ECLI:NL:GHAMS:2021:1828

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
22 juni 2021
Publicatiedatum
22 juni 2021
Zaaknummer
23-004261-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling wapenbezit en doorzoeking na MMA-melding

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 22 juni 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een veroordeling van de rechtbank Amsterdam van 15 november 2019. De verdachte, geboren in 1984, was beschuldigd van het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie. De zaak kwam aan het licht na een MMA-melding die de politie ontving op 24 mei 2019, waarin werd gemeld dat de verdachte betrokken was bij drugshandel en vuurwapenbezit. De politie heeft vervolgens een doorzoeking uitgevoerd op het adres van de verdachte, waar een geladen vuurwapen werd aangetroffen. De raadsvrouw van de verdachte voerde aan dat de doorzoeking onrechtmatig was, omdat de MMA-melding onvoldoende grond bood voor een redelijk vermoeden van schuld. Het hof oordeelde echter dat de melding concreet en specifiek genoeg was en dat de doorzoeking niet in strijd was met de wet. Het hof vernietigde het vonnis van de rechtbank en verklaarde de verdachte schuldig aan het voorhanden hebben van een vuurwapen. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden, waarvan twee jaar voorwaardelijk, en een taakstraf van 160 uur. Het hof hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn stabiele gezinssituatie en de maatschappelijke problematiek rondom vuurwapengebruik.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-004261-19
datum uitspraak: 22 juni 2021
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 15 november 2019 in de strafzaak onder parketnummer 13-654046-19 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1984,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 8 juni 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 24 mei 2019 te Amsterdam een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een pistool, van het merk Fabrique, type HP-35, kaliber 9mm x 19 en/of munitie van de categorie III te weten één of meer patro(o)n(en) voorhanden heeft gehad;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot andere beslissingen komt dan de rechtbank.

Bespreking van de gevoerde verweren

De raadsvrouw heeft betoogd dat sprake is geweest van een onherstelbaar vormverzuim. Dit omdat de startinformatie in de anonieme MMA-melding op zichzelf onvoldoende grond vormde voor een redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit en dat deze melding door de politie onvoldoende is veredeld om alsnog een dergelijk vermoeden op te leveren. Dit vormverzuim heeft in naar de mening van de raadsvrouw geleid tot schending van het huisrecht en de privacy in de zin van art. 8 EVRM. Schending van de door deze voorschriften beschermde belangen is zodanig ernstig dat het verzuim niet kan worden gecompenseerd door strafvermindering, maar slechts door bewijsuitsluiting. Daarmee zijn ook alle afgelegde verklaringen “vergiftigde vruchten” van de doorzoeking die niet had mogen plaatsvinden, aldus de raadsvrouw.
Het hof overweegt als volgt.
Uit het dossier blijkt dat de politie op 24 mei 2019 een MMA-melding (van kort daarvoor, te weten 22 mei 2019) heeft ontvangen. In de melding staat:
Drugshandel en vuurwapenbezit in Amsterdam. [verdachte], ca 32 jaar oud en woonachtig aan [adres], verhandelt cocaïne en wapens. De man heeft structureel wapens liggen op zijn woonadres en draagt bovendien een 9mm vuurwapen op zak. Zijn stashplek van drugs en geld heeft [verdachte] ondergebracht bij zijn jongere broer, genaamd [naam]. Deze broer, ca 28 jaar oud, is woonachtig bij zijn moeder in [plaats].
De politie heeft in de gemeentelijke basisadministratie geverifieerd dat de in de melding genoemde persoon op het gegeven adres woonde. Daarna, op dezelfde dag, heeft de politie het genoemde adres binnengetreden voor een doorzoeking ter inbeslagneming, krachtens een machtiging van de hulpofficier van justitie afgegeven op grond van artikel 49 van de Wet wapens en munitie (hierna: WWM). Tijdens deze doorzoeking is het in de tenlastelegging bedoelde vuurwapen met munitie aangetroffen.
Het hof acht de MMA melding concreet en specifiek. Daarnaast is, zoals hiervoor vermeld, uit onderzoek gebleken dat de in de melding genoemde persoon, de verdachte, inderdaad op het daarin genoemde adres woonde.
Anders dan bepleit door de raadsvrouw is het hof van oordeel dat opsporingsambtenaren in de onderhavige situatie en op grond van hetgeen hiervoor is overwogen redelijkerwijs konden vermoeden dat op genoemd adres wapens of munitie aanwezig zijn. De doorzoeking was dan ook niet in strijd met het bepaalde in artikel 49 WWM.
Mede gelet op het voorgaande was evenmin sprake van schending van artikel 8 EVRM. De doorzoeking vond zijn grondslag in een wettelijke regeling, deze diende een legitiem doel en de doorzoeking stond in een redelijke verhouding tot dat doel, mede gelet op de maatschappelijke veiligheid die met de opsporing van wapens en munitie is gediend.
Het hof zal dan ook niet overgaan tot bewijsuitsluiting dan wel strafvermindering.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 24 mei 2019 te Amsterdam een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een pistool, van het merk Fabrique, type HP-35, kaliber 9mm x 19 en munitie van de categorie III te weten patronen voorhanden heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit is begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straffen

