Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.[geïntimeerde sub 1] ,
[geïntimeerde sub 2] ,
1.Het geding in hoger beroep
2.Feiten
grief I in principaal appelmaken [appellanten] bezwaar tegen het citaat in r.o. 2.10 uit een rapport van ing. [A] van 21 april 2020. Volgens [appellanten] had de voorzieningenrechter haar oordeel niet mede op dit rapport mogen baseren, omdat de overlegging daarvan ter zitting was geweigerd. Dit bezwaar mist grond. Het door de voorzieningenrechter geciteerde rapport is een ander rapport dan het geweigerde. Het geciteerde rapport behoort tot de gedingstukken in de eerdere kortgedingprocedure, waarover met partijen was afgesproken dat die, zonder dat partijen die nogmaals hoefden over te leggen, onderdeel zouden uitmaken van het procesdossier in dit kort geding.
3.Beoordeling
grief IIbetogen [appellanten] allereerst dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat een mede-eigenaar van een mandelige zaak op grond van artikel 5:62 BW geen toestemming nodig heeft van de andere mede-eigenaar als de vernieuwing nodig is. De voorzieningenrechter heeft aannemelijk geacht dat op dit moment door de staat van de fundering gevaar dreigt, maar niettemin aangenomen dat [appellanten] de toestemming van [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] nodig hebben om de gemeenschappelijke fundering aan te pakken.
grief IV, gaat over de beslissing over de gedingkosten. Nu deze grief niet van een eigen motivering is voorzien, deelt deze het lot van de overige grieven van [appellanten] .
haar incidentele griefklaagt [geïntimeerde sub 1] over de afwijzing van die vorderingen.