ECLI:NL:GHAMS:2021:1846

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
24 juni 2021
Publicatiedatum
25 juni 2021
Zaaknummer
23-000894-20
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van verlengde invoer van heroïne met vrijspraak voor witwassen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 24 juni 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte was beschuldigd van het medeplegen van de verlengde invoer van bijna 1.300 kilo heroïne en het witwassen van een geldbedrag van € 2.500. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op 2 september 2019 in Bergschenhoek, samen met anderen, opzettelijk 6,58 gram heroïne binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht. De heroïne was verborgen in een container die als deklading handdoeken had. De verdachte werd in eerste aanleg veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes jaren en zes maanden. Het hof heeft de vrijspraak van de verdachte voor het witwassen van het geldbedrag bevestigd, omdat de verdachte een concrete en verifieerbare verklaring had gegeven voor de herkomst van het geld, die niet nader was onderzocht door het openbaar ministerie. Het hof oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor het witwassen, maar dat de betrokkenheid van de verdachte bij de invoer van heroïne wel bewezen was. De strafoplegging van zes jaren en zes maanden werd gehandhaafd, waarbij het hof rekening hield met de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het was begaan.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000894-20
datum uitspraak: 24 juni 2021
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 5 maart 2020 in de strafzaak onder parketnummer 13-997046-19 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1971,
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Krimpen aan den IJssel te Krimpen aan den IJssel.

1.Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
28 april en 10 juni 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv), naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

2.Omvang van het hoger beroep

De verdachte is bij voormeld vonnis vrijgesproken van het onder 2, 4, 5 en 6 tenlastegelegde. Voorts is hij ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde vrijgesproken van het witwassen van een deel van het tenlastegelegde geldbedrag, groot € 2.500, nu dit vals geld betrof. Uit de akte instellen hoger beroep, evenals de aangehechte volmacht, volgt dat namens de verdachte hoger beroep is ingesteld tegen het eindvonnis, en voorts dat het hoger beroep is gericht tegen de veroordeling voor de feiten 1 en 3, maar niet tegen de vrijspraken voor de feiten 2, 4, 5 en 6.
De raadsvrouw heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat het hoger beroep ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde is beperkt tot een bedrag van € 9.960 nu de verdachte voor het deel van € 2.500 is vrijgesproken.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, is ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde geen sprake van een partiële vrijspraak, waardoor – naast feit 1 – feit 3 in zijn geheel ter beoordeling aan het hof voorligt.

3.Tenlastelegging

Aan de verdachte is, voor zover in hoger beroep inhoudelijk aan de orde, tenlastegelegd dat:
1.hij op of omstreeks 2 september 2019 te Bergschenhoek, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, al dan niet als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, en/of opzettelijk heeft afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 6,58 gram heroïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne, zijnde heroïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3.hij op of omstreeks 3 september 2019 te Rotterdam, in elk geval Nederland, tezamen en in vereniging met één of meer anderen, althans alleen, zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen, althans aan schuldwitwassen, immers heeft/hebben hij en/of zijn mededader(s) toen en daar, van een of meer voorwerpen, te weten een geldbedrag van (in totaal) (ongeveer) 12.460,- euro (contant aangetroffen bij de doorzoeking in de woning aan [adres]),
de werkelijke aard, herkomst, vindplaats, vervreemding of verplaatsing verborgen en/of verhuld, dan wel verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende van dat/die voorwerp(en) was, en/of
verworven, voorhanden gehad, overgedragen, omgezet en/of gebruikt, terwijl hij en/of zijn mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden, dat bovenomschreven voorwerp(en) - onmiddellijk en/of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

4.Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep, voor zover inhoudelijk aan het oordeel van het hof onderworpen, zal worden vernietigd, omdat het hof tot andere beslissingen komt dan de rechtbank.

