ECLI:NL:GHAMS:2021:1833

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
23 juni 2021
Publicatiedatum
24 juni 2021
Zaaknummer
23-002652-20
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake opzettelijk invoeren van cocaïne met bewijsuitsluitingsverweren

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 23 juni 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1981, werd beschuldigd van het opzettelijk invoeren van cocaïne via slikkersbollen op 31 oktober 2020 te Schiphol. De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht maanden. In hoger beroep heeft de advocaat-generaal een gevangenisstraf van 240 dagen geëist, waarvan 104 dagen voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden. Het hof heeft de aanhouding van de verdachte rechtmatig geacht en de bewijsuitsluitingsverweren van de raadsman verworpen. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk cocaïne heeft ingevoerd en heeft het vonnis van de politierechter vernietigd. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren en bijzondere voorwaarden. Het hof heeft rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan, en de positieve ontwikkeling van de verdachte in zijn leven. De verdachte moet zich melden bij de reclassering en zich houden aan verschillende voorwaarden, waaronder behandeling en controle op middelengebruik.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002652-20
datum uitspraak: 23 juni 2021
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 13 november 2020 in de strafzaak onder de parketnummers 15-273544-20 en 15-245023-18 (TUL) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ([geboorteland]) op [geboortedag] 1981,
adres: [adres 1].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 9 juni 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 31 oktober 2020 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter. Het hof wijst er in dat verband op dat met betrekking tot Opiumwetdelicten in tenlasteleggingen voorkomende passages als “… zijnde een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I/II” moeten worden beschouwd als een louter kwalificatieve zinsnede die geen deel uitmaakt van de omschrijving van het feit, zodat de bewijsvraag daarop geen betrekking heeft.

Bewijsoverweging

De raadsman heeft terechtzitting in hoger beroep vrijspraak van het tenlastegelegde bepleit. Hij heeft daartoe allereerst aangevoerd dat de aanhouding van de verdachte onrechtmatig is, bij gebreke van een voldoende reële verdenking. Verder heeft het onderzoek aan de verdovende middelen op onjuiste wijze plaatsgevonden, aldus de raadsman.
Het hof stelt voorop dat de door de raadsman gevoerde verweren – gelet op de conclusie van de raadsman kennelijk gericht op bewijsuitsluiting als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering – niet voldoen aan de daaraan te stellen eisen, zodat het hof reeds om die reden niet tot bewijsuitsluiting komt.
Het hof zal desalniettemin inhoudelijk ingaan op de verweren.
De verdachte is in 2018 bij terugkomst uit Curaçao aangehouden op Schiphol, nadat bij hem slikkersbollen waren aangetroffen. Gelet hierop is de verdachte deze keer na zijn aankomst vanuit Curaçao op Schiphol staande gehouden en gecontroleerd. De verbalisanten hebben tijdens het gesprek, dat zij vervolgens met de verdachte voerden, waargenomen dat de verdachte gelaten was, zweette en dat de aderen in zijn ogen gesprongen waren. Die omstandigheden in onderlinge samenhang bezien, maken dat sprake was van een redelijk vermoeden van schuld ter zake van overtreding van artikel 2 van de Opiumwet, en daarmee van een rechtmatige aanhouding van de verdachte.
Het verweer van de raadsman dat het onderzoek aan de verdovende middelen op onjuiste wijze heeft plaatsgevonden, kan het hof niet volgen. Uit het dossier leidt het hof af dat het monster dat is genomen van de bij de verdachte aangetroffen substantie door het Nederlands Forensisch Instituut positief is getest op de aanwezigheid van cocaïne en in beide onderzoeken sprake is van één en hetzelfde zogeheten SIN-nummer. Nu ook overigens niet van onregelmatigheden bij de verzending van of het onderzoek aan dat monster is gebleken, ziet het hof geen reden te twijfelen aan de juistheid van het onderzoek.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 31 oktober 2020 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van acht maanden, met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte ter zake van het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 240 dagen, waarvan 104 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren en oplegging van de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het opzettelijk invoeren van ongeveer 800 gram cocaïne. De ingevoerde hoeveelheid was van dien aard dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De verspreiding van harddrugs en de handel daarin gaan gepaard met allerlei soorten van gebruikerscriminaliteit en vormen – gelet op de schadelijkheid voor personen – een bedreiging voor de volksgezondheid.
Naar het oordeel van het hof kan gelet op het voorgaande niet worden volstaan met een andere straf dan een vrijheidsbenemende straf. Bij het bepalen van de duur van die straf heeft het hof heeft gelet op de straffen die in soortgelijke gevallen worden uitgesproken. Deze straffen hebben hun weerslag gevonden in de Oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Voor de invoer van hoeveelheden harddrugs van 500 tot 1.000 gram wordt daarin een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zes tot acht maanden genoemd.
In strafverzwarende zin weegt het hof mee dat de verdachte, blijkens het uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 26 mei 2021, eerder is veroordeeld ter zake van een Opiumwetdelict. Het hof acht het bovendien kwalijk dat de verdachte zich in de proeftijd van het voorwaardelijke deel van de daarbij opgelegde straf schuldig heeft gemaakt aan een het onderhavige feit. Het hof ziet in een en ander aanleiding een gevangenisstraf die zich aan de bovenkant van de door het LOVS genoemde bandbreedte bevindt, als uitgangspunt te nemen.
Uit het voorgaande volgt dat de door de advocaat-generaal geëiste straf – waarmee de raadsman zich overigens kon verenigen – naar het oordeel van het hof te mild zou zijn.
Het hof heeft echter ook oog voor de positieve wending die de verdachte inmiddels aan zijn leven lijkt te hebben gegeven. Zo blijkt uit het voortgangsverslag van het Leger des Heils van 7 juni 2021 dat de verdachte zich aan zijn afspraken met de reclassering houdt, dat hij beschikt over een zinvolle dagbesteding en geen verdovende middelen en alcohol meer gebruikt. Daarin ziet het hof aanleiding de op te leggen straf enigszins te matigen. Om de verdachte te stimuleren deze positieve lijn door te zetten en tegelijkertijd de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking te brengen, acht het hof het aangewezen om een fors gedeelte van de straf voorwaardelijk op te leggen, met daaraan gekoppelde bijzondere voorwaarden.
Het hof acht, alles afwegende, een deels voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur en met bijzondere voorwaarden, passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 14a, 14b en 14c van het Wetboek van Strafrecht.

