ECLI:NL:GHAMS:2021:1818

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
22 juni 2021
Publicatiedatum
17 juni 2021
Zaaknummer
200.287.828/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Klacht tegen gerechtsdeurwaarder over berekening beslagvrije voet en toepassing Recofa-richtlijnen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 22 juni 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over een klacht tegen een gerechtsdeurwaarder. De klacht betreft de berekening van de beslagvrije voet door de gerechtsdeurwaarder, die een bedrag in mindering had gebracht op basis van de Recofa-richtlijnen. Klager, die niet onder de schuldsaneringsregeling valt, betwistte deze toepassing van de richtlijnen. De gerechtsdeurwaarder had op 29 december 2020 beroep aangetekend tegen een eerdere beslissing van de kamer voor gerechtsdeurwaarders, die op 1 december 2020 had geoordeeld dat de klacht kennelijk ongegrond was. Klager diende op 23 februari 2021 een verweerschrift in. Tijdens de openbare zitting op 8 april 2021 zijn beide partijen verschenen en hebben zij hun standpunten toegelicht.

Het hof heeft de feiten vastgesteld zoals deze door de kamer zijn vastgesteld, en heeft geoordeeld dat de gerechtsdeurwaarder de beslagvrije voet niet correct heeft berekend. De gerechtsdeurwaarder had de Recofa-richtlijnen toegepast, terwijl deze richtlijnen specifiek zijn voor schuldenaren die onder de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen vallen. Het hof oordeelde dat de gerechtsdeurwaarder niet zorgvuldig heeft gehandeld bij de vaststelling van de beslagvrije voet, wat leidde tot de conclusie dat klachtonderdeel a gegrond is. Klachtonderdeel b, dat betrekking had op de sluiting van het dossier door de gerechtsdeurwaarder, werd ongegrond verklaard. Het hof legde de gerechtsdeurwaarder de maatregel van berisping op en veroordeelde hem in de proceskosten van klager, begroot op € 50,-.

Uitspraak

beslissing
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht
zaaknummer : 200.287.828/01 GDW
nummer eerste aanleg : C/13/681234 / DW RK 20/118
beslissing van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van 22 juni 2021
inzake
[gerechtsdeurwaarder],
gerechtsdeurwaarder te [plaats] ,
appellant,
gemachtigde: mr. [naam]
tegen
[klager] ,
wonend te [woonplaats] ,
geïntimeerde.
Partijen worden hierna de gerechtsdeurwaarder en klager genoemd.

1.De zaak in het kort

De gerechtsdeurwaarder heeft op de door hem berekende beslagvrije voet een bedrag in mindering gebracht in aansluiting op de richtlijnen die Recofa (een werkgroep van rechters-commissarissen in faillissementen) heeft opgesteld over de bepaling van het vrij te laten bedrag bij toepassing van de schuldsaneringsregeling (hierna: VTLB).

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
De gerechtsdeurwaarder heeft op 29 december 2020 een beroepschrift bij het hof ingediend tegen de beslissing van de kamer voor gerechtsdeurwaarders te Amsterdam (hierna: de kamer) van 1 december 2020 (ECLI:NL:TGDKG:2020:86), voor zover betrekking hebbende op de hierna te noemen klachtonderdelen a en b.
2.2.
Klager heeft op 23 februari 2021 een verweerschrift bij het hof ingediend.
2.3.
Het hof heeft van de kamer de stukken van de eerste aanleg ontvangen.
2.4.
De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 8 april 2021. De gemachtigde van de gerechtsdeurwaarder en klager zijn verschenen en hebben het woord gevoerd. De gerechtsdeurwaarder is niet verschenen.