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van negen maanden, waarvan vijf maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
De raadsvrouw van de verdachte heeft aangevoerd dat in geval van bewezenverklaring de persoonlijke omstandigheden van de verdachte strafmatigend moeten werken. Er is de afgelopen jaren veel veranderd in het leven van de verdachte. Hij is gescheiden, heeft een nieuw gezin gestart en heeft een succesvolle carrière. Hij heeft verantwoordelijkheid genomen voor zijn daad en geleden onder de berechting. Zo zijn er twee invallen bij hem thuis geweest en is hij bang om naar de gevangenis te moeten. Hij heeft angst voor de zittingszaal en schaamt zich tegenover zijn familie. Gelet op deze omstandigheden heeft er afdoende vergelding plaatsgevonden en dient een op te leggen straf geen doel meer. In het geval toch een straf wordt opgelegd verzoekt de raadsvrouw geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, omdat detentie het gezin en de carrière van de verdachte zou verwoesten.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft een geladen vuurwapen bewaard in zijn woning, waar ook zijn jonge zoon regelmatig verbleef. Het voorhanden hebben van een vuurwapen, waarmee gemakkelijk dodelijk letsel kan worden toegebracht, brengt een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich mee. Dat geldt temeer in een situatie als de onderhavige, waar het wapen zich binnen het bereik van een jong kind bevond. Dat het vuurwapen in een kast in de slaapkamer van de verdachte lag, waar zijn zoon niet mocht komen, doet naar het oordeel van het hof weinig af aan het gevaarzettende karakter ervan. Dit klemt temeer nu dit wapen geladen was.
Het hof sluit voorts de ogen niet voor de maatschappelijke problematiek van vuurwapengebruik en de toename van het aantal schietincidenten in Nederland.
Gelet op de ernst van het feit kan geen andere straf passend worden geacht dan een gevangenisstraf van substantiële duur.
Deze gevangenisstraf zal echter in voorwaardelijke vorm worden opgelegd nu de verdachte zijn leven aantoonbaar lijkt te hebben gebeterd. Hij heeft een stabiele baan, leefomgeving en gezinssituatie.
Het hof acht het, ook met het oog op het voorkomen van recidive, van belang deze gunstige ontwikkelingen niet in gevaar te brengen door het opleggen van een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.
Omdat de ernst van het feit tot uitdrukking te brengen zal het hof daarnaast een onvoorwaardelijke taakstraf opleggen.
Het hof acht, alles afwegende, een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur en een taakstraf van na te melden duur passend en geboden.
In het voorgaande, met name in hetgeen is overwogen met betrekking tot de ernst van het feit, ligt besloten dat niet, zoals bepleit door de raadsvrouw, geheel zal worden afgezien van het opleggen van straf, en evenmin kan worden volstaan met het opleggen van een lagere straf, dan wel lagere straffen dan de hieronder bedoelde.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
160 (honderdzestig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
80 (tachtig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. F.M.D. Aardema, mr. M.L.M. van der Voet en mr. E.M. van Poecke, in tegenwoordigheid van mr. A.S. de Bruin, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 22 juni 2021.
Mr. Van Poecke is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.