Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het geding in hoger beroep
2.Feiten
3.Beoordeling
grief Ivoert RCG aan dat de onderbouwing van de vordering kan worden gevonden in de alsnog als productie 24 overgelegde brief van een vorige advocaat van de VvE, mr. N.L.J.M. Rijssenbeek, van 28 november 2013. In die brief is door de VvE de opdracht gegeven tot de bovenvermelde werkzaamheden. Bovendien heeft de VvE in de jaarlijkse begroting kosten voor het onderhoud aan de wegen opgenomen. Dat zou niet hebben gehoeven als geen opdracht was gegeven. De VvE betwist dat uit de genoemde brief een opdracht tot het verrichten van onderhoud kan worden afgeleid. In de brief wordt juist, in de bredere context van de discussie over de wens van de VvE bepaalde werkzaamheden naar eigen inzicht en voor eigen rekening en risico te doen uitvoeren, aan RCG gevraagd haar toestemming te verlenen tot het door de VvE voor eigen rekening en risico doen uitvoeren van het noodzakelijke onderhoud op dit punt. Verder kan uit de omstandigheid dat kosten voor bepaald onderhoud worden begroot volgens haar niet worden afgeleid dat het dus de bedoeling was de opdracht daartoe aan RCG te verstrekken.
Al met al betekent een en ander dat cliënte de kwestie van het nodige onderhoud niet op zijn beloop zal laten en zo nodig ook ten aanzien van die kwestie rechtsmaatregelen zal nemen.”
Op het zeer slechte wegdek van de doorlopende weg door het recreatiepark gaat u evenmin in. Ook daar gaat u er blijkbaar van uit, dat er hoognodig wat moet gebeuren.”
Al met al kan ik namens cliënte niet anders dan mijn eerdere verzoek te herhalen om mij binnen 5 dagen na dagtekening dezes schriftelijk te bevestigen, dat u geen bezwaar heeft tegen het in opdracht en voor rekening van cliënte (doen) uitvoeren van de voornoemde onderhouds- en herstelwerkzaamheden. Indien niet, zal ik dus namens cliënte rechtsmaatregelen nemen.”
Tenslotte ben ik uiteraard met cliënte bereid deze kwestie tijdens een nog te beleggen bespreking aan de orde te stellen, zij het, dat dat eerst zin heeft indien ten aanzien van de alsdan te nemen besluiten van uw zijde een positieve grondhouding bestaat. Die positieve grondhouding zal in ieder geval moeten bestaan uit een bereidheid tot het (doen) uitvoeren van de door cliënte gewenste onderhoudswerkzaamheden.”
De muur/theater, aan de kant van de woningen, dient i.v.m. de veiligheid opgeknapt en/of afgezet te worden met een hekwerk o.i.d.”De VvE heeft betwist dat zij een opdracht in die zin heeft gegeven en heeft naar voren gebracht dat RCG eigenaar van de muur is en op grond van artikel 6:174 BW gehouden was op eigen kosten een einde te maken aan de gevaarlijke situatie betreffende de staat van de muur. Ook op dit punt heeft de rechtbank geoordeeld dat RCG haar vordering onvoldoende had onderbouwd omdat in de passage van de VvE vergadering een opdracht tot het plaatsen van een hekwerk niet gelezen kan worden en dat als RCG vond dat de situatie rond de muur niet zo onveilig was dat er een hekwerk moest worden geplaatst, zij dat niet had hoeven doen. In elk geval blijkt niet waarom kosten van het plaatsen van het hekwerk bij de VvE in rekening zouden kunnen worden gebracht.
