij de vader brengt;
bepaalt dat [de minderjarige] gedurende de zomervakantie 2021, de eerste twee weken bij de oma verblijft en de laatste vier weken bij de vader, met dien verstande dat voor zover de vader niet buiten [plaats A] of [plaats B] op vakantie gaat gedurende die vier weken, de reguliere omgangsregeling waarbij [de minderjarige] om het weekend bij de oma verblijft, zijn doorgang blijft vinden;
bepaalt dat [de minderjarige] en de oma met ingang van vrijdag 27 augustus 2021, om het weekend, een omgangsregeling hebben waarbij de vader [de minderjarige] op vrijdag om 19.00 uur, of direct na het uitkomen van de BSO, bij de oma brengt, en de oma [de minderjarige] op zondagavond om 19.00 uur bij de vader brengt;
In beide zaken:
houdt de beslissing over het overig verzochte aan tot 27 juli 2021.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.F.G.H. Beckers, mr. T.A.M. Tijhuis en mr. P.J.W.M. Sliepenbeek, in tegenwoordigheid van mr. W.J. Boon als griffier en is op 4 juni 2021 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.
Deze beschikking vormt de uitwerking van de mondelinge uitspraak van 4 juni 2021 en is op 15 juni 2021 aldus vastgesteld door voornoemde raadsheren.