ECLI:NL:GHAMS:2021:1817

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
22 juni 2021
Publicatiedatum
17 juni 2021
Zaaknummer
200.281.188/01 NOT
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen voorzittersbeslissing kamer inzake misbruik klachtrecht door notaris

In deze zaak heeft klager, erfgenaam in een nalatenschap waarbij de notaris als vereffenaar is benoemd, op 20 juli 2020 een beroepschrift ingediend tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de kamer voor het notariaat in Den Bosch van 18 juni 2020. Klager heeft de notaris herhaaldelijk beschuldigd van het niet naar behoren verrichten van zijn werkzaamheden en heeft in de periode van 2014 tot 2020 meerdere klachten ingediend. De plaatsvervangend voorzitter heeft in haar brief van 18 juni 2020 besloten om de klachten van klager buiten behandeling te stellen wegens misbruik van klachtrecht. Klager heeft hiertegen hoger beroep ingesteld, maar het hof heeft geoordeeld dat klager niet-ontvankelijk is in zijn beroep. Het hof heeft vastgesteld dat de plaatsvervangend voorzitter geen inhoudelijke beslissing heeft genomen op de klacht onder nummer SHE/2020/32, en dat er geen mogelijkheid is voor hoger beroep tegen de mededeling dat er geen beslissing zal worden gegeven. De beroepsgronden van klager zijn verworpen, en het hof heeft de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter bevestigd.

Uitspraak

beslissing
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht
zaaknummer : 200.281.188/01 NOT
nummers eerste aanleg: SHE/2020/14, SHE/2020/16 en SHE/2020/32
beslissing van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van 22 juni 2021
inzake
[klager] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
tegen
[notaris] ,
notaris te [plaats] ,
geïntimeerde.
Partijen worden hierna klager en de notaris genoemd.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Klager heeft op 20 juli 2020 een beroepschrift bij het hof ingediend tegen de beslissingen in de brief van de plaatsvervangend voorzitter van de kamer voor het notariaat in het ressort Den Bosch (hierna: de plaatsvervangend voorzitter van de kamer) van 18 juni 2020.
1.2.
De notaris heeft op 7 oktober 2020 een verweerschrift bij het hof ingediend.
1.3.
Het hof heeft de stukken van de kamer over de klachten met nummers SHE/2020/14, SHE/2020/16 en SHE/2020/32 ontvangen.
1.4.
De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 12 mei 2021. Klager en de notaris zijn verschenen en hebben het woord gevoerd.

2.De zaak in het kort

Klager is erfgenaam in een nalatenschap waarin de notaris tot vereffenaar is benoemd. Klager verwijt de notaris dat hij zijn werkzaamheden niet naar behoren verricht. Klager heeft in de periode 9 september 2014 – 21 januari 2020 bij de kamer zeven maal klachten tegen de notaris ingediend, eenmaal herziening gevraagd en zes keer hoger beroep ingesteld tegen de beslissingen van de kamer. Op 6 april 2020, 15 april 2020 en 13 mei 2020 dient de klager opnieuw klachten in bij de kamer. De plaatsvervangend voorzitter van de kamer beslist in haar brief van 18 juni 2020 aan klager op de klachten van 6 en 15 april 2020 en bericht hem dat deze klachten verder buiten behandeling worden gesteld en dat op de klacht bij brief van 9 mei 2020 en op vervolgcorrespondentie ter zake van vergelijkbare en aanverwante kwesties niet meer inhoudelijk zal worden gereageerd wegens misbruik van klachtrecht. Klager heeft tegen deze brief een beroepschrift ingediend. Het hof verklaart klager niet-ontvankelijk in dat hoger beroep.

