ECLI:NL:GHAMS:2021:1875

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
22 juni 2021
Publicatiedatum
30 juni 2021
Zaaknummer
200.218.434/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake bewijsopdracht en betalingsgarantie tussen vennootschap en Flora Holland

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 22 juni 2021 een eindarrest gewezen in een hoger beroep tussen een vennootschap en de Koninklijke Coöperatieve Bloemenveiling FloraHolland U.A. De vennootschap, vertegenwoordigd door advocaat mr. R.W.F. Heijmeriks, had een geschil met FloraHolland, vertegenwoordigd door advocaat mr. P.J.L.J. Duijsens, over de betalingsgarantie die FloraHolland aan de vennootschap zou hebben geboden in verband met leveringen aan [X BV]. Het hof oordeelde dat FloraHolland niet langer garant stond voor de betalingen van [X BV] en dat de vennootschap hiervan op de hoogte was. Dit werd onderbouwd door een brief van FloraHolland van 4 januari 2013 en e-mailcorrespondentie van april en mei 2013, waaruit bleek dat de vennootschap wist dat de garantie was vervallen. Het hof verwierp de stelling van de vennootschap dat FloraHolland in strijd met de procesorde handelde door deze documenten in het geding te brengen. De vorderingen van de vennootschap werden afgewezen, en het hof bekrachtigde het bestreden vonnis, waarbij de vennootschap werd veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.218.434/01
zaak-/rolnummer rechtbank Amsterdam : C/13/613320 / HA ZA 16-796
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 22 juni 2021
inzake
de vennootschap naar buitenlands recht
[de vennootschap] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] , [land] ,
appellante,
advocaat: mr. R.W.F. Heijmeriks te Rotterdam,
tegen
KONINKLIJKE COÖPERATIEVE BLOEMENVEILING FLORAHOLLAND U.A.,
gevestigd te Honselersdijk, gemeente Westland,
geïntimeerde,
advocaat: mr. P.J.L.J. Duijsens te Den Haag.

1.Het verdere verloop van het geding

Partijen worden hierna [de vennootschap] en Flora Holland genoemd.
In deze zaak heeft het hof op 16 oktober 2018 een tussenarrest (hierna: het tussenarrest) gewezen. Voor het verloop van het geding tot die datum wordt verwezen naar het tussenarrest.
In het kader van de in het tussenarrest gegeven bewijsopdracht zijn aan de zijde van Flora Holland op 9 juli en 16 oktober 2019 vier getuigen gehoord. Van de getuigenverhoren is proces-verbaal opgemaakt. [de vennootschap] heeft afgezien van contra-enquête. Op 7 oktober 2019, vóór het getuigenverhoor op 16 oktober 2019, heeft Flora Holland een brief van haar, gedateerd 4 januari 2013, in het geding gebracht alsmede een bevestiging van [de vennootschap] dat zij de brief heeft ontvangen.
Flora Holland heeft een memorie na enquête genomen, waarop [de vennootschap] bij antwoordmemorie na enquête heeft gereageerd. Daarna heeft Flora Holland een akte reactie overgelegde producties bij antwoordmemorie na enquête genomen. Vervolgens is schriftelijk gepleit; Flora Holland heeft een akte schriftelijke toelichting ingediend en [de vennootschap] een pleitnotitie.
Ten slotte hebben partijen weer arrest gevraagd.