Vordering tot tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 18 december 2018 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee maanden gevorderd. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
De advocaat-generaal heeft het hof verzocht de proeftijd van de aan voornoemde voorwaardelijk opgelegde straf met één jaar te verlengen. De raadsman heeft zich hierbij aangesloten.
Gebleken is dat de verdachte zich voor het einde van de aan die voorwaardelijke straf gekoppelde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Voor de effectiviteit en de geloofwaardigheid van de regeling omtrent voorwaardelijke straffen en de daarbij behorende algemene (en in een voorkomend geval bijzondere voorwaarden), is essentieel dat overtreding van deze voorwaarden niet vrijblijvend is en dat daaraan consequenties worden verbonden. Dat dient ook in deze zaak te gebeuren. Daarom zal de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
12 (twaalf) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
6 (zes) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn/haar identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde(n) niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat:
  • de veroordeelde zich binnen vijf werkdagen na detentie meldt bij Reclassering van het Leger des Heils op het adres [adres 2]. De veroordeelde is verplicht zich gedurende de volledige proeftijd te blijven melden op afspraken met de reclassering, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
  • de veroordeelde zich laat behandelen door Fivoor of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start direct na detentie. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling;
  • de veroordeelde verblijft in [plek] of een andere instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf start na detentie. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
  • de veroordeelde meewerkt aan controle op het gebruik van alcohol en drugs om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak de veroordeelde wordt gecontroleerd;
  • de veroordeelde meewerkt aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt dat hij moet meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. De veroordeelde geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden;
  • de veroordeelde minimaal 24 uren per week een zinvolle en structurele dagbesteding heeft. De veroordeelde geeft de reclassering inzicht in zijn dagbesteding.
Geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarde(n) en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 18 december 2018, parketnummer 15-245023-18, te weten van:
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) maanden.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. H.A. van Eijk, mr. R.A.E. van Noort en mr. A.M.A. Keulen, in tegenwoordigheid van
mr. C. Roseboom, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
23 juni 2021.
De voorzitter en jongste raadsheer zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.