5.Vrijspraak van het onder 3 tenlastegelegde

Na de aanhouding van de verdachte is zijn woning op het adres [adres] doorzocht. Tijdens die doorzoeking wordt in de slaapkamer van de verdachte een contant geldbedrag aangetroffen van € 9.960, in biljetten van € 10 en € 20.
Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 3 is tenlastegelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken. Het hof overweegt daartoe als volgt.
Het hof stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het in de delictsomschrijving van artikel 420bis dan wel 420quater, eerste lid, onder a dan wel b, van het Wetboek van Strafrecht opgenomen bestanddeel "afkomstig uit enig misdrijf", niet is vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Wel is voor een veroordeling ter zake van dit wetsartikel vereist dat vast staat dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf.
Dat een voorwerp "afkomstig is uit enig misdrijf", kan, indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen met een bepaald misdrijf, niettemin bewezen worden geacht, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het in de tenlastelegging genoemde voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is.
Indien door het openbaar ministerie feiten en omstandigheden zijn aangedragen die een vermoeden rechtvaardigen dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is. De omstandigheid dat zo een verklaring van de verdachte mag worden verlangd, houdt niet in dat het aan de verdachte is om aannemelijk te maken dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is. Indien de verdachte zo'n verklaring heeft gegeven, ligt het op de weg van het openbaar ministerie nader onderzoek te doen naar die verklaring.
Onder de verdachte is een zeer groot contant geldbedrag in kleine coupures in beslag genomen, terwijl de verdachte niet aantoonbaar over een legaal inkomen beschikte. Op grond daarvan is naar het oordeel van het hof sprake van een gerechtvaardigd vermoeden van witwassen.
De verdachte heeft verklaard dat hij een geldbedrag ter hoogte van € 12.500 heeft geleend van [naam], een goede vriend, die in het verleden een groot geldbedrag uitgekeerd had gekregen van de verzekering. Ter terechtzitting in eerste aanleg heeft de verdachte zijn verklaring onderbouwd met een brief, ondertekend door [naam], voorzien van een kopie van diens rijbewijs en een afschrift van een vaststellingsovereenkomst waaruit de uitkering van dat geldbedrag zou blijken.
Het hof is van oordeel dat de verdachte daarmee een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring heeft gegeven voor de herkomst van het geld en dat het openbaar ministerie nader onderzoek naar die verklaring had kunnen verrichten.
Echter, nu een nader onderzoek naar de herkomst van het geld door het openbaar ministerie achterwege is gebleven, blijft de mogelijkheid van een legale herkomst open en kan niet worden geoordeeld dat het niet anders kan zijn dan dat het in beslag genomen geldbedrag uit enig misdrijf afkomstig is.
Dit betekent dat niet is bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde geldbedrag heeft witgewassen, zodat hij hiervan moet worden vrijgesproken.

