ECLI:NL:GHAMS:2021:1780

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
11 juni 2021
Publicatiedatum
15 juni 2021
Zaaknummer
23-001129-16
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van verdachte in drugszaak met criminele organisatie en uitvoer van verdovende middelen

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 11 juni 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 47 maanden voor zijn betrokkenheid bij een criminele organisatie die zich bezighield met de uitvoer van verdovende middelen, waaronder cocaïne en amfetamine. De zaak betreft een drugsoperatie uit 2012, waarbij de verdachte samen met twee mededaders betrokken was bij de uitvoer van kilo's cocaïne en amfetamine naar Zweden. De drugs waren verborgen in een geprepareerde auto, die door koeriers naar Zweden werd gereden en daar door de douane werd onderschept. De verdachte fungeerde als tussenpersoon en was het 'gezicht' van de organisatie voor de koeriers. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte een actieve rol speelde in de organisatie en dat zijn bijdrage aan de uitvoer van de verdovende middelen substantieel was. De verdediging heeft vrijspraak bepleit, maar het hof heeft de argumenten van de verdediging verworpen en de verdachte schuldig bevonden aan medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en deelneming aan een criminele organisatie. De strafmaat is verlaagd vanwege overschrijding van de redelijke termijn in de procedure.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001129-16
datum uitspraak: 11 juni 2021
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 11 maart 2016 in de strafzaak onder parketnummer 15-740199-13 tegen
[verdachte 2],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1983,
ter terechtzitting opgegeven verblijfadres: [woonadres] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 12, 13, 14, 19 en 22 april 2021 en 28 mei 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep tegen voormeld vonnis ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in eerste aanleg toegelaten nadere omschrijving van de tenlastelegging ingevolge artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
1
.
hij in of omstreeks de periode van 04 april 2012 tot en met 28 november 2012 te Nieuw-Vennep en/of Hoofddorp, (beide) gemeente Haarlemmermeer, en/of Zaandam, gemeente Zaanstad en/of Uithoormn, in elk geval in Nederland en/of in Zweden en/of in Colombia tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 4,47 kilogram cocaïne en/of ongeveer 3,87 kilogram amfetamine, in elk geval een of meer hoeveelheid/hoeveelheden van een materiaal bevattende cocaïne en/of amfetamine, zijnde cocaïne en amfetamine (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij in of omstreeks de periode van 04 april 2012 tot en met 12 maart 2013 te Nieuw-Vennep, gemeente Haarlemmermeer, en/of Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer en/of Schiphol, gemeente Haarlemmermeer en/of Purmerend en/of Oosthuizen, gemeente Zeevang, in elk geval in Nederland en/of in Peru en/of in Zweden heeft deelgenomen aan een organisatie, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk
- het meermalen, althans eenmaal, opzettelijk binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen van (een) middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
- het meermalen, althans eenmaal, opzettelijk verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren van (een) middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt en een andere bewijsconstructie hanteert dan de rechtbank.

Bewijsoverwegingen

Het standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1 ten laste gelegde medeplegen van de uitvoer van verdovende middelen als bedoeld in artikel 2 onder A van de Opiumwet en van de onder 2 ten laste gelegde deelname aan een criminele organisatie, gericht op het in- en uitvoeren van verdovende middelen.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft op gronden als nader verwoord in de pleitnotities bepleit dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van hetgeen hem onder 1 is ten laste gelegd, nu de handelingen van de verdachte niet als medeplegen kunnen worden gekwalificeerd. Daartoe is aangevoerd dat de verdachte, door contact op te nemen met [betrokkene 7] , slechts het transport heeft bevorderd dat [betrokkene 11] en [betrokkene 1] hebben georganiseerd en door [betrokkene 7] en [betrokkene 8] is uitgevoerd. Dat de verdachte in de veronderstelling verkeerde dat de verdovende middelen hasj betroffen, kleurt de verhoudingen. De verdachte was slechts een ad hoc intermediair in de voorbereidingsfase, waarna [betrokkene 11] het overnam; [betrokkene 7] stond verder immers niet langer in contact met hem maar met [betrokkene 11] . Ook met de Seat Toledo heeft de verdachte niets van doen gehad. Zijn marginale rol vindt bovendien bevestiging in de verklaringen van [betrokkene 7] , [verdachte 1] en [betrokkene 1] ter terechtzitting.
Ook is verzocht de verdachte vrij te spreken van de onder 2 ten laste gelegde deelneming aan een criminele organisatie. De verdenking ter zake van dit feit is grotendeels gebaseerd op de aannames omtrent zaaksdossier 1 (Zweden) die geen stand kunnen houden. Dat geldt eveneens voor de vermeende rol van de verdachte in zaaksdossier 2 (Peru); hij was in de betreffende periode niet eens in Peru. [verdachte 4] weet bovendien niet zeker of de BlackBerry-telefoon, die [verdachte 4] naar Peru heeft gebracht, voor de verdachte bestemd was.
Het oordeel van het hof
Algemene overwegingen
Op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting zijn de volgende telefoonnummers en ping- en/of bijnamen aan de hierna te noemen personen toe te schrijven:
  • [verdachte 1]maakte gebruik van de telefoonnummers [A-telefoonnummer] , [B-telefoonnummer] , [C-telefoonnummer] en [D-telefoonnummer] en kan gekoppeld worden aan de pingnamen ‘ [pingnaam A verdachte 1] ’, ‘ [pingnaam B verdachte 1] ’, ‘ [pingnaam betrokkene 6] ’, ‘ [pingnaam D verdachte 1] ’, ‘ [voornaam verdachte 1] ’ en ‘ [pingnaam E verdachte 1] ’.
