ECLI:NL:GHAMS:2021:1859
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Terugwijzing naar de rechtbank in ontnemingsvordering na niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 30 maart 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. Het openbaar ministerie had in eerste aanleg een ontnemingsvordering ingesteld tegen de betrokkene, die eerder was veroordeeld voor het medeplegen van het opzettelijk onjuist doen van aangifte. De rechtbank had het openbaar ministerie echter niet-ontvankelijk verklaard in de ontnemingsvordering, omdat de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel volgens de rechtbank niet mogelijk was op basis van de feiten die aan de veroordeling ten grondslag lagen. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en geoordeeld dat het openbaar ministerie wel ontvankelijk is in de ontnemingsvordering. Het hof heeft daarbij benadrukt dat de verplichting tot betaling aan de Staat kan worden opgelegd indien de betrokkene is veroordeeld wegens een strafbaar feit, ongeacht de aard of zwaarte daarvan. Het hof heeft de zaak teruggeworpen naar de rechtbank Noord-Holland om met inachtneming van het arrest opnieuw recht te doen. Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin drie rechters zitting hadden. Het hof heeft opgemerkt dat de rechtbank in een samenhangende zaak tot dezelfde conclusie is gekomen als in het thans vernietigde vonnis.