3.Feiten

Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer in de bestreden beslissing heeft vastgesteld. Partijen hebben tegen de vaststelling van de feiten door de kamer geen bezwaar gemaakt, zodat ook het hof van die feiten uitgaat.
De feiten komen neer op het volgende:
3.1.
De gerechtsdeurwaarder was belast met de incassering van een vordering op klager. Bij vonnis van de kantonrechter te Alkmaar van 12 september 2018 is klager veroordeeld die vordering te voldoen, welk vonnis aan klager is betekend.
3.2.
Omdat betaling uitbleef is op 23 april 2019 ten laste van klager executoriaal derdenbeslag gelegd onder de [bank] .
3.3.
Bij brief van 9 mei 2019, ontvangen door de gerechtsdeurwaarder op 14 mei 2019, heeft klager een eigen berekening van de beslagvrije voet gestuurd en verzocht om aanpassing volgens die berekening. Hierop heeft de gerechtsdeurwaarder klager bij brief van 20 mei 2019 verzocht om nadere bewijsstukken om de juiste beslagvrije voet te kunnen vaststellen.
3.4.
Op 23 mei 2019 heeft de gerechtsdeurwaarder een bedrag van € 764,30 uit het beslag ontvangen, waarmee de gehele schuld was voldaan.
3.5.
Bij brief van 4 juni 2019 heeft klager de gevraagde bewijsstukken overgelegd.
3.6.
De gerechtsdeurwaarder heeft de beslagvrije voet op 13 juni 2019 herberekend. Hiervan is klager bij brief van diezelfde datum op de hoogte gebracht waarbij de gerechtsdeurwaarder tevens heeft meegedeeld dat hij het dossier zou afwikkelen met de opdrachtgever aangezien de vordering al was voldaan.
3.7.
Bij brief van 24 juni 2019 heeft klager bezwaar gemaakt tegen de hoogte van de beslagvrije voet. Hierop heeft de gerechtsdeurwaarder bij brief van 5 juli 2019 gereageerd met een kopie van zijn herberekening van 13 juni 2019 als bijlage. Uit die berekening volgt dat de gerechtsdeurwaarder een bedrag van € 349,91 op de berekende beslagvrije voet in mindering heeft gebracht onder vermelding van “
Anders: Recofa”.
3.8.
Bij brief van 9 juli 2019 heeft klager bezwaar gemaakt tegen deze “Recofa vermindering”. Klager stelde daarbij dat de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak de Recofa rekenmethode hanteert voor de berekening van het VTLB in de schuldsanering, maar dat klager niet onder de schuldsaneringsregeling valt.
3.9.
De gerechtsdeurwaarder heeft bij brief van 22 juli 2019 het volgende aan klager geantwoord:

Wij sluiten voor de berekening van de beslagvrije voet aan bij de Recofa-richtlijn. Te dien aanzien benadrukken wij dat de Recofa-richtlijn voor het bepalen van de afloscapaciteit de beslagvrije voet als uitgangspunt neemt.’’
Bij diezelfde brief heeft de gerechtsdeurwaarder aan klager medegedeeld dat restitutie niet meer mogelijk was omdat het betreffende dossier inmiddels was gesloten.

4.Standpunt van klager

Klager beklaagt zich erover dat
a. a) de gerechtsdeurwaarder, bij de vaststelling van de beslagvrije voet de Recofa-richtlijnen heeft toegepast, terwijl hij wist dat deze richtlijnen toegepast dienen te worden bij schuldenaren die vallen onder de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen (WSNP), welke situatie zich hier niet voordoet;
b) het standpunt van de gerechtsdeurwaarder dat restitutie van het beslagen bedrag niet meer mogelijk is omdat het dossier gesloten zou zijn, in strijd is met hetgeen een behoorlijk gerechtsdeurwaarder betaamt.