2.Verdere beoordeling

2.1
Het hof blijft bij en bouwt hierna voort op hetgeen in het tussenarrest is overwogen en beslist.
2.2
Flora Holland is bij het tussenarrest toegelaten tot het bewijs van haar stelling dat zij in mei 2013 nader met [de vennootschap] is overeengekomen dat FloraHolland pas aan [de vennootschap] hoefde te betalen nadat zij betaling van [X BV] had ontvangen en zonder enige betalingsgarantie.
Flora Holland heeft [getuige 1] , [getuige 2] en [getuige 3] op 9 juli 2019 en [getuige 4] op 16 oktober 2019 als getuigen doen horen.
2.3
[getuige 1] heeft als getuige verklaard, voor zover hier van belang:
“Ik was enig aandeelhouder, bestuurder van [X BV] . [X BV] is begin januari 2014 failliet verklaard. Over de nader afspraak in mei 2013 kan ik niet verklaren. De afspraak was dat ik de bloemen van [de vennootschap] ontving en dat er dan werd afgerekend via FloraHolland. Ik kan mij niet herinneren dat er een andere afspraak is gemaakt. Voor mijn gevoel is er niets gewijzigd. Het ging al jaren lang zo. Het zou kunnen, maar dat weet ik echt niet. Het is al zo lang geleden.
(…)
Wat betreft de twee facturen die onderwerp van deze procedure zijn verklaar ik dat die facturen te groot waren om in één keer van de rekening van [X BV] af te schrijven. FloraHolland vertelde mij dat het niet mogelijk was deelbetalingen te doen. Dat heb ik besproken met [getuige 4] van FloraHolland. Ik weet niet waarom dat niet mogelijk was. Toen heb ik in oktober/november 2013 een e-mail gestuurd naar [de vennootschap] met het verzoek om mij toe te staan rechtsreeks de facturen in deelbetalingen te voldoen. Alles is in goede harmonie gegaan. De betaling van de latere kleinere facturen in 2013 zijn altijd via FloraHolland gegaan.
(…)
Ik heb nooit aanmaningen van FloraHolland gekregen om de twee facturen te betalen. De contacten over de betaling van de facturen gingen rechtstreeks via [getuige 4] . [getuige 4] vroeg wel eens hoe het zat met de betalingen. [getuige 4] heeft nooit tegen mij gezegd dat als jij niet betaald dan moeten wij betalen.”
2.4
[getuige 2] heeft als getuige verklaard, voor zover hier van belang:
“Ik ben voor dit getuigenverhoor door de bedrijfsjurist van FloraHolland uitgenodigd. Ik heb nog geprobeerd of ik bij mijn e-mails uit 2013/2014 kon, maar dat was niet mogelijk. Ik was van 2011 tot 2014 bij FloraHolland teamleider debiteurenbeheer voor incasso en uitbetalingen aan onze leden. In 2014 heb ik een andere functie bij FloraHolland aanvaard.
(…) FloraHolland faciliteert geen betalingstermijnen. Daarom is [X BV] zelf met [de vennootschap] overeengekomen om buiten FloraHolland om zaken te doen. In 2013 of 2014 zijn de verrekeningen via FloraHolland gestopt. De betalingsgarantie vervalt op het moment dat de kweker en de koper betalingstermijnen afspreken. Dat gaat niet automatisch, maar op basis van een gesprek met partijen, FloraHolland, [X BV] en [de vennootschap] . Ik weet het niet meer zeker maar ik denk dat dat gesprek in 2013/2014 heeft plaatsgevonden. Er is toen gezegd dat er geen betalingsregelingen meer gefaciliteerd zouden worden met als consequentie dat de garantie van FloraHolland zou vervallen. De kweker en [X BV] hebben zelf aangegeven dat zij buiten FloraHolland om zouden gaan. Dat is afgesproken met de accountmanager van FloraHolland, [getuige 4] . Ik ben zelf niet bij dat gesprek aanwezig geweest.”
2.5
[getuige 3] heeft als getuige verklaard, voor zover hier van belang:
“Ik ben bij de zaak betrokken geraakt in 2015 toen ik [persoon 1] opvolgde als manager [afdeling] , dat is globaal mijn huidige functie. Bij de overdracht van zijn werkzaamheden heeft hij aan mij ook onderhavige zaak gegeven. (…) Over de afspraak in mei 2013 kan ik niet verklaren want toen was ik nog niet bij de zaak betrokken. Toen was ik verantwoordelijk voor een andere afdeling bij FloraHolland.
2.6
[getuige 4] heeft als getuige verklaard, voor zover hier van belang:
“Ik ben ongeveer tien jaar internationaal accountmanager bij Flora Holland. De email van 4 januari 2013 heeft de afdeling financiële zaken van Flora Holland verstuurd naar alle relaties van [X BV] . In de email staat dat Flora Holland niet langer garant staat voor [X BV] . Dat [de vennootschap] de email heeft ontvangen volgt uit het antwoord van [de vennootschap] van 19 april 2013, dat ook in het geding is gebracht. In dat antwoord schrijft [persoon 2] namens [de vennootschap] dat hij een re-authorisation email van Flora Holland nodig heeft om bloemen naar [X BV] te kunnen zenden. Re-authorisation moet worden uitgelegd als een herbevestiging dat Flora Holland weer garant staat voor [X BV] . Flora Holland heeft dat verzoek niet ingewilligd. Anders dan in de bewijsopdracht staat, is de nadere overeenkomst dus niet in mei 2013 gesloten maar al in januari 2013. De email is niet eerder in het geding gebracht omdat de brief in de oude systemen niet kon worden gevonden. Omdat mij duidelijk werd dat de email belangrijk was, heb ik drie dagen gezocht en de email gevonden op een externe harde schijf die in een schuur lag en die kapot was. De schijf heb ik laten repareren en toen kon de email worden geprint.