  • [betrokkene 2]is de partner van [verdachte 1] . Zij maakte gebruik van de telefoonnummers [F-telefoonnummer] , [G-telefoonnummer] en [H-telefoonnummer] .
  • [betrokkene 1]is een verre neef van [verdachte 1] . Hij maakte gebruik van het Zweedse telefoonnummer 46-720136941. Hij wordt ook [roepnaam betrokkene 1] , [bijnaam A betrokkene 1] , [bijnaam B betrokkene 1] of [bijnaam C betrokkene 1] genoemd.
  • [verdachte 2]maakte gebruik van de telefoonnummers [J-telefoonnummer] en [K-telefoonnummer] en had als pingnamen ‘ [pingnaam A verdachte 2] ’ en ‘ [pingnaam B verdachte 2] ’, in een aantal varianten.
  • [verdachte 5]maakte gebruik van het telefoonnummer [L-telefoonnummer] en, gedurende na te noemen rit van haar moeder [betrokkene 7] (‘ [bijnaam A betrokkene 7] ’ ‘ [bijnaam B betrokkene 7] ’, ‘ [bijnaam C betrokkene 7] ’) naar Zweden, van het telefoonnummer [M-telefoonnummer] .
  • [verdachte 4]maakte gebruik van de telefoonnummers [N-telefoonnummer] en [O-telefoonnummer] en de pingnaam ‘ [pingnaam verdachte 4] ’.
  • [verdachte 3]maakte gebruik van het telefoonnummer [P-telefoonnummer] en had als pingnaam ‘ [pingnaam verdachte 3] ’.
  • [betrokkene 3]maakte gebruik van de telefoonnummers [Q-telefoonnummer] en [R-telefoonnummer] , waarbij aan laatstgenoemd nummer de pingnaam ‘ [pingnaam betrokkene 3] ’ was gekoppeld.
  • [betrokkene 4]maakte gebruik van de pingnaam ‘ [pingnaam betrokkene 4] ’.
  • [betrokkene 5]maakte gebruik van het telefoonnummer [S-telefoonnummer] .
Redengevende feiten en omstandigheden
Op grond van de gebezigde bewijsmiddelen stelt het hof de volgende feiten en omstandigheden vast met betrekking tot zaaksdosier 1 (Zweden).
De aanhouding in Zweden
[betrokkene 7] en [betrokkene 8] zijn op 27 november 2012 vanuit Hoofddorp naar Zweden vertrokken in een Seat Toledo met kenteken [kenteken Seat Toledo] (hierna: de Seat Toledo). In deze auto, die op naam stond van [betrokkene 7] , was in een verborgen ruimte ongeveer 4,47 kilo cocaïne en 3,87 kilo amfetamine verstopt. [betrokkene 7] bestuurde de auto en had als opdracht pakketten in Zweden af te leveren op een nader op te geven locatie. Op 28 november 2012 rond 09:55 uur is de auto via de Öresundsbrug (Sontbrug) vanuit Denemarken Zweden in gereden en vervolgens door de Zweedse douane in Lernacken (Malmö) gecontroleerd. De Zweedse douane heeft de drugs, verpakt in tien plastic zakken, aangetroffen in een verborgen ruimte onder de bagageruimte en achter de rechter achterwielkast. Zij heeft deze verwijderd zonder [betrokkene 7] en [betrokkene 8] hiervan op de hoogte te stellen. De douane heeft hun telefoon vanaf 15:09 uur afgeluisterd en heeft hen met de Seat Toledo verder naar Stockholm laten reizen, waarbij het voertuig werd geobserveerd. Doel van de Zweedse douane was de ontvanger van de partij verdovende middelen te traceren.
[betrokkene 7] en [betrokkene 8] zijn in Zweden verder gereden en na een hotelovernachting kregen zij op 29 november 2012 in de loop van de middag telefonisch van na te noemen [betrokkene 11] de opdracht vanaf een bepaalde benzinepomp in Stockholm een rode Renault Megane te volgen. De Renault raakte buiten hun zicht en zij keerden terug naar de benzinepomp, waar de Renault rond 16:45 uur opnieuw verscheen. [betrokkene 7] reed weer achter deze auto aan en werd gevolgd door een zwarte Audi met kenteken [kenteken zwarte Audi] . Zo reden zij naar een garage aan de Skeboksvarnsvägen in Stockholm, waar de Seat Toledo en de Renault in de garage en de Audi voor de garage werden geparkeerd. De Zweedse douanerecherche en de regionale recherche hebben daar als verdachten aangehouden: [betrokkene 7] en [betrokkene 8] , [betrokkene 10] , de bestuurder van de Renault Megane, en [betrokkene 1] , de bestuurder van de Audi. [betrokkene 1] trachtte te vluchten en raakte gewond. Hij is naar een ziekenhuis gebracht en heeft zich daarna enige tijd aan zijn aanhouding onttrokken. [betrokkene 1] was nog voortvluchtig toen hij in december 2012 en januari 2013 logeerde in de woning van [verdachte 1] aan [adres A] in Nieuw-Vennep.
[verdachte 5] heeft op 2 december 2012 aangifte gedaan van vermissing van haar moeder [betrokkene 7] . In de in beslag genomen Seat Toledo van [betrokkene 7] is een pagina uit een agenda van het jaar 2008 aangetroffen, waarop de naam [verdachte 2] was vermeld.
