ECLI:NL:GHAMS:2021:1819

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
22 juni 2021
Publicatiedatum
17 juni 2021
Zaaknummer
200.287.820/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Klacht tegen een gerechtsdeurwaarder wegens bedreiging en intimidatie met betrekking tot incassoprocedures

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 22 juni 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over een klacht tegen een gerechtsdeurwaarder. De klacht, ingediend door de Onderlinge Waarborgmaatschappij DSW Zorgverzekeraar, betrof beschuldigingen van intimidatie en onprofessioneel gedrag door de gerechtsdeurwaarder tijdens incassoprocedures. DSW verwijt de gerechtsdeurwaarder dat hij op intimiderende wijze te werk ging, onder andere door te dreigen met hoge incassokosten en onvoldoende onderzoek te doen naar vorderingen. De gerechtsdeurwaarder had op 24 december 2020 een beroepschrift ingediend tegen een eerdere beslissing van de kamer voor gerechtsdeurwaarders, die op 15 december 2020 had geoordeeld dat de klacht deels gegrond was en een schorsing van de gerechtsdeurwaarder had opgelegd.

Het hof heeft de feiten en de eerdere beslissingen in de zaak in overweging genomen. Het hof oordeelde dat de kamer de klachtonderdelen a, b en e gegrond had verklaard, maar dat de klachtonderdelen c en d niet ontvankelijk waren. Het hof heeft de klacht opnieuw in volle omvang behandeld en kwam tot de conclusie dat klachtonderdeel a ongegrond was, terwijl klachtonderdeel e gegrond werd verklaard. De gerechtsdeurwaarder had zich schuldig gemaakt aan het raadplegen van de Basisregistratie Personen (BRP) zonder toestemming, wat in strijd was met de Gedragscode voor gerechtsdeurwaarders.

De maatregel van schorsing voor de duur van één week werd door het hof bevestigd, omdat het gedrag van de gerechtsdeurwaarder als onwaardig voor het ambt werd beschouwd. Het hof heeft de kostenveroordeling in hoger beroep aangepast, omdat het hoger beroep van de gerechtsdeurwaarder in zoverre geslaagd was. De beslissing van het hof werd openbaar uitgesproken op 22 juni 2021.

Uitspraak

beslissing
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht
zaaknummers : 200.287.820/01 GDW en 200.288.255/01 GDW
nummer eerste aanleg : C/13/654880/ DW RK 19/388
beslissing van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van 22 juni 2021
inzake (200.287.820/01 GDW)
[gerechtsdeurwaarder],
gerechtsdeurwaarder te [plaats] ,
appellant,
tegen
ONDERLINGE WAARBORGMAATSCHAPPIJ DSW ZORGVERZEKERAAR,
gevestigd te Schiedam,
geïntimeerde,
gemachtigde: mr. D. van Tilborg, advocaat te Breda,
en inzake (200.288.255/01 GDW)
ONDERLINGE WAARBORGMAATSCHAPPIJ DSW ZORGVERZEKERAAR,
gevestigd te Schiedam,
geïntimeerde,
gemachtigde: mr. D. van Tilborg, advocaat te Breda,
tegen
[gerechtsdeurwaarder],
gerechtsdeurwaarder te [plaats] ,
appellant.
Partijen worden hierna de gerechtsdeurwaarder en DSW genoemd.

1.De zaken in het kort

De gerechtsdeurwaarder is belast met de incassering van vorderingen van een zorgaanbieder op DSW. DSW verwijt de gerechtsdeurwaarder dat hij daarbij intimiderend en onprofessioneel te werk is gegaan.