(…) [de vennootschap] wist van de financiële problemen van [X BV] . Zij bepaalt zelf de zendingen en de prijzen. Flora Holland bewaakte wel de kwaliteit van de zendingen. Indien een zending goed van kwaliteit was, werd dat doorgegeven aan [de vennootschap] . Ik heb als contactpersoon steeds tegen [de vennootschap] gezegd dat [X BV] zijn financiële zaken niet op orde had en dat [de vennootschap] op eigen risico met [X BV] handelde. In een gesprek met [de vennootschap] ( [persoon 2] ), [X BV] ( [getuige 1] ) en mij is afgesproken dat [X BV] rechtstreeks in termijnen aan [de vennootschap] zou gaan betalen. Dat is ook vastgelegd in een email. Flora Holland kan geen termijnbetalingen verwerken. Ik ben niet bij dat gesprek aanwezig geweest, maar mij is verteld dat [de vennootschap] is medegedeeld dat zij pas zou worden betaald als [X BV] aan Flora Holland had betaald. Ik had destijds contact met [persoon 2] van [de vennootschap] . Hoewel [getuige 1] van [X BV] mij had verteld dat de rekeningen van [de vennootschap] volgens afspraak waren betaald, bleek bij faillissement van [X BV] dat dat niet het geval was. Het verbaast mij dat [de vennootschap] desondanks met [getuige 1] zaken is blijven doen. Ik heb toen mijn verbazing ook aan de eigenaar van [de vennootschap] kenbaar gemaakt. Ik ben niet bij gesprekken aanwezig geweest waarin aan [de vennootschap] is medegedeeld dat [X BV] eerst aan Flora Holland moest betalen, voordat Flora Holland [de vennootschap] moest betalen. Ik weet wel dat op die wijze gehandeld werd.
(…) Voor de twee facturen die hier aan de orde zijn, heeft Flora Holland aan [de vennootschap] geen creditfactuur gevraagd. De twee facturen zijn bij Flora Holland “gestationeerd”. De facturen zijn doorgegeven aan [X BV] met een betalingstermijn van twee weken. [X BV] betaalde niet en toen hebben [persoon 2] , [getuige 1] en [getuige 4] de hiervoor genoemde nadere afspraken gemaakt. Ik weet niet waarom in de email van 24 maart 2015, (productie 5 bij conclusie van antwoord), verwezen wordt naar die de eerdere afspraak van mei 2013, en niet naar de email van 4 januari 2013. Ook in mei 2013 is gezegd dat de financiële zaken bij [X BV] nog niet op orde waren.”
2.7
De faxbrief van Flora Holland van 4 januari 2013 die naar al haar relaties is gestuurd, luidt voor zover van belang als volgt:
“We want inform you with this fax that the authorisation of the following customer had been withdrawn as of present.
Customer: [X] BV
(…)
Since your regularly supply products of this customer we want to emphasis that the consignment notes of this customer as of present can no longer be settled.
For further information can you get in touch with your contactman or with the FloraHolland Connect Info.”
Bij e-mail van 19 april 2013 bericht [persoon 2] van [de vennootschap] als volgt aan [getuige 4] van Flora Holland:
“I received the attached letter from FloraHolland on Jan. 4th 2013.
I need the reauthorization letter from FloraHolland to be able to send flowers to [X BV] .
Can you please send it to us today.”
Bij e-mail van 22 april 2013 antwoordt [getuige 4] :
“I’m still busy with this. You will get an answer from me soon.”
Vervolgens schrijft [persoon 2] bij e-mail van 2 mei 2013:
“I did not received the reauthorization letter from FloraHolland yet.
Can you please send it to us urgently today.”
2.8
[de vennootschap] stelt dat Flora Holland met het kort voor het verhoor van de getuige [getuige 4] in het geding brengen van de brief van 4 januari 2013 een nieuw verweer voert, hetgeen in strijd is met de eisen van een goede procesorde alsmede met de twee-conclusieregel. Flora Holland had dat verweer bij memorie van antwoord moeten voeren, aldus [de vennootschap] .
2.9
Dit betoog wordt verworpen. Niet valt in te zien dat het Flora Holland niet was toegestaan om na het nemen van de memorie van antwoord (in het kader van de aan verleende bewijsopdracht) feitenmateriaal in het geding te brengen ter staving van haar standpunt dat [de vennootschap] op grond van door Flora Holland gedane uitlatingen wist dat Flora Holland de betalingen van [X BV] niet meer garandeerde en dat [de vennootschap] de desbetreffende mededeling ook heeft geaccepteerd (met dien verstande dat zij bij e-mails van 19 april en 2 mei 2013 om ‘