“Voor wat betreft die nodige herstelwerkzaamheden constateer ik met cliënte:
€ 1.116,22.
grief IIIkomt RCG tegen deze beslissing en overwegingen op. RCG voert aan dat het verzoek wel degelijk door de VvE is gedaan, hetgeen blijkt uit een e-mail van 9 april 2013 van de VvE aan onder meer RCG waarin om toezending van de tekening wordt verzocht. Ook uit de notulen van de algemene ledenvergadering van de VvE van 22 april 2013 blijkt dat de VvE helderheid wilde over welk onderdeel van de infrastructuur zou zijn inbegrepen in geval van koop. Dat volgt ook uit een besprekingsverslag van 13 april 2013. Volgens RCG zou er geen reden zijn geweest om de tekening aan de VvE te geven indien zij niet de opdracht voor het maken daarvan zou hebben gegeven. Overigens geldt volgens RCG dat de VvE in het kader van de onderhandelingen over de verkoop heeft voorgesteld de kosten te delen, zoals vermeld in het faxbericht van 14 april 2012 van (de advocaat van) de VvE aan (de advocaat van) RCG, waarin staat: “
De kosten van kadastrale meting (…) alsmede de kosten van de notariële leveringsakte zullen door partijen bij helfte worden gedragen. (…)”.Verder geldt dat de VvE de tekening heeft gebruikt door deze aan de aannemer te geven die de rondweg verving. Daarmee bevestigt zij in feite opdrachtgever tot die tekening te zijn geweest. Omdat zij die tekening heeft gebruikt is het ook niet meer dan redelijk dat RCG een redelijke vergoeding daarvoor krijgt (ex artikel 7:405 lid 2 BW) bestaande uit de kosten vermeld op de factuur.
grief I incidenteel appel). Als die er al wel was dan heeft dat te gelden voor schoonmaakwerkzaakheden tot een bedrag zoals dat tot en met 2012 in rekening werd gebracht. RCG heeft geen enkel bewijs aangedragen dat een verdriedubbeling van die kosten gerechtvaardigd was. Bovendien is nagelaten de VvE voor een dergelijke verhoging te waarschuwen en is de VvE ook daarom niet gehouden tot betaling. De situatie van artikel 7:405 BW doet zich niet voor want de VvE moet, als al een opdracht moet worden aangenomen, geacht worden een vaste prijs van € 999,60 te zijn overeengekomen, behoudens indexering. Op grond van het betoog van RCG kan niet worden aangenomen dat partijen op regiebasis een uurtarief zijn overeengekomen. Ook in appel heeft RCG niet onderbouwd waarom een verdriedubbeling van de schoonmaakkosten gerechtvaardigd zou zijn. De VvE betwist dat een uurtarief van € 45,- is overeengekomen. Dat is een volstrekt onredelijk bedrag. De bijlage bij de e-mail waaraan RCG refereert zegt bovendien niets over een uurtarief betreffende schoonmaakwerk, er volgt daarentegen uit dat een vaste prijs van € 999,60 was overeengekomen. Tot betaling van na 10 maart 2014 opgekomen kosten is de VvE niet gehouden. Immers dat heeft zij bij brief van 11 maart 2014 monde van haar advocaat onmiskenbaar aan RCG duidelijk gemaakt. Verder zijn de facturen die ten grondslag liggen aan de vermeerdering van eis innerlijk tegenstrijdig. De vordering is ook daarom onvoldoende onderbouwd. Ten slotte geldt dat voor het jaar 2013 de VvE geen redelijk loon is verschuldigd omdat voor dat jaar al onverplicht een bedrag van € 1.000,- is voldaan (
grief II incidenteel appel).
Cliënte (…) betwist reeds nu voor alsdan alle toekomstige doorbelastingen van in uw opdracht verrichte werkzaamheden. Uitsluitend werkzaamheden waarvoor cliënte zowel wat betreft de aard van de te verrichten werkzaamheden als de daarmee verband houdende kosten voorafgaande schriftelijke toestemming heeft gegeven, kunnen in de toekomst aan cliënte ter betaling worden aangeboden.”.
incidentele grieven III en IVvan de VvE, voor zover daarin het tegendeel wordt bepleit, falen dan ook. De VvE heeft echter duidelijkheid verlangd over de opbouw van de bij haar in rekening gebrachte bedragen. Het hof zal in het navolgende nagaan of die duidelijkheid voldoende is gegeven.