6.Bewijsoverwegingen ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde

6.1
Opmerking vooraf
Omwille van de leesbaarheid zal de verdachte in de bewijsoverweging met ‘de verdachte’ of met zijn achternaam ([verdachte]) worden aangeduid.
6.2
Feiten en omstandigheden
Op 30 augustus 2019 ontvangt het Landelijk Internationaal Rechtshulp Centrum (LIRC) een bericht van de Belgische autoriteiten dat een schip met vermoedelijk een grote hoeveelheid heroïne zal aanmeren in de Antwerpse haven. De heroïne zou zich bevinden in twee, met nummers aangeduide, containers die als bestemming [bedrijf] op Schiphol hebben. Op basis van deze informatie wordt op 2 september 2019 het opsporingsonderzoek 26Astoria gestart. Een dag later ontvangt het LIRC weer een bericht van de Belgische autoriteiten, inhoudende dat het betreffende schip op 30 augustus 2019 de haven van Felixstowe (Groot-Brittannië) heeft aangedaan en dat, na onderzoek daar een dag later, een van de eerder genoemde containers 1.297 kilo heroïne bleek te bevatten. De in een deklading handdoeken verstopte lading heroïne is door de Britse autoriteiten vervangen door dummy’s en een kleine hoeveelheid heroïne is teruggeplaatst in de container, die vervolgens is vervoerd naar de haven van Antwerpen. Op 1 september 2019 wordt de container in Antwerpen gelost, die de dag daarna door [medeverdachte 1] met een vrachtwagen met oplegger wordt opgehaald en vervolgens naar het terrein van ‘[terrein]’ (hierna: [terrein]) in Bergschenhoek wordt gereden.
Een observatieteam ziet de vrachtwagen van [medeverdachte 1] op 2 september 2019 om 11.00 uur [1] bij het terrein van [terrein] arriveren en vijf minuten later dat terrein oprijden. [medeverdachte 2] staat een minuut later bij de cabine van de vrachtwagen. De ook daar aanwezige [medeverdachte 3] geeft, terwijl [medeverdachte 2] naast hem staat, aanwijzingen aan [medeverdachte 1]. Deze rijdt daarop de vrachtwagen achteruit een doodlopende weg in. [medeverdachte 2] wordt dan weer een aantal minuten naast de cabine van de vrachtwagen gezien, gaat dan [terrein] binnen, om even later weer naar buiten te komen en weg te rijden in zijn Volkswagen Caddy. De vrachtwagen rijdt het terrein van [terrein] weer op en wordt vervolgens aan de achterkant van het terrein van [terrein] geparkeerd. Om 11.31 uur wordt gezien dat [verdachte] met een [winkel]-tas in zijn hand het terrein van [terrein] op komt lopen. Om 11.49 uur wordt gezien dat de vrachtwagen aan de achterzijde van [terrein] (het hof begrijpt: een loods van [terrein]) staat geparkeerd, dat de roldeur van de loods open staat en dat de achterdeuren van de oplegger open staan.
Kort hierna gaat de DSI over tot arrestatie van de verdachten. [verdachte] en [medeverdachte 3] worden bij hun arrestatie in de loods van [terrein] achter de geopende container aangetroffen, waar een vorkheftruck met draaiende motor staat. In de loods, rechts naast de roldeur, wordt op de grond een opengesneden dummy-pakketje aangetroffen en een [winkel]-tas, met daarin een plastic tas met handschoenen, tape en stanleymessen. In de [winkel]-tas worden zegels aangetroffen, waarmee containers kunnen worden afgesloten. Deze blijken na onderzoek namaak te zijn, en twee ervan dragen het nummer van het (originele) zegel waarmee de container oorspronkelijk was afgesloten. [medeverdachte 2] wordt in zijn auto gevolgd en even later aangehouden.
6.3
Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van medeplegen van de opzettelijke (verlengde) invoer van 6,58 gram van een materieel bevattende heroïne in Nederland.
6.4
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte van het onder 1 tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken. Daartoe heeft zij in de kern aangevoerd dat op basis van het dossier de verdachte slechts twee minuten in de loods aanwezig is geweest en hij in een dergelijk korte tijd niet kan hebben geholpen de lading te lossen. Dit maakt dat de in de loods op de grond en in de [winkel]-tas aangetroffen goederen waar onder stanleymessen, al in de loods aanwezig moeten zijn geweest. Voorts heeft zij bepleit dat niet kan worden gesteld dat de verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van heroïne in de container en evenmin dat hij heroïne binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht.