re-authorization’vroeg). Een en ander sluit zo zeer aan bij de stelling van Flora Holland dat partijen (in mei 2013) hebben afgesproken dat de garantie kwam te vervallen, dat noch de tweeconclusieregel noch overigens de goede procesorde zich daartegen verzet.
2.1
[getuige 4] heeft ook als getuige verklaard dat hij als contactpersoon steeds tegen [de vennootschap] heeft gezegd dat [X BV] haar financiële zaken niet op orde had en dat [de vennootschap] op eigen risico met [X BV] handelde. [getuige 4] had destijds contact met [persoon 2] . [de vennootschap] heeft die verklaring in haar antwoordmemorie na enquête en haar pleitnotitie niet gemotiveerd betwist. Zij heeft om haar moverende redenen ervan afgezien [persoon 2] in contra-enquête als getuige te doen horen.
2.11
11 Uit de brief van 4 januari 2013 in samenhang met de e-mail van [persoon 2] van [de vennootschap] van 19 april 2013 volgt dat [de vennootschap] derhalve vanaf januari 2013 wist dat Flora Holland niet langer garant stond voor [X BV] . In de hiervoor geciteerde emails is geen steun te vinden voor de stelling van [de vennootschap] dat zij erop heeft vertrouwd dat de betalingsgarantie van Flora Holland, ondanks de brief van 4 januari 2013, wel voor haar leveringen aan [X BV] was blijven gelden. Uit die e-mails volgt juist het tegendeel. Ook bieden de e-mails geen grond voor haar stelling dat zij niet heeft ingestemd met, zoals zij schrijft, “ontbinding van de garantieovereenkomst”. Met het oog op het kunnen verzenden van bloemen aan [X BV] heeft [de vennootschap] een
re-authorizationbrief van Flora Holland nodig, zo schrijft zij zelf in haar e-mail van 19 april 2013. In haar e-mail van 2 mei 2013, die zij zelf in het geding heeft gebracht, schrijft [persoon 2] van [de vennootschap] aan Flora Holland dat zij de
re-authorizationbrief nog niet heeft ontvangen en vraagt zij dringend om onmiddellijke toezending van de brief. Dat zij de gevraagde
re-authorizationbrief heeft ontvangen, stelt [de vennootschap] niet. Uit de e-mailwisseling volgt dat Flora Holland reeds vanaf 4 januari 2013, en dus ook in mei 2013, niet langer garant stond voor [X BV] , dat [de vennootschap] dat wist en heeft begrepen dat dat ook gold voor haar leveringen aan [X BV] .
2.12
Overigens vindt het hof het onbegrijpelijk dat [de vennootschap] de ontvangst van de brief van 4 januari 2013 en het naar aanleiding daarvan verzenden van twee emails waarin zij om re-authorization vraagt, niet zelf eerder in haar stellingen heeft betrokken, zulks mede gelet op de uit art. 21 Rv voortvloeiende verplichting om de voor de beslissing van belang zijnde feiten volledig en naar naarheid aan te voeren.
2.13
Voor zover uit hetgeen Flora Holland stelt, begrepen moet worden dat zij aan het handelen in strijd met art. 21 Rv het gevolg verbindt dat [de vennootschap] in de volledige proceskosten moet worden veroordeeld, wijst het hof die vordering af. Enerzijds omdat de vordering onvoldoende is toegelicht om daaraan het zwaarwegende en slechts met terughoudendheid te geven oordeel te kunnen verbinden dat [de vennootschap] misbruik van procesrecht heeft gemaakt dan wel anderszins onrechtmatig jegens Flora Holland heeft geprocedeerd, en anderzijds omdat zij eraan voorbij gaat dat zijzelf, kennelijk als gevolg van een gebrekkige administratie/communicatie, de brief van 4 januari 2013 en de mailwisseling in april/mei 2013 niet eerder in het geding heeft gebracht.
2.14
Met de brief van 4 januari 2013 en de mailwisseling in april/mei 2013 alsmede de verklaring van [getuige 4] is komen vast te staan dat Flora Holland in mei 2013 niet meer garant stond voor [X BV] , dat [de vennootschap] dat wist en kennelijk heeft aanvaard dat dat ook voor haar leveringen aan [X BV] gold. Dat Flora Holland na 4 januari 2013 wel facturen van [de vennootschap] heeft betaald, maakt dat niet anders, nu gesteld noch gebleken is dat Flora Holland de door [X BV] verschuldigde bedragen aan [de vennootschap] heeft betaald vóórdat [X BV] die bedragen aan Flora Holland had betaald. Gezien het vorenstaande faalt grief 3 en behoeven de overige grieven geen bespreking. De vorderingen van [de vennootschap] moeten worden afgewezen. Het bestreden vonnis moet worden bekrachtigd en [de vennootschap] zal als de het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep.

3.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het bestreden vonnis;
veroordeelt [de vennootschap] in de proceskosten van het hoger beroep aan de zijde van Flora Holland gevallen en begroot die kosten op € 2.050 aan verschotten en € 12.186 voor salaris;
verklaart de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. E.E. van Tuyll van Serooskerken-Röell, M.P. van Achterberg en A.C. van Schaick en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 22 juni 2021.