[betrokkene 7] is bij vonnis van de rechtbank te Malmö op 23 juli 2013 veroordeeld tot een gevangenisstraf van 5 jaar en 6 maanden, kort gezegd, wegens drugsinvoer in Zweden. [betrokkene 8] is in hoger beroep door het gerechtshof van Skane en Blekinge te Zweden op 4 oktober 2013 tot dezelfde straf veroordeeld. [betrokkene 10] is op 23 december 2014 in Malmö veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 jaar en 2 maanden wegens medeplichtigheid bij drugsinvoer. De rechtbank in Malmö heeft [betrokkene 1] aangemerkt als beoogd ontvanger van de ingevoerde partij drugs en heeft hem daarvoor op 23 december 2014 veroordeeld tot 9 jaar gevangenisstraf.
De Seat Toledo
De Seat Toledo is op 5 april 2012 uit Duitsland geïmporteerd en dit voertuig is op 18 april 2012 op naam gezet van [betrokkene 7] . [betrokkene 7] heeft verklaard dat [verdachte 2] zich bezighield met de autohandel en een garage had in Rozenburg, waar auto’s werden gerepareerd. [betrokkene 7] heeft eveneens verklaard dat zij de Seat Toledo van [verdachte 2] had gekocht voor € 8.000 waarvan nog ongeveer € 3.000 moest worden afbetaald. [verdachte 2] reed vaak in de Seat Toledo. Deze stond niet geparkeerd in Hoofddorp, de woonplaats van [betrokkene 7] , maar in Hoorn. In de periode van 16 oktober tot 23 oktober 2012 zijn voor de Seat vier parkeerboetes opgelegd omdat deze in Hoorn was geparkeerd op een plaats voor betaald parkeren. [betrokkene 7] stond in dit verband bij de politie in Hoofddorp gesignaleerd. Begin november 2012 nam de politie contact op met [betrokkene 7] voor de betaling van de boetes. Haar dochter [verdachte 5] heeft een betalingsregeling voorgesteld, wat niet mogelijk was en heeft de boetes ad in totaal € 1.087,50 uiteindelijk op 23 november 2012 contant betaald waarna de signalering is opgeheven.
Op 12 maart 2013 zijn in de woning van [verdachte 1] en zijn vriendin [betrokkene 2] aan [adres A] in Nieuw-Vennep administratieve bescheiden ter zake van de Seat Toledo aangetroffen in een handtas van [betrokkene 2] . Het betrof een rekening motorrijtuigenbelasting van 19 oktober 2012 en 2 duplicaten naheffingsaanslag parkeerbelasting Hoorn van 16 en 17 oktober 2012, alle gericht aan [betrokkene 7] , [adres C] in Hoofddorp. [betrokkene 7] heeft op dat adres gewoond met [betrokkene 9] en zijn zonen. Na hun relatiebreuk is zij rond 20 oktober 2012 gaan wonen bij haar dochter [verdachte 5] aan de [adres D] in Hoofddorp. [verdachte 1] heeft verklaard dat hij [betrokkene 7] kende en dat zij in Hoofddorp woonde.
Tijdlijn relevante gebeurtenissen vanaf begin november 2012
Op 3 november 2012 kwam [verdachte 2] onaangekondigd langs bij [betrokkene 7] . Zij heeft [verdachte 2] ter terechtzitting in hoger beroep herkend als degene die zij in haar verklaringen [voornaam verdachte 2] noemde. Hij stelde haar voor een rit naar Zweden te maken, die op dezelfde wijze zou worden georganiseerd als haar recente rit naar Zweden in oktober van dat jaar. [betrokkene 7] heeft verklaard dat zij in Zweden voor deze en de vorige rit € 3.500 zou krijgen en dat [verdachte 2] haar die dag € 500 en overnachtingskosten heeft gegeven. [verdachte 2] zei haar dat hij binnenkort naar Colombia zou gaan en dat een man genaamd [betrokkene 11] contact met haar zou opnemen over de reis en dat zij hem zou ontmoeten bij [snackbar A] in [winkelcentrum A] in Hoofddorp. [betrokkene 11] zou voor hem waarnemen. Genoemde [betrokkene 11] is niet aangehouden en zijn personalia zijn niet bekend geworden. [verdachte 2] en [verdachte 1] hebben beiden verklaard dat zij [betrokkene 11] kennen.
Op 3 november 2012 is met de creditcard op naam van [verdachte 1] voor € 1.395 een vlucht geboekt voor [verdachte 2] op 11 november 2012 naar Santa Maria in Colombia.
Op 7 november 2012 pingde [verdachte 1] met [betrokkene 1] over
‘een GPS-thing’dat bij [betrokkene 1] zou worden gebracht. [verdachte 1] vroeg [betrokkene 1] of het goed was dat
‘die persoon’bij hem thuis zou komen. Uit pinggesprekken en de verklaring van [verdachte 1] valt af te leiden dat [verdachte 2] op 7 november 2012 vergezeld van [betrokkene 3] naar Zweden is gereden en dat zij op 9 november 2012 in aanwezigheid van [betrokkene 1] zijn teruggereden naar Nederland. [verdachte 2] is op 11 november 2012 van Amsterdam via Parijs en Bogota naar Santa Maria gevlogen. [verdachte 1] heeft tijdens het verblijf van [verdachte 2] in Colombia veelvuldig contact met hem gehouden. [verdachte 2] ondernam toen op zijn beurt vaak (pogingen tot) contact met [betrokkene 7] en [verdachte 5] . Uit het dossier valt niet af te leiden dat [verdachte 1] in die periode direct contact heeft gehad met [betrokkene 7] of [verdachte 5] .
In de periode vanaf 15 november 2012 liet [verdachte 1] diverse keren aan [verdachte 2] weten dat hij veel stress had, omdat
‘de [bijnaam C betrokkene 1] op die chik’wachtte. Kennelijk wachtte [betrokkene 1] op het drugstransport door [betrokkene 7] naar Zweden. [verdachte 1] besprak op 16 november 2012 met [verdachte 2] onder meer dat het nog zeker 20 dagen zou duren voordat de Seat klaar zou zijn. Dat het hier ging over de Seat Leon acht het hof overigens niet aannemelijk, omdat deze op naam van [verdachte 1] stond sinds 30 januari 2013.