5.Beoordeling

5.1.
Bij beslissing van 10 maart 2020 heeft de voorzitter van de kamer de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Daartegen heeft klager verzet ingesteld.
De kamer heeft in de bestreden beslissing het verzet van klager tegen de beslissing van de voorzitter van de kamer op twee onderdelen gegrond en op één onderdeel niet-ontvankelijk verklaard. De onderdelen van het verzet die door de kamer gegrond zijn verklaard betreffen de oorspronkelijke klacht, die bestaat uit de klachtonderdelen a en b zoals hiervoor beschreven. De kamer heeft de beslissing van de voorzitter vernietigd, de oorspronkelijke klacht gegrond verklaard en de gerechtsdeurwaarder de maatregel van waarschuwing opgelegd. Bij diezelfde beslissing is de gerechtsdeurwaarder veroordeeld in de proceskosten van klager (begroot op € 50,-).
Klachtonderdeel a
5.2.
De gerechtsdeurwaarder stelt zich op het standpunt dat de door hem toegepaste Recofa-verlaging moet worden gezien als een juiste interpretatie van de algehele beslagvrijevoetregeling van artikel 475d Rv. Het VTLB is in beginsel gelijk aan de beslagvrije voet. Het ligt daarom voor de hand dat de door de rechtspraak gegeven interpretatie van de beslagvrije voet bij beslag en WSNP gelijk dient te zijn. Bij de berekening van de beslagvrije voet heeft de gerechtsdeurwaarder aansluiting gezocht bij het VTLB-rapport van Recofa. In dat rapport worden verschillende omstandigheden genoemd die tot een verlaging van de beslagvrije voet leiden. Als verlagingsmogelijkheid wordt in het rapport onder 6.1.1. de omstandigheid van meerderjarige inwoners genoemd. Wanneer meerderjarige inwoners niet of te weinig bijdragen aan de kosten van inwoning, gaat het rapport uit van een fictief bedrag dat geacht wordt betaald te worden aan de schuldenaar. Dit bedrag wordt gerekend als extra inkomen en daarmee wordt de beslagvrije voet verlaagd. Deze verlagingsgrond is een nadere invulling van de beslagvrijevoetregeling. Bij de berekening van de beslagvrije voet van klager mocht de gerechtsdeurwaarder deze verlagingsgrond daarom toepassen, aldus de gerechtsdeurwaarder.
5.3.
In het VTLB-rapport waarnaar de gerechtsdeurwaarder verwijst, wordt nadrukkelijk vermeld dat het rapport een uniforme rekenmethode voor de berekening van het VTLB in wettelijke schuldsaneringen beschrijft. Dat bij de berekening van de beslagvrije voet mag worden aangesloten bij deze rekenmethode, berust op de eigen interpretatie van de gerechtsdeurwaarder. De gerechtsdeurwaarder dient zich aan de wet – in het bijzonder het hier toepasselijke wetsartikel 475d Rv – te houden en die biedt geen mogelijkheid tot de door de gerechtsdeurwaarder toegepaste verlaging. Evenals de kamer is het hof van oordeel dat uit niets is gebleken dat de omstandigheden van deze zaak een afwijking van het wettelijke systeem van art. 475c en 475d Rv rechtvaardigen. Dit betekent dat dit klachtonderdeel gegrond is.
Klachtonderdeel b
5.4.
Op het moment dat de gerechtsdeurwaarder het dossier sloot en de ontvangen gelden aan de opdrachtgever betaalde was er nog een discussie met klager gaande over de beslagvrije voet. Anders dan de kamer acht het hof het niet tuchtrechtelijk verwijtbaar dat de gerechtsdeurwaarder het dossier onder deze omstandigheden heeft gesloten. Van de gerechtsdeurwaarder kan niet worden verwacht dat deze pas tot afwikkeling van het dossier overgaat als een lopende discussie met een beslagene tot een definitief einde is gekomen. Immers, deze discussie kan tot in lengte van dagen worden gevoerd. Wel mag van de gerechtsdeurwaarder worden verwacht dat hij van die discussie melding maakt bij zijn opdrachtgever. Als dan achteraf blijkt dat teveel is afgedragen aan de opdrachtgever, is het aan de gerechtsdeurwaarder om te bewerkstelligen dat opdrachtgever het teveel betaalde terugbetaalt aan de beslagene.