3.Feiten

Samengevat komen de feiten neer op het volgende.
3.1.
In de onder 1.1. genoemde brief heeft de plaatsvervangend voorzitter van de kamer ten aanzien van de op respectievelijk 6 en 15 april 2020 door klager bij de kamer ingediende klachten geregistreerd onder de klachtnummers SHE/2020/14 en SHE/2020/16 het navolgende beslist.
Ten aanzien van klachtnummer SHE/2020/14:
3.2.
De plaatsvervangend voorzitter heeft alle klachtonderdelen 1 tot en met 6
niet-ontvankelijk verklaard wegens de vervaltermijn van artikel 99 lid 21 Wet op het notarisambt (hierna: Wna) (de klachtonderdelen 1, 2, 3, 5 en 6) dan wel wegens strijd met het ne-bis-in-idem beginsel (klachtonderdeel 4).
Ten aanzien van klachtnummer SHE/2020/16:
3.3.
Deze klacht valt uiteen in twee onderdelen. Ook klachtonderdeel 1 is door de plaatsvervangend voorzitter niet-ontvankelijk verklaard wegens het verstrijken van de driejaarstermijn van artikel 99 lid 21 Wna. Klachtonderdeel 2 is ongegrond verklaard.
Ten aanzien van klachtnummer SHE/2020/32:
3.4.
In de onder 1.1. genoemde brief is ten aanzien van dit klachtnummer, voor zover van belang, het volgende overwogen:

Inmiddels is de afhandeling van al deze procedures voor de kamer dermate tijdrovend geworden dat een dergelijke investering vanaf heden onverantwoord is, gelet op de overige taken van deze kamer. Dit brengt mee dat uw klachten SHE/2020/14 en SHE/2020/16 gericht tegen de notaris niet verder in behandeling worden genomen, maar buiten behandeling worden gesteld wegens misbruik van klachtrecht. Hetzelfde geldt voor de door u bij brief van 9 mei 2020 ingediende klacht tegen de notaris (door de kamer ontvangen op 13 mei 2020), die is geregistreerd onder klachtnummer SHE/2020/32. Op deze laatste klacht zal om de hiervoor aangegeven redenen niet meer inhoudelijk worden gereageerd. Op vervolgcorrespondentie ter zake van vergelijkbare en aanverwante kwesties, of in verband met dit bericht, zal ook niet meer worden gereageerd; deze zal zonder beantwoording terzijde worden gelegd. Op deze correspondentie zal ook geen ontvangstbevestiging meer worden verzonden”.
3.5.
Klager heeft per brief gericht aan de plaatsvervangend voorzitter van de kamer van respectievelijk 21 juni 2020 (klachtnummer SHE/2020/14), 25 juni 2020 (klachtnummer SHE/2020/32) en 2 juli 2020 (klachtnummer SHE/2020/16 ) per afzonderlijke klacht een inhoudelijke reactie gegeven op de onder 1.1. genoemde brief.

4.Standpunt van klager

4.1.
Klager stelt zich primair op het standpunt dat sprake is van misbruik van bevoegdheden door de plaatsvervangend voorzitter, doordat zij feitelijk op onjuiste en oneigenlijke gronden weigert drie uitvoerig onderbouwde klachten in behandeling te nemen. Klager is van oordeel dat de plaatsvervangend voorzitter daarmee handelt in strijd met het bepaalde in artikel 26 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv).
4.2.
Subsidiair brengt klager naar voren dat de brief van 18 juni 2020 moet worden aangemerkt als een beslissing van de kamer. Nu deze beslissing door de plaatsvervangend voorzitter is genomen in plaats van de voltallige kamer betreft het een nietige beslissing. Het hof dient zich in dat geval onbevoegd te verklaren en de behandeling van de drie klachten terug te verwijzen naar de kamer om daar opnieuw inhoudelijk te worden behandeld door niet eerder betrokken leden.
4.3.
Meer subsidiair is klager van oordeel dat aan hem ten onrechte de mogelijkheid is ontnomen om een verzetschrift in te dienen. De kamer had de onder 3.5. genoemde drie brieven moeten behandelen als een verzetschrift. Dit heeft de kamer geweigerd. In de brief van 18 juni 2020 staat ook niet de mogelijkheid opgenomen om een verzetschrift in te dienen.