2.De gedingen in hoger beroep

In de zaak met nummer 200.287.820/01 GDW
2.1.
De gerechtsdeurwaarder heeft op 24 december 2020 een beroepschrift bij het hof ingediend tegen de beslissing van de kamer voor gerechtsdeurwaarders te Amsterdam (hierna: de kamer) van 15 december 2020 (ECLI:NL:TGDKG:2020:84).
2.2.
DSW heeft op 25 februari 2021 een verweerschrift bij het hof ingediend.
In de zaak met nummer 200.288.255/01 GDW
2.3.
DSW heeft op 13 januari 2021 een beroepschrift bij het hof ingediend tegen voormelde beslissing van de kamer.
2.4.
De gerechtsdeurwaarder heeft op 11 maart 2021 een verweerschrift bij het hof ingediend.
In beide zaken
2.5.
DSW heeft op 4 februari 2021 nadere stukken ingediend.
2.6.
Het hof heeft van de kamer de stukken van de eerste aanleg ontvangen.
2.7.
De zaken zijn gelijktijdig behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 8 april 2021. De gerechtsdeurwaarder en [A] zijn verschenen. Namens DSW zijn, vergezeld van de gemachtigde, verschenen [B] , [C] en [D] ; alle drie werkzaam bij DSW.
Allen hebben het woord gevoerd; de gemachtigde van DSW aan de hand van een aan het hof overgelegde pleitnota.

3.Feiten

Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer in de bestreden beslissing heeft vastgesteld. Partijen hebben tegen de vaststelling van de feiten door de kamer geen bezwaar gemaakt, zodat ook het hof van die feiten uitgaat.
De feiten komen neer op het volgende:
3.1.
DSW is een zorgverzekeraar die door zorgverleners verleende zorg aan bij haar verzekerde particulieren vergoedt op basis van een bij haar afgesloten verzekeringspolis.
3.2.
[X] B.V. (hierna: [X] ) is een bedrijf dat zich bezighoudt met het bevorderen en het verlenen van zorg aan- en het organiseren en begeleiden van zorgvragers.
3.3.
DSW heeft [X] als zorgaanbieder uitgesloten van vergoeding op grond van een verdenking van fraude. DSW heeft [X] hiervan schriftelijk op de hoogte gebracht bij brief van 22 mei 2018:

(…) DSW Zorgverzekeraar heeft in dat kader een maatschappelijke plicht om te voorkomen dat onrechtmatige zorg bij DSW Zorgverzekeraar wordt gedeclareerd en vergoed. Wij zullen daarom [X] vanaf heden op basis van artikel 35 Wmg uitsluiten van vergoeding vanuit de Zorgverzekeringswet. Dit betekent dat u geen betaling meer zult ontvangen voor zorg geleverd aan verzekerden van DSW Zorgverzekeraar en Stad Holland Zorgverzekeraar. (…)’’
3.4.
Bij e-mail van 7 september 2018 heeft de gerechtsdeurwaarder DSW aansprakelijk gesteld voor door [X] geleden schade en DSW gesommeerd tot betaling van een hoofdsom van € 36.248,92 en buitengerechtelijke incassokosten van
€ 5.437,34 wegens onbetaald gelaten nota’s voor verrichte zorgwerkzaamheden en bijkomende kosten.
3.5.
Bij brief met bijlage van 11 september 2018 heeft DSW de vordering betwist en bezwaar gemaakt tegen de hoogte van de buitengerechtelijke incassokosten.
3.6.
Bij e-mail van 21 februari 2019 heeft de gerechtsdeurwaarder aan DSW medegedeeld dat hij van een cliënt (zijnde een verzekerde van DSW) een vordering had ontvangen op grond van onbetaald gebleven nota’s. Bij diezelfde e-mail is DSW gesommeerd tot betaling daarvan over te gaan, waarbij een bedrag van € 4.722,60 als hoofdsom is gevorderd en een bedrag van € 722,68 (incl. BTW) aan buitengerechtelijke incassokosten.
3.7.
Bij brief van 6 maart 2019 heeft DSW op de vordering gereageerd en samengevat medegedeeld dat de vordering niet zal worden voldaan.
3.8.
Bij brief van 14 maart 2019 is DSW door de gerechtsdeurwaarder namens een andere cliënt (ook een verzekerde van DSW) gesommeerd een bedrag van € 5.691,60 te betalen. Dit betrof nota’s voor door [X] verleende zorg. De aan DSW in rekening gebrachte incassokosten bedroegen € 798,09 (incl. BTW).
3.9.
Op 8 april 2019 is DSW op verzoek van de onder 3.6. genoemde verzekerde gedagvaard. In deze zaak heeft op vrijdag 14 juni 2019 bij de rechtbank Rotterdam een mondelinge behandeling plaatsgevonden. Het van die behandeling opgemaakte proces-verbaal is door de gerechtsdeurwaarder overgelegd. Bij deze mondelinge behandeling waren aanwezig namens de eisende partij [A] (hierna: [A] ), de gerechtsdeurwaarder en een stagiaire van de gerechtsdeurwaarder. Namens DSW waren [C] (hierna: [C] ) en [advocaat in loondienst] (advocaat in loondienst) aanwezig.
3.10.
Na afloop van voormelde mondelinge behandeling heeft [D] (hierna: [D] ) gebeld met een kantoorgenoot van de gerechtsdeurwaarder en medegedeeld dat [C] zich in de rechtbank bedreigd/geïntimideerd voelde door de gerechtsdeurwaarder.
3.11.
Bij brief van 14 juni 2019 heeft de gerechtsdeurwaarder een klacht ingediend bij DSW gericht tegen twee medewerkers van DSW, zijnde [C] en [D] .
3.12.
Bij brief van 20 juni 2019 heeft de gerechtsdeurwaarder DSW een sommatie tot intrekking beschuldiging toegezonden. Daarbij zijn [D] en [C] gesommeerd de beschuldigingen inzake de bedreiging en intimidatie in te trekken en te verklaren dat hiervan geen sprake is geweest.
3.13.
Op 28 juni 2019 heeft de gerechtsdeurwaarder aangifte gedaan bij de politie tegen twee medewerkers van DSW wegens smaad(schrift), laster en belediging. Na een brief van de gerechtsdeurwaarder van 12 juli 2019 heeft de politie de aangifte op donderdag 25 juli 2019 vastgelegd in een proces-verbaal ( [proces-verbaal] ).