€ 139,15(inclusief btw) is onvoldoende betwist en uit de omschrijving volgt voldoende dat dit bedrag uitsluitend ziet op kosten die voor rekening van de VvE komen. Dat bedrag kan worden toegewezen.
€ 2.332,06(inclusief btw) kan dus worden toegewezen.
€ 1.718,76(inclusief btw) is toewijsbaar.
€ 1.502,55over 2016 en
€ 516,19over 2017 toewijsbaar zijn. De grief slaagt.
grief Vkomt RCG tegen dit oordeel op. Zij voert aan dat de rechtbank in ieder geval een redelijke vergoeding had moeten vaststellen in lijn met de kosten van het reguliere onderhoud voor de jaren 2006 tot en met 2012. Ook voor 2013 heeft de VvE het daarmee gemoeide bedrag van € 4.365,70 betaald. Uit de facturen over 2014 en 2015 volgt voor welke bedragen het reguliere onderhoud en het meerwerk in rekening is gebracht. De VvE heeft opdracht voor het meerwerk gegeven, zoals volgt uit de brief van mr. Rijssenbeek van 28 november 2013, waarin gesommeerd wordt werkzaamheden uit te voeren en waarbij ook is verwezen naar een rapport van ‘Tree O Logic’. De werkzaamheden van Tuincentrum De Driesprong, die over 2014 aan de VvE zijn doorbelast, zien daarop. Snoeiwerk was nodig, ook in 2015. Ook de laatste factuur van 2015, betreffende aanleg nieuwe beplanting is aan de VvE doorbelast, omdat aanvullende beplanting noodzakelijk was. De opdracht daartoe kan worden afgeleid uit de e-mail van 12 november 2014 van het bestuurslid dhr. H. Segaar. In de jaren 2016 en 2017 is alleen noodzakelijk onderhoud doorbelast op basis van het tarief van € 1.070,85 inclusief btw (conform de jaren tot en met 2012). Dit komt tot en met het derde kwartaal van 2017 neer op € 8.566,80.
incidentele grief VI(een grief V in incidenteel appel is er niet) aangevoerd dat een opdracht voor het aannemen van een opdracht voor die werkzaamheden ontbreekt en daarmee ook een juridische basis voor de vordering. De VvE verwijst uitdrukkelijk naar haar brief van 11 maart 2014 waarin zij aangeeft dat pas na voorafgaande schriftelijke toestemming voor bepaalde, nader overeen te komen werkzaamheden sprake kan zijn van een doorbelasting. Voor zover wel een opdracht is verstrekt, begrijpt het hof het verweer aldus dat wel het meerwerk wordt betwist omdat daarvoor geen expliciete opdracht is gegeven, maar niet het reguliere onderhoud. De VvE wijst verder op een rekenfout van RCG.
eigenrekening divers onderhoud te doen, niet voor rekening van de VvE. De noodzaak van aanvullende beplanting is ten slotte door RCG ook niet toegelicht, noch dat de VvE daarvoor opdracht heeft gegeven.
€ 1.070,85, conform de door RCG overgelegde factuur 23189van Tuincentrum De Driesprong. Dat kwartaal wordt nog niet door de brief bestreken. In zoverre slaagt de principale grief van RCG en faalt de incidentele grief van de VvE.