5.Beoordeling

Ontvankelijkheid van het hoger beroep in de zaken SHE/2020/14 en SHE/2020/16
5.1.
De tuchtrechtspraak over notarissen, toegevoegd notarissen en kandidaat-notarissen wordt in eerste aanleg uitgeoefend door de kamers voor het notariaat (artikel 94 lid 1 Wna). De voorzitter kan na een summier onderzoek, zo nodig na de klager en de betrokken notaris, toegevoegd notaris of kandidaat-notaris te hebben gehoord, de klacht terstond bij met redenen omklede beslissing afwijzen indien hij van oordeel is dat deze kennelijk niet ontvankelijk, dan wel kennelijk ongegrond is, of van onvoldoende gewicht (artikel 99 lid 11 Wna). Op grond van het bepaalde in artikel 107 lid 1 Wna staat tegen een beslissing van de kamer op een klacht het rechtsmiddel van hoger beroep bij dit hof open. Artikel 99 Wna bepaalt in de leden 11 en 15 dat tegen een beslissing van de (plaatsvervangend) voorzitter van de kamer dat een klacht kennelijk niet ontvankelijk, dan wel ongegrond is, een verzetschrift bij de kamer kan worden ingediend. De wet kent in dit geval niet het rechtsmiddel van hoger beroep tegen de beslissing van de (plaatsvervangend) voorzitter.
5.2.
Het hof is van oordeel dat de onder 1.1. genoemde brief, wat de klachtnummers SHE/2020/14 en SHE/2020/16 betreft, een beslissing in de zin van artikel 99 lid 11 Wna is. In deze brief bespreekt en beoordeelt de plaatsvervangend voorzitter deze klachten en beslist daarop. Haar beslissing komt erop neer dat de klachten kennelijk ongegrond en niet-ontvankelijk zijn. Het feit dat de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter is neergelegd in een brief, waarbij geen melding is gemaakt van een rechtsmiddelenclausule maakt dit niet anders. Ook de mededeling van de (plaatsvervangend) voorzitter dat de klachten niet verder inhoudelijk in behandeling worden genomen betekent niet dat daarop niet is beslist door de plaatsvervangend voorzitter. Klager is niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep tegen deze beslissingen, omdat de wet daarvoor niet het rechtsmiddel van hoger beroep kent (rov. 5.1).
Ontvankelijkheid van het hoger beroep in de zaak SHE/2020/32
5.3.
In de brief van 18 juni 2020 neemt de plaatsvervangend voorzitter geen inhoudelijke beslissing op de klacht onder nummer SHE/2020/32 en bericht zij aan klager dat zijn klacht niet inhoudelijk zal worden behandelend wegens misbruik van klachtrecht.
5.4.
Het hof constateert dat noch de kamer noch de voorzitter een beslissing hebben gegeven op de klacht en uitdrukkelijk hebben laten weten dat ook niet meer te zullen doen. Hoger beroep bij het hof tegen de mededeling van de plaatsvervangend voorzitter dat zij en de kamer geen beslissing zullen geven is dan ook niet mogelijk, wat daarvan verder ook zij. Klager is niet-ontvankelijk in dit beroep.
5.5.
De door klager opgeworpen beroepsgrond genoemd onder 4.2. treft overigens geen doel. Uit de brief van 18 juni 2020 blijkt immers duidelijk dat het gaat om een beslissing van de plaatsvervangend voorzitter en niet om een beslissing van de kamer.
5.6.
Slotsom is dat de beroepsgronden geen doel treffen en dat klager in zijn beroep niet-ontvankelijk zal worden verklaard.

6.Beslissing

Het hof:
- verklaart klager niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep tegen de beslissingen in de brief van de plaatsvervangend voorzitter van de kamer van 18 juni 2020.
Deze beslissing is gegeven door mrs. A.R. Sturhoofd, J.H. Lieber en J.L.G.M. Mertens en in het openbaar uitgesproken op 22 juni 2021 door de rolraadsheer.