Het hof realiseert zich dat het voorgaande een nieuw gezichtspunt is. Om die reden is het in dit geval niet tuchtrechtelijk verwijtbaar dat de gerechtsdeurwaarder voornoemde melding achterwege heeft gelaten. Dit klachtonderdeel zal ongegrond worden verklaard.
Conclusie en maatregel
5.5.
Een gerechtsdeurwaarder moet als geen ander op de hoogte zijn van de wijze van berekening van de beslagvrije voet. De gerechtsdeurwaarder kon dan ook weten – of had op zijn minst moeten onderzoeken – dat de door hem toegepaste Recofa-verlaging niet voorkomt in andere veelgebruikte rekenmodules van bijvoorbeeld de Koninklijke Beroepsorganisatie van Gerechtsdeurwaarders (KBvG), SchuldInfo en het Juridisch Loket. Daarbij benadrukt het hof dat beslaglegging op het inkomen van een debiteur een ingrijpend middel is, omdat een debiteur als gevolg daarvan nog slechts een inkomen ter hoogte van de beslagvrije voet overhoudt, waarvan hij de lopende kosten van bestaan moet voldoen. Het is dus van groot belang dat een gerechtsdeurwaarder die tot beslaglegging op het inkomen van de debiteur overgaat, de beslagvrije voet die voor de desbetreffende debiteur geldt, zorgvuldig vaststelt. Het hof is van oordeel dat de gerechtsdeurwaarder in dit geval bij de vaststelling van de beslagvrije voet niet zorgvuldig heeft gehandeld.
Het voorgaande brengt mee dat niet met de door de kamer opgelegde maatregel – een waarschuwing – kan worden volstaan. Het hof acht de maatregel van berisping passend en geboden.
Kostenveroordeling
5.6.
In verband met de wijziging van de Gerechtsdeurwaarderswet per 1 januari 2018 heeft dit hof per die datum de Tijdelijke richtlijn kostenveroordeling notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer Gerechtshof Amsterdam (Staatscourant 2017, nr. 75085; hierna: de richtlijn) vastgesteld. De looptijd van deze richtlijn is verlengd tot in beginsel 1 januari 2021 (Staatscourant 2019, nr. 61782). Aangezien het beroepschrift voor 1 januari 2021 bij het hof is ingediend, is deze richtlijn van toepassing.
5.7.
Nu het hof de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart en de gerechtsdeurwaarder tevens een maatregel oplegt, is het uitgangspunt dat het hof de gerechtsdeurwaarder op grond van de artikelen 43a lid 1 in verbinding met 47 Gdw en de richtlijn veroordeelt in de kosten in hoger beroep. Het hof kan echter uit eigen beweging en/of op verzoek van de gerechtsdeurwaarder afzien van een kostenveroordeling of een lagere kostenveroordeling opleggen als bijzondere omstandigheden daartoe aanleiding geven.
5.8.
Dergelijke bijzondere omstandigheden doen zich in deze zaak voor. Het hof heeft namelijk één klachtonderdeel minder dan de kamer gegrond verklaard. Het hoger beroep van de gerechtsdeurwaarder is in zoverre geslaagd.
5.9.
Nu het hof voor wat betreft de opgelegde maatregel en klachtonderdeel b tot een andere beslissing komt dan de kamer, zal het hof de beslissing van de kamer voor zover aan het hof voorgelegd omwille van de duidelijkheid in zijn geheel vernietigen en een nieuwe beslissing geven.

6.Beslissing

Het hof:
- vernietigt de bestreden beslissing voor zover aan het hof voorgelegd,
en, opnieuw beslissende:
- verklaart klachtonderdeel a gegrond;
- verklaart klachtonderdeel b ongegrond;
- legt aan de gerechtsdeurwaarder de maatregel van berisping op;
- veroordeelt de gerechtsdeurwaarder in de proceskosten van klager in eerste aanleg, door de kamer begroot op € 50,-.
Deze beslissing is gegeven door mrs. J.C.W. Rang, L.J. Saarloos en A.W. Jongbloed en in het openbaar uitgesproken op 22 juni 2021 door de rolraadsheer.