4.Standpunt van DSW

DSW verwijt de gerechtsdeurwaarder – samengevat – dat hij
a. a) op intimiderende wijze te werk gaat, onder andere door te dreigen met buitenproportioneel hoge incassokosten en onvoldoende onderzoek doet naar vorderingen door te sommeren tot betaling van declaraties die niet eerder bij DSW zijn ingediend of waarvoor geen betalingsherinnering is gestuurd;
b) een medewerker van de afdeling Bijzonder Onderzoek van DSW, zijnde [C] , op bedreigende en intimiderende wijze heeft aangesproken in de rechtbank;
c) de gegevens van een bij DSW verzekerde persoon heeft gebruikt om een vordering van [X] te innen, terwijl de verzekerde er niet van op de hoogte was dat hij degene was namens wie DSW was gedagvaard;
d) verzekerden van DSW als breekijzer inzet ten gunste van zijn cliënt [X] ;
e) voor de gedane aangifte tegen DSW, [C] en [D] (zonder grond) de Basisregistratie Personen (BRP) heeft geraadpleegd en de privégegevens van [D] zonder toestemming heeft bekendgemaakt aan derden.

5.Beoordeling

De kamer heeft in de bestreden beslissing de klachtonderdelen a, b en e gegrond verklaard en de klachtonderdelen c en d niet ontvankelijk verklaard. Bij dezelfde beslissing is aan de gerechtsdeurwaarder de maatregel van schorsing voor de duur van een week opgelegd en is hij in de kosten veroordeeld.
Omvang hoger beroep
5.1.
De gerechtsdeurwaarder voert in zijn beroepschrift verweer tegen de gegrondverklaring van de klachtonderdelen a, b en e en maakt bezwaar tegen de gang van zaken in eerste aanleg. Volgens de gerechtsdeurwaarder is de kamer in zijn beoordeling niet transparant voor zover het de opgelegde maatregel betreft. Daarnaast is de gerechtsdeurwaarder naar eigen zeggen door de handel- en werkwijze van de kamer in zijn verweer geschaad. Ondanks herhaaldelijk verzoek daartoe heeft de gerechtsdeurwaarder geen proces-verbaal van de zitting in eerste aanleg ontvangen. Dit is in strijd met het uit artikel 6 EVRM voortvloeiende rechtsbeginsel “
equality of arms”, aldus de gerechtsdeurwaarder.
5.2.
De beroepsgronden van DSW zien in de kern op klachtonderdeel e en de opgelegde maatregel. DSW meent dat de kamer onvoldoende duidelijk heeft beslist dat de gerechtsdeurwaarder misbruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheid door zonder grond in de BRP, althans in een andere niet openbare bron, gegevens op te zoeken van natuurlijke personen en deze gegevens vervolgens in het kader van een persoonlijk geschil te gebruiken door deze op te nemen in een aangifte. Naast ambtsmisbruik levert dat schending van de (privacy)wet- en regelgeving en de gedrags- en beroepsregels voor gerechtsdeurwaarders op. Gelet op de aard en ernst van deze normschendingen had de kamer niet mogen volstaan met de aan de gerechtsdeurwaarder opgelegde schorsing van één week. De kamer had moeten besluiten tot ontzetting uit het ambt of schorsing voor een substantieel langere periode, aldus DSW.
5.3.
Het hof behandelt in hoger beroep de klacht wederom in volle omvang. Het hof zal de klachtonderdelen c en d, waarin de kamer DSW niet-ontvankelijk heeft verklaard, echter niet uitgebreid behandelen. Het hof beperkt zich tot de vaststelling dat het geen reden ziet over die onderdelen van de klacht anders te oordelen dan de kamer heeft gedaan, welk oordeel het hof tot het zijne maakt. Dit oordeel komt erop neer dat niet is gebleken dat DSW gerechtigd is in deze de belangen van haar verzekerden te vertegenwoordigen.