[verdachte 1] en [betrokkene 4] zijn op 21, 22 en 23 november 2012 samen gezien op de [straatnaam A] nabij perceel [perceelnummer] in Zaandam. Daar was een garage gevestigd van [garagehouder] . De auto van [betrokkene 4] , een Renault Kangoo met kenteken [kenteken Renault Kangoo] , is op 21 november 2012 daar gezien tussen 19:52 en 20:18 uur. Deze was geparkeerd tegen de geopende overheaddeur. [verdachte 1] was daar met een ander persoon. Beiden stapten in de Kangoo en reden om 20:18 uur weg. Rond 20:28 uur stapte een man in deze auto bij station Amsterdam Sloterdijk. Dit was [betrokkene 1] , die heeft verklaard dat hij een zaak samen met zijn neef had en dat hij iets moest regelen. Op 22 november rond 14:15 uur straalde de telefoon van [verdachte 1] aan op zendmastpaal [adres F 1] in Amsterdam, die werd aangestraald als [verdachte 1] zich bij genoemde garage aan de [straatnaam A] bevond. [verdachte 1] pingde die dag rond 16:00 uur naar [betrokkene 2] , terwijl [betrokkene 1] in hun woning verbleef. [betrokkene 1] kwam aan de telefoon en vroeg wat [verdachte 1] aan het doen was, waarop [verdachte 1] antwoordde dat hij bijna klaar was met zijn werk en:
“ik maak 1 auto klaar”. Die dag is rond 17:00 uur gezien dat de auto van [verdachte 1] , een zwarte Alfa Romeo GT met kenteken [kenteken zwarte Alfa Romeo GT] in de directe nabijheid van de [straatnaam A] 19 in Zaandam was geparkeerd en om 18:25 uur op het terrein aan de [adres B] in Rozenburg stond, waar de garage van [verdachte 2] was. [verdachte 1] wist blijkens de pinggesprekken niet waar de nieuwe woning van [betrokkene 7] was en was kennelijk naarstig op zoek naar haar of haar dochter [verdachte 5] . [verdachte 2] had in die periode telefonisch contact met [verdachte 5] en/of [betrokkene 7] en gaf [verdachte 1] aanwijzingen over manieren waarop hij hen kon bereiken. [verdachte 2] sprak onder meer over de [vergelijkbare straatnaam adres D] , waarmee hij kennelijk het nieuwe adres van [betrokkene 7] bedoelde. [verdachte 2] heeft [verdachte 1] gevraagd of hij die snackbar bij [winkelcentrum A] kende en gezegd dat [verdachte 1] daar op 22 november 2012 om half zeven moest zijn en
“hem”, kennelijk [betrokkene 11] , 7-up en eten moest laten bestellen. Op 22 november 2012 zijn [verdachte 1] en [betrokkene 4] rond 18:38 uur gezien bij [winkelcentrum A] in Hoofddorp, waar zij een man ontmoetten met wie zij [supermarkt A] aan de [adres F 2] betraden. [verdachte 1] heeft ter zitting in hoger beroep verklaard dat hij toen met [betrokkene 4] [betrokkene 11] heeft afgezet bij [winkelcentrum A] . [verdachte 1] liet rond 18:49 uur aan [verdachte 2] weten dat hij al 15 minuten stond te wachten. Rond 19:00 uur ontmoette [betrokkene 7] in gezelschap van [verdachte 5] [betrokkene 11] in [snackbar A] , gelegen aan de [adres E] in voornoemd winkelcentrum te Hoofddorp. Voorafgaand aan deze ontmoeting trachtten [betrokkene 7] en [verdachte 5] in contact te komen met [verdachte 2] . [betrokkene 7] heeft verklaard dat zij [betrokkene 11] in die snackbar heeft ontmoet, waar het te druk was om te praten en dat zij vervolgens met [verdachte 5] en [betrokkene 11] naar haar woning is gegaan. Zij hebben daar over de reis naar Zweden gesproken en [verdachte 5] was erbij aanwezig. [betrokkene 7] zou het restant van haar schuld (ter zake de aankoop van de Seat Toledo) aan [verdachte 2] betalen door naar Stockholm te rijden en daar een pakket af te leveren. Volgens [betrokkene 7] heeft [betrokkene 11] haar en [verdachte 5] elk een Nokia-telefoon overhandigd, die bestemd was voor 1-op-1 contact met [betrokkene 11] tijdens de rit naar Zweden. Op 22 november 2012 rond 23:35 uur straalde de telefoon van [verdachte 1] opnieuw de zendmast in de buurt van genoemde garage aan de [straatnaam A] aan en liet hij [betrokkene 1] weten dat hij nog maximaal een uur aan het werk was.
Op 23 november 2012 rond 14:00 uur pingde [verdachte 1] [betrokkene 4] met het verzoek de garagedeur op de [straatnaam A] te openen. [betrokkene 4] heeft verklaard dat hij regelmatig met [verdachte 1] op dat adres is geweest. De telefoon van [verdachte 1] straalde tussen 14:25 uur en 17:56 uur de zendmast in die omgeving aan. Rond 15:48 uur liet [verdachte 1] aan [betrokkene 1] via de ping weten dat hij ‘
het’binnen een half uur zou afmaken en dan ‘
die/het’zou komen brengen. [betrokkene 1] gaf te kennen dat hij zo snel mogelijk een vlucht naar Zweden wilde nemen. [betrokkene 2] heeft hem die dag naar Schiphol gebracht. De telefoons van [verdachte 1] en [betrokkene 11] straalden die dag rond 19:10 uur dezelfde zendmast aan. [verdachte 1] had rond 21:08 uur pingcontact met de broer van [betrokkene 4] genaamd [betrokkene 21] , die aan [verdachte 1] liet weten dat ‘
de sleutel op het linker voorwiel lag’. [betrokkene 11] zond vanaf die avond vanaf 21:47 uur veel sms-berichten aan [betrokkene 7] .