6.5
Beoordeling door het hof
Op basis van hetgeen hiervoor onder rubriek 6.2 is overwogen, concludeert het hof dat de verdachte een tas met daarin onder meer stanleymessen, handschoenen, tape en valse transportzegels, waarvan een zegel, voorzien van een nummer dat identiek is aan het nummer van de originele transportzegel op de container, naar de loods heeft gebracht. Voor zover de raadsvrouw heeft willen betogen dat niet duidelijk is of de stanleymessen en transportzegels zich in de door de verdachte meegebrachte tas bevonden, wordt dat verweer weerlegd door de inhoud van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit arrest zijn vervat. Verder overweegt het hof dat de verdachte samen met [medeverdachte 3] in de loods aanwezig was op het moment dat de vrachtwagen werd gelost en een van de dummy-pakketten werd opengesneden. Nu bij de aanhouding geen andere personen dan de verdachte en [medeverdachte 3] in de loods zijn aangetroffen, kan het – in tegenstelling tot het standpunt van de raadsvrouw – niet anders dan dat de verdachte bij het lossen van de vrachtwagen en het openen van het pakket betrokken is geweest. Dat verdachte slechts enkele minuten in de loods aanwezig zou zijn geweest, maakt dat niet anders.
Anders dan de raadsvrouw heeft betoogd, is naar het oordeel van het hof – gelet op het voorgaande in onderling verband bezien – sprake van omstandigheden die voldoende redengevend zijn voor een bewezenverklaring van het onder 1 tenlastegelegde. De verdachte heeft tijdens het opsporingsonderzoek, ter terechtzitting in eerste aanleg evenals ter terechtzitting in hoger beroep, geen verklaring ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde willen afleggen, anders dan dat hij een tas met boodschappen heeft meegebracht. De verdachte heeft dus geen ontzenuwende verklaring gegeven voor de hiervoor omschreven redengevende omstandigheden, waarbij in het bijzonder gewicht toekomt aan de vaststelling dat er slechts één tas, soortgelijk aan die welke de verdachte bij zich droeg, is aangetroffen en dat in die tas naast stanleymessen en tape, valse containerzegels zijn aangetroffen. Bij die stand van zaken, in onderlinge samenhang bezien met de overige inhoud van de bewijsmiddelen, komt het hof tot de conclusie dat de verdachte wetenschap had van de heroïne in de container. Hiermee staat naar het oordeel van het hof dan ook vast dat de verdachte opzet heeft gehad op de verlengde invoer van de heroïne in Nederland.
Voorts kunnen de hiervoor genoemde belastende feiten en omstandigheden in samenhang met de verdere inhoud van de bewijsmiddelen beschouwd, redengevend worden geacht voor het bewijs van het tezamen en in vereniging plegen van de verlengde invoer van 6,58 gram van een materiaal bevattende heroïne. Daarbij is in het bijzonder gewogen dat de verdachte samen met [medeverdachte 3] aanwezig was in de door [medeverdachte 2] ten behoeve van het transport geregelde loods en hij samen met [medeverdachte 3] betrokken was bij het lossen van de lading en openen van de pakketten, welke laatste aanwijzingen heeft gegeven aan [medeverdachte 1], de bestuurder van de vrachtwagen. Bovendien heeft de verdachte valse transportzegels naar de loods gebracht, waarvan het nummer identiek is aan het nummer van de oorspronkelijke transportzegel op de container.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de verlengde invoer van heroïne. De niet los van elkaar te beschouwen handelingen van [verdachte], [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] duiden op een nauwe en bewuste samenwerking, gericht op het veiligstellen van de pakketten met heroïne uit de lading handdoeken. Het hof verwerpt de door de verdediging gevoerde tot vrijspraak strekkende verweren en acht het tenlastegelegde medeplegen van de verlengde invoer van 6,58 gram van een materiaal bevattende heroïne bewezen.