5.4.
De bezwaren van de gerechtsdeurwaarder tegen de gang van zaken in eerste aanleg behoeven naar het oordeel van het hof ook geen nadere bespreking. Doordat het hof de zaak opnieuw in volle omvang behandelt, zijn de door de gerechtsdeurwaarder gestelde tekortkomingen – daargelaten de juistheid hiervan – in hoger beroep hersteld. Het proces-verbaal van de zitting in eerste aanleg is pas in een laat stadium opgemaakt. Daarna hebben beide partijen en het hof het ontvangen. Alleen daarom al is er geen strijd met de
equality of arms.
Klachtonderdeel a: toets vorderingsrecht en incassokosten
5.5.
Dit klachtonderdeel gaat over de sommatiebrieven van 7 september 2018, 21 februari 2019 en 14 maart 2019 zoals hiervoor bij de feiten genoemd onder 3.4., 3.6. en 3.8.
5.6.
In hoger beroep heeft de gerechtsdeurwaarder aangevoerd dat DSW op de hoogte was van de vorderingen van [X] en dat zij daarvan eerder facturen en betalingsherinneringen heeft ontvangen. De gerechtsdeurwaarder onderbouwt dat door erop te wijzen dat bij de door hem gezonden sommatiebrieven per e-mail afschriften waren gevoegd van deze eerder door [X] gezonden facturen. Deze bijlagen zijn door de gerechtsdeurwaarder bij zijn beroepschrift overgelegd.
5.7.
In haar verweer in hoger beroep bevestigt DSW dat de gerechtsdeurwaarder bij de sommatiebrieven diverse facturen als bijlage heeft gevoegd. Dat is volgens DSW echter niet het tuchtrechtelijke verwijt dat DSW de gerechtsdeurwaarder met betrekking tot de sommatiebrieven heeft gemaakt. Het gaat erom dat de desbetreffende facturen voorafgaande aan de verzending van de sommatiebrieven niet bij DSW waren ingediend en dat de gerechtsdeurwaarder heeft nagelaten om daarover bij zijn opdrachtgevers – zijnde de verzekerden van DSW – navraag te doen. De gerechtsdeurwaarder heeft ook in hoger beroep niet bewezen dat de facturen die als bijlage bij de sommaties waren gevoegd reeds eerder bij DSW waren ingediend. Dat bepaalde declaraties bij een sommatiebrief zijn gevoegd, bewijst immers niet dat die declaraties ook reeds voorafgaande aan de verzending van die sommatiebrief bij DSW waren ingediend, aldus DSW.
5.8.
Naar het oordeel van het hof heeft de gerechtsdeurwaarder in hoger beroep voldoende onderbouwd dat hij voorafgaande aan de sommaties beschikte over kopieën van facturen van zijn opdrachtgever [X] . De gerechtsdeurwaarder mocht er vanuit gaan dat deze eerder door [X] naar DSW dan wel naar de verzekerden van DSW waren gestuurd. Gelet op de adressering en de datering ervan bestond ook geen reden om daaraan te twijfelen. Het is niet aan de gerechtsdeurwaarder om bij zijn opdrachtgevers te verifiëren of de facturen ook daadwerkelijk zijn verzonden. Indien de opdracht inhoudt, zoals in dit geval, het sommeren tot betaling van facturen, bestaat de eigen verantwoordelijkheid van de gerechtsdeurwaarder erin dat marginaal dient te worden getoetst of de aan hem verstrekte stukken voldoende grond bieden voor de sommatie tot betaling van het betreffende bedrag en de daarover te berekenen incassokosten. Een diepgravend onderzoek wordt van de gerechtsdeurwaarder niet verlangd. De persoon te wiens laste buitengerechtelijke incassokosten worden gevorderd kan de rechtmatigheid daarvan in een civiele procedure door de civiele rechter laten toetsen. In deze zaak kan in ieder geval niet worden gezegd dat marginale toetsing van de aangeboden stukken (de kopieën van de facturen) de gerechtsdeurwaarder tot de conclusie hadden moeten brengen dat hij de sommaties niet mocht sturen en de buitengerechtelijke incassokosten niet mocht vorderen.
