ECLI:NL:GHAMS:2021:1866
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Bevestiging van vonnis in ontnemingszaak met betrekking tot wederrechtelijk verkregen voordeel uit illegale sigarettenhandel
In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 29 juni 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De zaak betreft een ontnemingsvordering van het openbaar ministerie tegen de betrokkene, die in eerste aanleg was veroordeeld voor verschillende strafbare feiten, waaronder het medeplegen van overtredingen van de Opiumwet en de Wet wapens en munitie. De rechtbank had het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard in de vordering ex artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, maar het openbaar ministerie ging in hoger beroep.
Tijdens de zittingen in hoger beroep op 30 maart en 18 mei 2021 werd de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in het hoger beroep ter discussie gesteld. De verdediging voerde aan dat de appelschriftuur te laat was ingediend, maar het hof oordeelde dat de geringe termijnoverschrijding geen reden was om het openbaar ministerie niet-ontvankelijk te verklaren. Het hof benadrukte dat de betrokkene op de hoogte was van het appel en geen nadeel had ondervonden van de late indiening.
Het hof bevestigde het vonnis van de rechtbank en oordeelde dat de ontnemingsvordering niet onder artikel 36e Sr viel, omdat het ging om belastingwetgeving. De advocaat-generaal stelde dat de ontnemingsberekening betrekking had op de winst uit de illegale sigarettenhandel, en niet op de door de betrokkene ontdoken accijns. Het hof verwierp het verweer van de verdediging en bevestigde de beslissing van de rechtbank, waarmee de ontnemingsvordering werd gehandhaafd.