7.Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.hij op 2 september 2019 te Bergschenhoek, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, 6,58 gram van een materiaal bevattende heroïne.
Hetgeen onder 1 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen in de bijlage bij dit arrest zijn vervat.

8.Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod.

9.Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

10.Oplegging van straf

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte in eerste aanleg veroordeeld voor het onder 1 en 3 bewezenverklaarde en hem ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde een gevangenisstraf opgelegd voor de duur van zes jaren en zes maanden, met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd. Daarbij heeft de advocaat-generaal het hof verzocht rekening te houden met de beoogde hoeveelheid heroïne die door de verdachten zonder tussenkomst van de Britse autoriteiten zou zijn ingevoerd.
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat in de strafmaat rekening dient te worden gehouden met het geringe aandeel van de verdachte in hetgeen hem wordt verweten en de omstandigheid dat de verdachte geen wetenschap heeft gehad van de oorspronkelijke hoeveelheid van bijna 1.300 kilogram heroïne.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich tezamen met anderen schuldig gemaakt aan de verlengde invoer van heroïne in Nederland, door zijn betrokkenheid bij het transport van een deklading handdoeken waarin deze drugs waren verborgen.
Zoals hiervoor reeds is overwogen, waren de handelingen van de verdachten gezamenlijk erop gericht de pakketten met heroïne uit de deklading handdoeken veilig te stellen. Het bewezenverklaarde medeplegen van de verlengde invoer betreft 6,58 gram van een materiaal bevattende heroïne.
Bij de strafoplegging zal het hof evenwel rekening houden met de beoogde invoer van de grotere hoeveelheid heroïne van bijna 1.300 kilogram, die aanwezig was voorafgaand aan het ingrijpen door de Britse autoriteiten. In tegenstelling tot hetgeen de raadsvrouw heeft betoogd, leidt het hof uit de navolgende omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, af dat de verdachte
nietals doel had een geringe hoeveelheid heroïne veilig te stellen, maar wel degelijk rekening hield met een grote hoeveelheid daarvan:
  • In het woordenboek van de telefoon van [medeverdachte 2] zijn, zoals reeds in rubriek 6 is overwogen, termen aangetroffen die zien op de herkomst van de heroïne (Pakistan) en het vervoer in containers;
  • [medeverdachte 2] heeft een loods en een vorkheftruck geregeld voor het lossen van een vrachtwagen, welke vorkheftruck bovendien bij de aanhouding van [medeverdachte 3] en [verdachte] in de loods, met draaiende motor is aangetroffen;
  • [verdachte] bracht tape, handschoenen, stanleymessen en valse transportzegels naar de loods;
  • Niet is gesteld of gebleken dat de verdachte of zijn medeverdachten op de hoogte waren van de onderschepping van de bijna 1.300 kilogram heroïne door de Britse autoriteiten;
  • Gelet op de handelswaarde die een partij van bijna 1.300 kilogram heroïne vertegenwoordigt – tientallen miljoenen euro – is het onaannemelijk dat de verzenders/eigenaars van de partij deze laten veiligstellen door personen die niet op de hoogte zijn van de omvang van de partij.
Weliswaar is materieel ingezet dat ook benodigd zou zijn indien het zou gaan om het veiligstellen van een (veel) kleinere hoeveelheid aan verdovende middelen, maar uit te sluiten valt dat in dat geval zoveel moeite zou worden gedaan.
De door de Britse autoriteiten aangetroffen hoeveelheid heroïne is van zodanige omvang dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en grootschalige handel. De verdachte heeft met zijn handelen bijgedragen aan de instandhouding van de internationale handel in verdovende middelen en de daarmee gepaard gaande (gebruikers)criminaliteit. Het is algemeen bekend dat heroïne een voor de volksgezondheid zeer schadelijk en verslavend middel is, met alle desastreuze gevolgen van dien. Kennelijk heeft de verdachte zich van deze gevolgen geen rekenschap gegeven en gehandeld uit drang naar geldelijk gewin.
Het hof is op grond van het voorgaande van oordeel dat niet kan worden volstaan met een andere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke omvang.
Bij het bepalen van de duur van de op te leggen straf heeft het hof gelet op de straffen die doorgaans in soortgelijke gevallen worden opgelegd en hun weerslag hebben gevonden in de oriëntatiepunten voor de strafoplegging van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Daarin wordt bij een gewicht van meer dan 20 kilogram, afhankelijk van de rol die de verdachte bij het strafbare feit heeft gespeeld, een gevangenisstraf voor de duur van vijf of zes jaren genoemd. Nu de in deze zaak beoogde hoeveelheid van bijna 1.300 kilogram voornoemd oriëntatiepunt in aanzienlijke mate overstijgt, acht het hof een gevangenisstraf van een langere duur dan zes jaren aangewezen.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren en zes maanden, met aftrek van voorarrest, passend en geboden.