grief VIin principaal appel. RCG voert aan dat de energiekosten voor 2013 zijn voldaan maar voor 2014 en 2015 volledig onbetaald zijn gebleven. Zij zijn in rekening gebracht op basis van voorschotten. Omdat ondanks diverse pogingen het niet gelukt is over die jaren een eindafrekening te krijgen is RCG overgestapt op een nieuwe energieleverancier (NUON). Inmiddels beschikt RCG wel over de eindafrekening 2016/2017 en wordt daaruit afgeleid dat de voorschotnota’s te laag zijn geweest. Uit die eindafrekening volgt dat voor een bedrag van € 3.165,28 aan energie op de vier aansluitingen is verbruikt, waarvan € 2.913,92 voor rekening van de VvE komt. Het verbruik is constant zodat analoog aan 2016/2017 de in rekening gebrachte en nog niet betaalde bedragen betaald moeten worden, waarbij zelfs een voordeel vermoed wordt. Ook de eindafrekening 2016/2017 is bekend en moet op basis van werkelijke kosten door de VvE betaald worden. De vermeerderde vordering die hier mee samenhangt komt neer op € 4.019,50 over 2016 en op € 4.019,50 over 2017 tot en met derde kwartaal.
incidentele grief VIIopgeworpen tegen het oordeel van de rechtbank dat “
onvoldoende [is] gesteld of gebleken dat de bij de VvE in rekening gebrachte voorschotten niet juist kunnen zijn. De VvE heeft haar berekening van het volgens haar teveel betaalde bedrag niet nader toegelicht. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de VvE de door RCG in rekening gebrachte voorschotten vooralsnog dient te voldoen en dat zij vooralsnog geen aanspraak kan maken op het door haar geschatte teveel betaalde bedrag.”.
€ 2.519,53, wat betreft 2015 op
2.583,45, wat betreft 2016 op
€ 2.913,92en wat betreft 2017 ook op
€ 2.913,92, telkens inclusief btw. Het meer gevorderde wordt als onvoldoende onderbouwd afgewezen. De principale grief slaagt.
grief VIII in incidenteel appel. In eerste aanleg heeft de VvE aangevoerd dat RCG heeft geweigerd haar medewerking te verlenen aan de uitvoering van het vonnis van 20 mei 2014 in kort geding. Daarom heeft zij schade geleden ter hoogte van € 9.120,-. RCG heeft gemotiveerd betwist dat stagnatieschade is opgetreden. De rechtbank heeft overwogen dat de VvE haar vordering met betrekking tot stagnatiekosten onvoldoende heeft onderbouwd. De VvE komt met deze grief tegen dit oordeel op. In hoger beroep brengt de VvE facturen in van de firma Bruil ter onderbouwing van de hoogte van de beweerdelijke schade en stelt dat daaruit de verschuldigdheid door RCG blijkt. Het hof volgt de VvE daarin niet. Anders dan zij stelt, heeft RCG bij conclusie van antwoord in reconventie de vordering niet bloot ontkend. Immers RCG heeft aangevoerd dat voor zover blokkeringsmaatregelen zijn getroffen, deze zijn genomen ten aanzien van kavels waarvan was afgesproken dat geen asfaltering zou plaatsvinden, dit in verband met eerder ten onrechte door de VvE weggehaalde beplanting in de omgeving van kavel 53. Die maatregelen hadden volgens RCG geen enkel effect op de werkzaamheden omdat zij waren geplaatst aan het einde van doodlopende wegen waarop door de aannemer al was geasfalteerd. De aannemer heeft daarvan geen last gehad en er is tijdens de ALV van 20 april 2015 aan RCG bevestigd dat de werkzaamheden op schema lagen. Voor zover er al schade was, is dat aan de VvE te wijten omdat zij afwijkende afspraken heeft gemaakt over het asfalteren van de rondweg en het uitbreiden van het asfalt bij woning 53, aldus RCG. Op dat hele betoog is de VvE in hoger beroep niet meer ingegaan. Daarmee heeft zij niet aan haar stelplicht voldaan. Bewijslevering is niet aan de orde. De grief faalt.
4.Beslissing
€ 1.116,22, met de wettelijke rente vanaf 27 december 2013 tot de dag van betaling;
€ 139,15, met de wettelijke rente vanaf 20 maart 2014 tot de dag van betaling;
€ 1.070,85, met de wettelijke rente vanaf 1 maart 2015 tot de dag van betaling;
€ 2.519,53, met de wettelijke rente vanaf 1 maart 2015 tot aan de dag van betaling;