5.9.
Het hof is gelet op het voorgaande – anders dan de kamer – van oordeel dat dit klachtonderdeel ongegrond is.
Klachtonderdeel b: intimidatie na afloop zitting rechtbank
5.10.
Ten aanzien van dit klachtonderdeel heeft de kamer op grond van schriftelijke stukken en de mondelinge toelichting van DSW ter zitting geoordeeld dat het optreden van de gerechtsdeurwaarder direct na afloop van de zitting bij de rechtbank Rotterdam op 14 juni 2019 intimiderend is geweest, althans dat [C] dat als zodanig heeft kunnen ervaren.
5.11.
In hoger beroep en in eerste aanleg heeft de gerechtsdeurwaarder onvoldoende blijk gegeven van inzicht in de situatie van [C] na afloop van de bewuste zitting. Het is begrijpelijk dat [C] in de door beide partijen geschetste omstandigheden (zij bevond zich alleen tegenover een groepje van drie) geen behoefte had om in de gangen van het gerechtsgebouw met [A] in gesprek te gaan. Het hof is echter niet gebleken dat de gerechtsdeurwaarder
zelfeen actieve rol in het incident heeft gespeeld. Wat aan de gerechtsdeurwaarder in dit klachtonderdeel wordt verweten – intimidatie en bedreiging – is niet komen vast te staan. De verklaringen van partijen over de gebeurtenissen na de zitting lopen daarvoor te ver uiteen. Wel kan worden vastgesteld dat de gerechtsdeurwaarder in die gebeurtenissen niet heeft ingegrepen. De gerechtsdeurwaarder had er goed aan gedaan [A] ervan te weerhouden om [C] te blijven aanspreken toen deze te kennen gaf dat zij op dat moment geen prijs stelde op een gesprek. Dat de gerechtsdeurwaarder dit heeft nagelaten, is echter niet tuchtrechtelijk laakbaar. Om die reden is dit klachtonderdeel ongegrond.
Klachtonderdeel e: raadpleging BRP en gebruik privégegevens
5.12.
De gerechtsdeurwaarder stelt zich op het standpunt dat de kamer DSW op dit klachtonderdeel niet-ontvankelijk had moeten verklaren, omdat deze klacht pas tijdens de mondelinge behandeling aan de orde is gesteld. Dat standpunt wordt verworpen. De gerechtsdeurwaarder heeft zich bij de kamer niet verzet tegen de behandeling van dat klachtonderdeel. Bovendien is hij in de gelegenheid gesteld om erop te reageren en dat heeft hij ook gedaan. Het verweer bij de kamer was hetzelfde als dat wat de gerechtsdeurwaarder in hoger beroep aanvoert. Anders dan de gerechtsdeurwaarder stelt, is hij daarom niet geschaad in zijn belangen om verweer te voeren.
5.13.
Het hof volgt de gerechtsdeurwaarder in zijn verweer dat DSW niet heeft aangetoond dat de gerechtsdeurwaarder de BRP heeft geraadpleegd om het privé adres van [D] te achterhalen. Wel is in hoger beroep komen vast te staan dat de gerechtsdeurwaarder deze gegevens heeft verkregen door raadpleging van het Kadaster met gebruik van een zakelijk abonnement. De gerechtsdeurwaarder heeft dus moeite gedaan om die gegevens te achterhalen zodat hij deze kon gebruiken in het kader van de door hem gedane aangifte. De gerechtsdeurwaarder heeft die gegevens gebruikt voor een ander doel dan waarvoor die zijn verstrekt. Het gaat hier immers niet om de uitoefening van ambtelijke of niet-ambtelijke taken door de gerechtsdeurwaarder. Hij handelt daardoor in strijd met de voor hem geldende Gedragscode gerechtsdeurwaarders ter bescherming van persoonsgegevens. Dat is tuchtrechtelijk laakbaar.