[verdachte 5] heeft, zoals hiervoor reeds vermeld, op 23 november 2012 de openstaande parkeerboetes betreffende de Seat Toledo betaald, waarna onmiddellijk de signalering van [betrokkene 7] is ingetrokken.
Op 23 november 2012 rond 23:40 uur is de Seat Toledo met kenteken [kenteken Seat Toledo] geparkeerd op de parkeerplaats behorende bij het perceel [adres A] in Nieuw-Vennep, in de parkeergarage onder de woning van [verdachte 1] . Uit camerabeelden blijkt dat twee mannen uit de Seat stapten. Het observatieteam heeft [verdachte 1] herkend maar de andere man niet. De Seat Toledo heeft daarna in totaal drie-en-een-halve dag in de parkeergarage van [verdachte 1] gestaan: tot op 27 november 2012, vlak vóór het vertrek van [betrokkene 7] met die auto naar Zweden. Volgens [betrokkene 7] was het de bedoeling dat zij al dat weekend met [betrokkene 8] in de Seat Toledo op reis zou gaan naar Zweden. Haar vader was echter ernstig ziek; hij lag op de intensive care-afdeling (IC) in het ziekenhuis. Daarom wilde zij nog niet vertrekken en reageerde zij niet op inkomende telefoontjes.
Op 24 en 25 november 2012 hadden [verdachte 1] en [verdachte 2] hierover veelvuldig pingcontact, waarbij gescholden en getierd werd op [betrokkene 7] en [verdachte 1] meermalen liet weten dat ‘
[bijnaam C betrokkene 1] hem zwaar stresste’. [verdachte 1] zei tegen [verdachte 2] dat hij [betrokkene 7] nu moest bellen om te zeggen dat zij met het vliegtuig konden gaan, maar [verdachte 2] wist dat zij niet wilde vliegen. Korte tijd later werd [verdachte 5] uit Colombia gebeld; het gesprek duurde 308 seconden. [verdachte 2] gaf zijn bevindingen over dit gesprek door aan [verdachte 1] en belde daarna opnieuw met [verdachte 5] . [betrokkene 3] liet tussendoor aan [verdachte 1] meermalen weten dat [bijnaam C betrokkene 1] hem had gezegd dat hij [verdachte 1] probeerde te bereiken en dat [verdachte 1] niet opnam. Op 25 november 2012 was er nog steeds geen contact geweest met [betrokkene 7] , die heeft verklaard dat zij op 25 november 2012 op bezoek is geweest bij haar vader. [verdachte 2] trachtte opnieuw meermalen tevergeefs [verdachte 5] te bereiken. [verdachte 2] pingde op 25 november 2012 om 00:01 uur aan [verdachte 1] dat hij iets had geregeld, indien vader de volgende dag van de IC mocht gaan. Zij zou dat ’s ochtends horen. De rest van de dag kreeg [verdachte 2] geen contact met [betrokkene 7] . [verdachte 1] vond het een
“Kk kk kk zooi”. [verdachte 2] wees hem erop dat er iemand op sterven lag. [verdachte 1] antwoordde dat hij haar begreep maar dat die
“kk mongool niet begrijpt dat iemand op sterven ligt”, waarop [verdachte 2] pingde dat
“hij kan blijven tot het gaat, kan ie zien dat het klaar is. Maak open en laat die mongool zien”. Hierna had [verdachte 1] telefonisch contact met [betrokkene 1] . Rond 18:45 uur straalden de mobiele telefoons van [verdachte 1] en [betrokkene 11] dezelfde zendmast aan, toen [verdachte 1] werd gebeld door [betrokkene 1] en [betrokkene 11] een sms-bericht verzond naar [betrokkene 7] .
Op 26 november 2012 liet [verdachte 1] rond 14:30 uur aan [betrokkene 1] weten dat alles 100% goed was met vader en dat hij vandaag uit het ziekenhuis zou vertrekken. Kennelijk doelde [verdachte 1] op de vader van [betrokkene 7] . Die middag was er veel sms-verkeer tussen [betrokkene 11] en [betrokkene 7] .