11.Beslag

11.1
Onttrekking aan het verkeer
De hierna te noemen bij gelegenheid van het onderzoek aangetroffen, in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, zullen aan het verkeer worden onttrokken aangezien het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang en/of de wet:
  • 5.00 STK Geld vals (5 x €500 vals euro biljetten) (LE077.02.01.001);
  • 1. STK niet te definiëren goederen (wikkel met onbekende stof erin) (LE077.01.03.001);
  • 1.00 BLO Drugs Hasj (blok met donkere vaste stof (Hasj) (LE077.02.02.001);
  • 1.00 STK Poeder (lichtbruin korrelig poeder) (LE077.02.03.001);
  • 1.00 STK Drugs (donker bruin hasj) (LE077.02.03.002);
  • 1.00 STK Poeder (lichtbruin poeder) (LE077.02.03.003);
  • 1.00 STK Poeder (donker poeder in emmer) (LE077.02.03.004).
11.2
Teruggave aan de verdachte
De hierna te noemen in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen zullen aan de verdachte worden geretourneerd, nu zij aan de verdachte toebehoren en niet blijkt van enige betrokkenheid van deze goederen in deze zaak:
  • Geld Euro (248 x € 20) € 4.960 (LE077.01.02.001);
  • Geld Euro (100 x € 10; 200 x €20) € 5.000 (LE077.01.02.002).
11.3
Teruggave aan rechthebbende
Het hierna te noemen in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerp zal aan de rechthebbende worden geretourneerd, nu dat voorwerp aan de rechthebbende toebehoort en niet blijkt van enige betrokkenheid van dit voorwerp in deze zaak:
- 1.00 STK Paspoort ([nummer], [verdachte], vermist/gestolen) (LE077.01.01.001).
Nu de Gemeente Rotterdam de uitkerende instantie en aldus rechthebbende is, en het paspoort als vermist dan wel gestolen is opgegeven, kan het paspoort niet meer als identificatiemiddel worden gebruikt. Het paspoort dient aldus aan de Gemeente Rotterdam te worden geretourneerd opdat zij het paspoort kunnen vernietigen.
11.4
Overige in beslag genomen goederen
Ten aanzien van de overige in beslag genomen goederen waarop door de rechtbank is beslist, overweegt het hof dat de beslissing niet meer ter beoordeling aan het hof voorligt, nu op die goederen blijkens de mededeling van de advocaat-generaal en blijkens een geschrift, te weten een ontvangstbewijs opgemaakt op 15 mei 2020 door Rechercheur 681,
in deze zaakgeen beslag meer rust.

12.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 36b, 36d en 47 van het Wetboek van Strafrecht.

13.BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep, voor zover inhoudelijk aan het oordeel van het hof onderworpen, en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 3 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) jaren en 6 (zes) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Beveelt de
onttrekking aan het verkeervan de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- 5.00 STK Geld vals (5 x €500 vals euro biljetten) (LE077.02.01.001);
- 1. STK niet te definiëren goederen (wikkel met onbekende stof erin) (LE077.01.03.001);
- 1.00 BLO Drugs Hasj (blok met donkere vaste stof (Hasj) (LE077.02.02.001);
- 1.00 STK Poeder (lichtbruin korrelig poeder) (LE077.02.03.001);
- 1.00 STK Drugs (donker bruin hasj) (LE077.02.03.002);
- 1.00 STK Poeder (lichtbruin poeder) (LE077.02.03.003);
- 1.00 STK Poeder (donker poeder in emmer) (LE077.02.03.004).
Gelast de
teruggaveaan Gemeente Rotterdam van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
- 1.00 STK Paspoort ([nummer], [verdachte], vermist/gestolen) (LE077.01.01.001).
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- Geld Euro (248 x € 20) € 4.960 (LE077.01.02.001);
- Geld Euro (100 x € 10; 200 x €20) € 5.000 (LE077.01.02.002).
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. H.A. van Eijk, mr. J.J.J. Schols en mr. R.A.E. van Noort, in tegenwoordigheid van
mr. C. Roseboom, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
24 juni 2021.

Voetnoten

1.Het Activiteiten-journaal van het OT vermeldt dat genoemde tijdstippen dienen te worden gelezen ‘op of omstreeks’.