Dit klachtonderdeel is daarom gegrond.
Conclusie en maatregel
5.14.
Geconcludeerd kan worden, gelet op het voorgaande, dat van de vijf klachtonderdelen één klachtonderdeel gegrond wordt verklaard (klachtonderdeel e).
Hoewel het hof één klachtonderdeel minder gegrond verklaart dan de kamer heeft gedaan, ziet het geen aanleiding om ten aanzien van de op te leggen maatregel anders te oordelen dan de kamer. De kamer heeft voor de maatregeloplegging met name belang gehecht aan het onbetamelijke gedrag van de gerechtsdeurwaarder en niet zozeer aan de verweten sommaties (klachtonderdeel a). Mede gelet op de toonzetting van de brieven van de gerechtsdeurwaarder aan DSW en de dreiging met rechtsmaatregelen tegen medewerkers van DSW in persoon, is het hof met de kamer van oordeel dat het gedrag van de gerechtsdeurwaarder het ambt onwaardig is. Van de gerechtsdeurwaarder mag worden verwacht dat hij zich ten opzichte van zowel opdrachtgevers als justitiabelen gedraagt op een wijze die in het algemeen als passend, fatsoenlijk en professioneel kan worden beschouwd. Van dit alles is hier niet gebleken. Bovendien lijkt de gerechtsdeurwaarder door zijn proceshouding en persoonlijke betrokkenheid zich te identificeren met zijn opdrachtgever – [X] – in een mate die de onafhankelijke ambtsuitoefening zou kunnen bemoeilijken. Ter zitting in hoger beroep heeft de gerechtsdeurwaarder geen blijk ervan gegeven de onjuistheid van zijn gedrag en houding in te zien. Het hof acht, evenals de kamer, de maatregel van schorsing in de uitoefening van het ambt voor de duur van één week daarom passend en geboden.
Kostenveroordeling
5.15.
In verband met de wijziging van de Gerechtsdeurwaarderswet per 1 januari 2018 heeft dit hof per die datum de Tijdelijke richtlijn kostenveroordeling notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer Gerechtshof Amsterdam (Staatscourant 2017, nr. 75085; hierna: de richtlijn) vastgesteld. De looptijd van deze richtlijn is verlengd tot in beginsel 1 januari 2021 (Staatscourant 2019, nr. 61782). Aangezien het beroepschrift voor 1 januari 2021 bij het hof is ingediend, is deze richtlijn van toepassing.
5.16.
Nu het hof de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart en de gerechtsdeurwaarder tevens een maatregel oplegt, is het uitgangspunt dat het hof de gerechtsdeurwaarder op grond van de artikelen 43a lid 1 in verbinding met 47 Gdw en de richtlijn veroordeelt in de kosten in hoger beroep. Het hof kan echter uit eigen beweging en/of op verzoek van de gerechtsdeurwaarder afzien van een kostenveroordeling of een lagere kostenveroordeling opleggen als bijzondere omstandigheden daartoe aanleiding geven.
5.17.
Dergelijke bijzondere omstandigheden doen zich in deze zaak voor. Het hof heeft namelijk één klachtonderdeel minder dan de kamer gegrond verklaard. Het hoger beroep van de gerechtsdeurwaarder is in zoverre geslaagd.
5.18.
Voor een veroordeling van proceskosten in het door DSW ingestelde beroep ziet het hof geen aanleiding, omdat dat beroep ongegrond is.

6.Beslissing

Het hof:
- vernietigt de bestreden beslissing, voor zover klachtonderdeel a gegrond is verklaard;
en, opnieuw beslissende:
- verklaart klachtonderdeel a ongegrond;
- bevestigt de bestreden beslissing voor het overige.
Deze beslissing is gegeven door mrs. J.C.W. Rang, L.J. Saarloos en A.W. Jongbloed en in het openbaar uitgesproken op 22 juni 2021 door de rolraadsheer.