Op 27 november 2012 heeft [verdachte 1] rond 11:58 uur in een pingcontact met [betrokkene 4] gesproken over het ophalen van de autosleutels van de Seat Toledo bij [verdachte 1] thuis. [verdachte 1] sprak ook met [betrokkene 2] , die thuis was, over de sleutels die in een zilveren bakje in de woonkamer lagen. [betrokkene 2] zei hem dat [betrokkene 4] de sleutels al bij haar had opgehaald. Hieruit kan worden afgeleid dat [verdachte 1] de autosleutels van de Seat Toledo tot vlak voor het vertrek van [betrokkene 7] naar Zweden onder zijn beheer had. Op camerabeelden van de parkeergarage onder [verdachte 1] ’s woning van die dag rond 12:15 uur is te zien dat [betrokkene 4] de Seat Toledo daar toen heeft opgehaald. [betrokkene 4] heeft verklaard dat hij de Seat Toledo uit die garage heeft gereden, deze 100 à 150 meter verderop heeft geparkeerd en de sleutel bij de auto heeft gelaten. Uit een pinggesprek blijkt dat hij dit meteen aan [verdachte 1] heeft laten weten. Gezien het korte tijdsbestek tussen dat moment en het daarop gevolgde sms-bericht dat [betrokkene 11] zond aan [betrokkene 7] , heeft [verdachte 1] deze boodschap vervolgens aan [betrokkene 11] doorgegeven of laten doorgeven. [betrokkene 7] heeft verklaard dat ze met [betrokkene 11] had afgesproken dat hij die dag tussen 12:15 uur en 12:30 uur met de Seat Toledo zou komen. Zij had de auto vele weken daarvoor afgegeven. [betrokkene 11] heeft rond 12:30 uur de Seatsleutels aan [betrokkene 7] overhandigd. Hij vroeg haar een doekje voor het verwijderen van zijn vingerafdrukken van de auto. Daarna heeft [betrokkene 7] [betrokkene 8] opgehaald en zijn zij rond 13:00 uur naar Zweden vertrokken. Vanaf dat moment was er vaak sms-/ telefonisch verkeer tussen [betrokkene 7] en/of haar reisgezel [betrokkene 8] enerzijds en [betrokkene 11] anderzijds en tevens tussen [verdachte 5] en [betrokkene 11] . Zo vroeg [betrokkene 11] aan [betrokkene 8] uitgebreid naar details over het oponthoud bij de Deens/Zweedse grens, wilde hij weten in welk hotel zij zouden overnachten en liet hij [betrokkene 7] en [betrokkene 8] weten waar zij in Zweden naartoe moesten rijden en dat zij genoemde rode Renault Megane moesten volgen.
Toen [betrokkene 11] [betrokkene 7] op 28 november 2012 na de douanecontrole niet kon bereiken, sms-te hij naar [verdachte 5] , die er vervolgens bij haar moeder op aandrong toch vooral heel snel contact op te nemen met [betrokkene 11] , omdat zij anders moest omkeren.
[verdachte 5] wist dat [betrokkene 7] naar Zweden ging en dat ze
‘iets fouts’ging doen. Ze was ervan op de hoogte hoe lang zij onderweg zou zijn en in welke hotels ze zou overnachten. [betrokkene 7] heeft verklaard dat [verdachte 5] van de reis wist; zij was erbij aanwezig toen werd besproken dat ze in Zweden iets moesten afleveren. [verdachte 5] heeft haar geld geleend voor de rit en vond het oké dat haar moeder deze reis ging maken om schuldenvrij te geraken. [verdachte 5] was erbij aanwezig toen [betrokkene 11] hun allebei een zwarte Nokia telefoon gaf, met de instructie dat deze sms-telefoons alleen tussen hen gebruikt moesten worden. [betrokkene 11] zou [betrokkene 7] via deze telefoon in Zweden nadere instructies geven. [verdachte 5] kreeg de Nokia om tijdens de rit contact met [betrokkene 7] te kunnen hebben.
[betrokkene 1] heeft in hoger beroep als getuige verklaard dat harddrugs van Nederland naar Zweden werden gebracht door koeriers in een Seat met een verborgen ruimte en dat hij in dat verband werkte met [betrokkene 11] , [verdachte 1] en [verdachte 2] . Hij werkte samen met [betrokkene 11] en tussen hen stond [verdachte 2] . [verdachte 2] was ook de contactpersoon voor de koeriers. [verdachte 1] regelde het contact tussen [betrokkene 1] en [verdachte 2] of [betrokkene 11] . In Zweden hoorde [betrokkene 10] bij [betrokkene 1] . [betrokkene 10] leidde de koeriers naar de garage waar de drugs uit de auto werden gehaald en was het gezicht voor de koeriers. Het was de taak van [betrokkene 1] de drugs in Zweden te verkopen.
[verdachte 1] heeft in hoger beroep in het dossier Zweden verklaard dat [betrokkene 1] met [betrokkene 11] samenwerkte; dat hij via [verdachte 2] [betrokkene 7] in contact heeft gebracht met [betrokkene 11] en samen met [betrokkene 4] [betrokkene 11] op 22 november 2012 heeft afgezet bij [winkelcentrum A] voor de eerste ontmoeting met [betrokkene 7] .
[verdachte 2] heeft in hoger beroep verklaard dat hij [betrokkene 7] heeft benaderd met de vraag of ze een drugstransport wilde doen en dat hij vanuit Colombia met [betrokkene 7] , [verdachte 5] en [verdachte 1] hierover contact heeft gehad. Ook heeft hij tijdens het drugstransport door [betrokkene 7] naar Zweden via [verdachte 5] en [betrokkene 11] contact met haar onderhouden.
Nadere overwegingen
Ten aanzien van feit 1
Het hof overweegt ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde het volgende.
De kwalificatie medeplegen vereist dat sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking, derhalve dat de bewezen verklaarde intellectuele en/of materiële bijdrage van de verdachte aan het delict van voldoende gewicht is. De vraag of aan deze eis is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval. Te denken valt onder meer aan de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte en diens aanwezigheid op belangrijke momenten.
Het hof leidt uit de hiervoor weergegeven feitelijke gang van zaken af dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking bij de uitvoer van cocaïne en amfetamine, die in de kern heeft bestaan uit een gezamenlijke uitvoering. De verdachte heeft [betrokkene 7] benaderd om met verdovende middelen naar Zweden te rijden in een Seat Toledo, die hij dat jaar aan [betrokkene 7] had verkocht. Hij heeft haar geld gegeven voor de reis naar Zweden en haar een beloning voor het transport in het vooruitzicht gesteld. Omdat de verdachte binnenkort naar Colombia zou gaan, regelde hij een ontmoeting tussen [betrokkene 7] en zijn zaakwaarnemer [betrokkene 11] waarbij ook [verdachte 5] aanwezig was, tijdens welke ontmoeting [betrokkene 11] communicatiemiddelen voor de rit naar Zweden verstrekte aan [betrokkene 7] en haar dochter. Vóór zijn reis naar Colombia is de verdachte naar Zweden gereden en is hij met [betrokkene 1] , de persoon die als ontvanger van de verdovende middelen in Zweden zou fungeren, naar Nederland teruggereden. Tijdens zijn verblijf in Colombia heeft de verdachte intensief contact onderhouden met [verdachte 1] , [betrokkene 7] en [verdachte 5] . Daaruit blijken zijn voortdurende bemoeienissen met de rit van [betrokkene 7] , welke rit door haar zieke vader dreigde te mislukken. Ook tijdens de rit naar Zweden onderhield de verdachte via [betrokkene 11] en [verdachte 5] contact met [betrokkene 7] . Aldus heeft de verdachte een actieve en cruciale bijdrage geleverd aan de uitvoer van de verdovende middelen. Het hof kwalificeert deze rol van de verdachte als die van medepleger.
Het hof hecht geen geloof aan de eerst ter terechtzitting in hoger beroep in algemene bewoordingen geschetste en weinig gedetailleerde afgelegde verklaringen waarin enerzijds de strafrechtelijke betrokkenheid van de verdachten [verdachte 2] en [verdachte 1] bij de feiten wordt geminimaliseerd. Anderzijds werden daarin de rollen vergroot van de reeds in Zweden onherroepelijk veroordeelde [betrokkene 1] en van ‘ [betrokkene 11] ’, van wie de personalia tot op heden onbekend zijn gebleven. Het hof is van oordeel dat uit de hiervoor vermelde redengevende feiten en omstandigheden een beduidend grotere rol van deze beide verdachten naar voren komt dan de thans geschetste rollen en rolverdeling.
In dat licht acht het hof evenmin aannemelijk de algemene verklaring van de verdachte, zoals ter terechtzitting in hoger beroep gesteund door de verklaring van [betrokkene 1] , dat tegen de verdachte is gezegd dat het een transport van hasj betrof.
Ten aanzien van feit 2
Aan de verdachte is deelneming aan een criminele organisatie als bedoeld in artikel 11b van de Opiumwet ten laste gelegd. Het is vaste jurisprudentie dat deelneming aan een criminele organisatie kan worden aangenomen indien de betrokkene behoort tot het samenwerkingsverband en een aandeel heeft in, of ondersteuning biedt aan, gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het in dat artikel beoogde oogmerk. Het samenwerkingsverband kenmerkt zich door een zekere duurzaamheid en structuur tussen de verdachte en tenminste één andere persoon. Voor deelneming is voldoende dat de verdachte in zijn algemeenheid weet dat de organisatie het plegen van misdrijven tot oogmerk heeft. Dit oogmerk dient gelet op het ten laste gelegde te zijn gericht op het plegen van misdrijven die zijn opgenomen in de artikelen 10 en 10a van de Opiumwet. De verdachte hoeft geen wetenschap te hebben van één of verschillende misdrijven die door de organisatie worden beoogd. Als de deelnemer in de context van de organisatie zelf misdrijven pleegt, wordt doorgaans aan het opzetvereiste voldaan.
Uit de hiervoor vermelde redengevende feiten en omstandigheden volgt naar het oordeel van het hof eveneens dat een organisatie met een zekere structuur en duurzaamheid heeft bestaan. Die structuur komt tot uiting in de relaties die diverse personen onderling hebben gehad, waarbij verschillende activiteiten met een criminele oriëntatie zijn uitgevoerd. Daarbij was sprake van een zekere rolverdeling die binnen een bandbreedte soms wisselde, maar in het algemeen continuïteit vertoonde. De activiteiten laten bovendien een repeterend patroon zien. [verdachte 1] vervulde daarbij een spilfunctie: hij had het overzicht en onderhield, al dan niet door het inschakelen van anderen, de drugsgerelateerde contacten met de diverse betrokkenen in binnen- en buitenland. [verdachte 2] en diens zaakwaarnemer [betrokkene 11] fungeerden als contactpersonen van de koeriers. [verdachte 2] had intensief en veelvuldig contact met [verdachte 1] .
Gedurende een periode van enige duur hebben de verdachte en zijn medeverdachten in een bestendige vorm van samenwerking geopereerd. De organisatie heeft in zaaksdossier 1 (Zweden) bestaan uit de personen: [verdachte 1] , [verdachte 2] , [betrokkene 11] , [betrokkene 1] , [betrokkene 7] en [betrokkene 8] .
Het oogmerk van de organisatie heeft onder meer bestaan uit de in- en/of uitvoer van verdovende middelen, waarop de deelnemers een gemeenschappelijke oriëntatie hadden.
Het hof is van oordeel dat de bijdrage van de verdachte aan de verwezenlijking van het oogmerk substantieel is geweest en derhalve kan worden aangemerkt als deelneming in de zin van artikel 11b van de Opiumwet. Gespreid over een groot deel van de ten laste gelegde pleegperiode blijkt van activiteiten van de verdachte die kunnen worden aangemerkt als een relevante en voortdurende bijdrage aan de samenwerking en aan de realisering van het oogmerk.
Conclusie
Gelet op het hiervoor overwogene worden de verweren strekkende tot vrijspraak van het onder 1 en 2 ten laste gelegde verworpen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij in de periode van 5 april 2012 tot en met 28 november 2012 in Nederland en in Zweden en in Colombia tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 4,47 kilogram van een materiaal bevattende cocaïne en ongeveer 3,87 kilogram van een materiaal bevattende amfetamine;
2.
hij in de periode van 5 april 2012 tot en met 12 maart 2013 in Nederland en in Zweden heeft deelgenomen aan een organisatie, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk
- het opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland brengen van middelen vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
- het opzettelijk verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren van middelen vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Hetgeen onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 10, vierde en vijfde lid, van de Opiumwet.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 en 2 bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 54 maanden.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 en 2 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 47 maanden.
De raadsman van de verdachte heeft in hoger beroep verzocht in geval van bewezenverklaring een geheel dan wel grotendeels voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, in aanmerking nemende de marginale rol van de verdachte, de omstandigheden dat de uitgevoerde hoeveelheid verdovende middelen de 8 kilogram niet overstijgt, de feiten reeds van enige tijd geleden dateren en sprake is van een significante overschrijding van de redelijke termijn, en gelet op de persoonlijke omstandigheden.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, gelet op de persoon van de verdachte en heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft deel uitgemaakt van een criminele organisatie, die tot doel had het plegen van misdrijven zoals strafbaar gesteld bij de Opiumwet, waaronder de uitvoer van ongeveer 4,47 kilo cocaïne en 3,87 kilo amfetamine in een smokkelauto naar Zweden.
Aan deze uitvoer heeft de verdachte zich samen met anderen gedurende een geruime periode in georganiseerd verband schuldig gemaakt. De verdachte vormde als tussenpersoon het ‘gezicht’ van deze organisatie voor de koeriers. Hij was degene die de smokkelauto aan de koerier heeft verkocht en degene die haar heeft geronseld voor de smokkelrit naar Zweden. De verdachte regelde tevens een ontmoeting tussen één van de koeriers en een ander binnen de organisatie om de communicatie tijdens de smokkelrit te bewerkstelligen, stelde haar een beloning in het vooruitzicht en wisselde bovendien informatie uit over de koeriers met anderen binnen de organisatie om de uitvoer van de verdovende middelen te laten slagen. Zonder de medewerking van de verdachte was dit transport niet mogelijk geweest: de organisatie was afhankelijk van hem ter zake van de genoemde handelingen die hij heeft verricht. De verdachte fungeerde als een onmisbare schakel in het geheel.
Cocaïne en amfetamine zijn voor de gezondheid van gebruikers ervan zeer schadelijke stoffen. De aangetroffen hoeveelheden zijn zodanig groot dat deze bestemd moeten zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De verspreiding van en handel in cocaïne en amfetamine wordt zowel direct als indirect in verband gebracht met vele vormen van criminaliteit en overlast, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stoffen. De verdachte heeft zich kennelijk enkel laten leiden door het oogmerk van snel en eenvoudig financieel gewin ten koste van anderen. Om de volksgezondheid te beschermen en om deze cyclus van strafbare feiten te beperken, zijn handelingen betreffende de uitvoer van verdovende middelen met hoge straffen bedreigd. Hetzelfde geldt voor het lidmaatschap van een criminele organisatie als die waaraan de verdachte heeft deelgenomen.
Het hof heeft daarnaast rekening gehouden met de omstandigheid dat de feiten reeds van enige tijd geleden dateren en met het feit dat de verdachte blijkens een hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 25 maart 2021 niet eerder ter zake van overtreding van de Opiumwet is veroordeeld.
Gelet op het voorgaande, in het bijzonder gelet op de aard en de ernst van de bewezen verklaarde feiten en de prominente rol die de verdachte daarin heeft vervuld, past naar het oordeel van het hof geen andere sanctie dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur. Daarom kan niet worden volstaan met de door de verdediging bepleite geheel dan wel grotendeels voorwaardelijke straf. Alles afwegende, acht het hof in beginsel een gevangenisstraf voor de duur van 56 maanden passend en geboden.
Het hof stelt vast dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) in twee instanties is geschonden, zonder dat deze vertragingen aan de verdediging zijn te wijten.
Als uitgangspunt voor de berechting in eerste aanleg heeft in deze zaak te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaren na het eerste moment dat vanwege de Staat jegens de verdachte een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kon ontlenen dat tegen hem ter zake van een strafbaar feit door het Openbaar Ministerie strafvervolging zou worden ingesteld, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden zoals de ingewikkeldheid van een zaak, de invloed van de verdachte en/of zijn raadsman op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld. In de onderhavige zaak is het hof, anders dan de rechtbank, van oordeel dat de redelijke termijn een aanvang heeft genomen op 2 februari 2014, zijnde de datum waarop zich namens de verdachte een raadsman had gesteld; daaruit volgt immers dat de verdachte bekend is geworden met zijn strafvervolging. De rechtbank Noord-Holland heeft op 11 maart 2016 vonnis gewezen. De redelijke termijn is in eerste aanleg derhalve met ruim 1 maand overschreden.
Met betrekking tot het procesverloop in hoger beroep geldt dat de verdachte op 16 maart 2015 hoger beroep heeft ingesteld. Het hof wijst op 11 juni 2021 arrest. De termijn voor de berechting in hoger beroep is dan ook met ruim 3 jaren overschreden.
Het hof zal de overschrijding van de redelijke termijn verdisconteren in de strafmaat en in plaats van een gevangenisstraf van de hiervoor vermelde duur, een gevangenisstraf voor de duur van 47 maanden opleggen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 2, 10 en 11b van de Opiumwet en de artikelen 47, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
47 (zevenenveertig) maanden.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. W.M.C. Tilleman, mr. A.E. Kleene-Krom en mr. M. Senden, in tegenwoordigheid van mr. N.R. Achterberg, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 11 juni 2021.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.